ECLI:NL:GHAMS:2021:374

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
200.278.291/01 en 200.283.715/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en afwijzing verzoek om omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, zijn twee verzoeken van de vader aan de orde. Het eerste verzoek betreft de beëindiging van het gezag over zijn kinderen, [kind A] en [kind B]. De vader is in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn gezag over de kinderen werd beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof oordeelt dat er voldoende bewijs is van huiselijk geweld in de thuissituatie van de kinderen, wat hun ontwikkeling ernstig bedreigt. De vader ontkent zijn aandeel in de problemen en heeft geen inzicht in de belangen van de kinderen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank om het gezag van de vader te beëindigen.

Het tweede verzoek betreft de afwijzing van een omgangsregeling tussen de vader en zijn kinderen. De vader verzoekt om een regeling waarbij de kinderen regelmatig bij hem verblijven. Het hof oordeelt dat de kinderen, vooral [kind A], zich in een onveilige situatie bevinden en dat omgang met de vader in strijd is met hun belangen. De vader heeft niet de verantwoordelijkheid en het inzicht om voor de kinderen te zorgen. Het hof bekrachtigt ook deze beslissing van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen in het kader van het gezag en omgangsregelingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.278.291/01 en 200.283.715/01
Zaaknummers rechtbank: C/15/292434 / FA RK 19-4680 en C/15/296142 / FA RK 19-6635
Beschikking van de meervoudige kamer van 2 februari 2021 inzake
in de zaak met zaaknummer 200.278.291/01
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Bos te Hoorn,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming- & Reclassering (hierna te noemen: de GI).
In de zaak met zaaknummer 200.283.715/01
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Bos te Hoorn,
en
de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming- & Reclassering,
gevestigd Arnhem
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, hierna te noemen: de raad.
In beide zaken zijn als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [B] Hanif (hierna te noemen: [kind B] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), van 12 februari 2020, en de beschikking van de kinderrechter in voornoemde rechtbank (hierna: de kinderrechter)van 29 juli 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.278.291/01
2.1
De vader is op 7 mei 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 12 februari 2020.
In de zaak met zaaknummer 200.283.715/01
2.2
De vader is op 22 september 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 29 juli 2020.
In beide zaken
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een brief van de zijde van de GI van 4 december 2020 met bijlagen, per faxbericht ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De oudste raadsheer heeft op 15 december 2020 met [kind A] en [kind B] , ieder afzonderlijk, gesproken, in het bijzijn van de griffier. Van de inhoud van die gesprekken is tijdens de mondelinge behandeling verslag gedaan.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 17 december 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer B. Stenders en mevrouw L. Altena;
- de GI (door middel van een videoverbinding), vertegenwoordigd door de voogd van [kind A] .
2.6
De GI heeft volgens ter zitting in hoger beroep gemaakte afspraak, bij brief van 8 januari 2021, ingekomen op 11 januari 2021, de in eerste aanleg ingediende bereidverklaringen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Verzoeker is de vader van [kind A] , geboren [in] 2004 te [geboorteplaats] , en [kind B] , geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] . [kind A] en [kind B] worden hierna gezamenlijk de kinderen genoemd.
3.2
De moeder van [kind A] is enige maanden na de geboorte van [kind A] met onbekende bestemming vertrokken en met haar is geen contact meer. De vader is bij beschikking van de rechtbank van 24 november 2010 belast met het gezag over [kind A] . Bij beschikking van de kinderrechter van 22 juni 2017 is [kind A] onder toezicht gesteld van De Jeugd- en Gezinsbeschermers en is machtiging tot haar uithuisplaatsing verleend. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn nadien verlengd. [kind A] verblijft sinds juni 2017 in een pleeggezin.
3.3
De moeder van [kind B] is op 5 november 2018 overleden. De vader is met ingang van laatstgenoemde datum alleen met het gezag over [kind B] belast. Bij beschikking van de kinderrechter van 9 november 2018 is [kind B] (voorlopig) onder toezicht gesteld van De Jeugd- en Gezinsbeschermers en is machtiging tot zijn uithuisplaatsing verleend. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn nadien verlengd. Sinds 23 oktober 2020 verblijft [kind B] op grond van een machtiging gesloten jeugdhulp van de kinderrechter bij [instelling] , locatie [locatie] , in [plaats A] .
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 29 mei 2019 is de vader geschorst in de uitvoering van het ouderlijk gezag over de kinderen. De Jeugd- en Gezinsbeschermers te Alkmaar is belast met de voorlopige voogdij over de kinderen.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 19 februari 2020 is het verzoek van de vader tot het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling tussen hem en de kinderen gedurende de bodemprocedure, afgewezen. Deze beschikking is door dit hof bij beschikking van 14 juli 2020 bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

In de zaak met zaaknummer 200.278.291/01
4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de raad, het gezag van de vader over de kinderen beëindigd en is de GI benoemd tot voogd over de kinderen. Het verzoek van de vader tot benoeming van een deskundige op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is, naar het hof begrijpt, afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, - kort gezegd - het inleidende verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de vader af te wijzen en
– subsidiair, naar het hof begrijpt – zijn verzoek om ingevolge het bepaalde in artikel 810a lid 2 Rv een onafhankelijke deskundige – zijnde het NIFP dan wel een soortgelijke instantie – te benoemen, toe te wijzen en in afwachting daarvan de behandeling in hoger beroep aan te houden.
4.3
De raad en de GI verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.283.715/01
4.4
Bij de bestreden beschikking is afgewezen het verzoek van de vader de volgende omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen:
- de kinderen verblijven minimaal eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school bij de vader;
- deze regeling wordt ieder half jaar geëvalueerd en voor zover mogelijk uitgebreid, opdat de kinderen langer bij de vader kunnen verblijven, met het uiteindelijke doel dat de kinderen weer thuis gaan opgroeien;
- de kinderen verblijven de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader, voor zover mogelijk te bepalen in overleg met de GI.
4.5
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, een omgangsregeling te bepalen tussen de vader en de kinderen waarbij de kinderen ieder weekend gedurende één hele dag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de vader verblijven en waarbij de omgang binnen twee maanden wordt uitgebreid naar een nachtje slapen, zodat de kinderen van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 17.00 uur bij de vader zijn.
4.6
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.278.291/01
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266 lid 1, onder a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2
Ter beoordeling ligt aan het hof de vraag voor of het gezag van de vader over de kinderen al dan niet moet worden beëindigd. De vader stelt dat aan de voorwaarden voor beëindiging van zijn gezag niet is voldaan. Volgens de raad en de GI is dat wel het geval. In dat kader dient het hof tevens te beoordelen of eerst nog een onderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv moet worden gelast. Daarvoor is volgens de vader voldoende grond aanwezig, hetgeen de raad en de GI betwisten. Het hof zal hierna, waar nodig, op de verschillende standpunten ingaan.
5.3
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat in de thuissituatie van de kinderen sprake is geweest van fors huiselijk geweld waarbij de vader was betrokken. Anders dan de vader betoogt, bevat het dossier voldoende aanknopingspunten voor de juistheid van die conclusie. Ook uit hetgeen de kinderen zelf hebben verklaard nadat zij uit huis waren geplaatst, blijkt dat zij zowel getuige als slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld. Het hof verwijst naar hetgeen daarover in het raadsrapport van 7 augustus 2019 is opgenomen. Naar het hof begrijpt bestrijdt de vader onder meer de in dit rapport opgenomen politiemeldingen, maar hij onderbouwt dit niet verder, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Aannemelijk is tevens dat de kinderen als gevolg van het huiselijk geweld ernstig getraumatiseerd zijn geraakt, waardoor hun ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Er zijn grote zorgen over hun cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Voor beide kinderen is intensieve hulp noodzakelijk en is intensieve begeleiding ingezet. De vader ontkent dat huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Voor zover hij stelt dat hij de zorgen van de kinderen erkent en openstaat voor hulpverlening, gaat het hof daaraan voorbij, nu hij een belangrijke oorzaak van die zorgen en zijn eigen aandeel daarin niet onderkent. Ook heeft de vader zich meermalen bedreigend opgesteld tegenover de hulpverlening. Dit heeft ertoe geleid dat het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming (LET-Jb) is ingeschakeld. Gebleken is voorts dat de vader [kind B] ondersteunt als deze het gezag van de (vrouwelijke) hulpverleners probeert te ondermijnen en dat hij [kind B] , na omgang op diens verjaardag, zonder toestemming van de hulpverlening gedurende een maand bij zich thuis heeft laten blijven. [kind B] is toen onder politiebegeleiding bij de vader opgehaald en op grond van een door de kinderrechter gegeven (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp geplaatst bij [instelling] , locatie [locatie] , in [plaats A] . Wat [kind A] betreft ziet de vader niet in wat zij nodig heeft, neemt hij haar niet serieus en blijft hij volhouden dat zij is beïnvloed door de GI en de hulpverlening. Het hof verwijst op dit punt voor zover nodig naar hetgeen hierna in de andere zaak wordt overwogen.
5.4
Uit het voorgaande volgt dat de kinderen in een zeer onveilige situatie zijn opgegroeid. De vader onderkent dit niet en geeft er ook overigens met zijn handelwijze blijk van geen inzicht te hebben in het belang van de kinderen en hij is onmachtig naar dat belang te handelen. Hoezeer het hof ook begrijpt dat de vader zijn kinderen mist en graag zelf voor hen wil zorgen, het voorgaande kan tot geen andere conclusie leiden dan dat de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Hetgeen de begeleider van de vader van de Stichting MEE & de Wering blijkens het raadsrapport van 7 augustus 2019 naar voren heeft gebracht, is niet voldoende om in dit oordeel verandering brengen. Anders dan de vader wil, ziet het hof geen grond voor benoeming van een deskundige op grond van artikel 810a lid 2 Rv om onderzoek te verrichten. De vader onderkent zijn aandeel in de oorzaak van de zorgen over de kinderen niet, heeft geen inzicht in hun belangen en veronachtzaamt die. Dit in aanmerking genomen is niet in te zien hoe een deskundigenonderzoek mede tot beslissing van de zaak zou kunnen leiden. Bovendien verzet het belang van de kinderen zich tegen een dergelijk onderzoek. De kinderen hebben belang bij duidelijkheid over hun opvoedings- en ontwikkelingsperspectief en wie daarover beslist. Dat geldt voor [kind A] die sinds de uithuisplaatsing in een pleeggezin verblijft waar zij zich goed ontwikkelt en waar zij verder kan en graag ook wil opgroeien. Het geldt evenzeer voor [kind B] , voor wie nog niet zeker is waar hij verder zal opgroeien en die inmiddels tegen de adviezen van de hulpverlening in graag weer bij de vader wil wonen. Ook voor hem moet duidelijk zijn dat, gelet op de onmacht van de vader om naar de belangen van zijn kinderen te handelen, niet zijn vader maar een voogd beslist over zijn opvoedings- en verzorgingsperspectief.
5.5
Aan de voorwaarden voor beëindiging van het gezag van de vader is, gezien het voorgaande, voldaan. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.283.715/01
5.6
Het uitgangspunt is het recht van de vader op omgang met zijn kinderen. Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden, die in de kern erop neerkomen dat zwaarwegende belangen van het kind zich tegen omgang verzetten.
5.7
De vader stelt dat er geen grond is om zijn verzoek om omgang met de kinderen af te wijzen. Volgens de GI is dat wel het geval. De raad heeft het hof ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ook in deze zaak zal het hof hierna, waar nodig, nader op de verschillende standpunten ingaan.
5.8
Gebleken is dat [kind A] op 2 april 2020 telefonisch contact met de vader heeft gehad, onder begeleiding van de voogd. Dat telefoongesprek is voor haar, zo blijkt uit de hiervoor onder 3.5 genoemde uitspraak van het hof van 14 juli 2020, ontspannen verlopen. Ook heeft zij de vader toen een kaart gestuurd. [kind A] was zich bewust van tegenstrijdige gevoelens, bestaande uit angst en onzekerheid enerzijds en een verlangen naar de vader anderzijds. Zij wilde nog geen vaste afspraak voor telefonisch contact of voor een ontmoeting met de vader. Wel wilde zij de vader iedere maand schriftelijk laten weten hoe het met haar gaat.
Op 14 september 2020 heeft [kind A] weer begeleid telefonisch contact met de vader gehad. In het gesprek voorafgaande aan de zitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat dit niet goed is verlopen. De vader wilde haar desgevraagd niet de informatie geven over haar moeder, waar zij grote behoefte aan heeft en waar zij recht op heeft. Hij zei uiteindelijk dat de moeder was overleden, wat niet waar is. Zij ervaart dat de vader niet naar haar luistert en niet open staat voor wat zij te zeggen heeft. Zolang dat zo blijft en hij niet eerlijk is, wil zij geen contact met hem en hem ook niet schrijven. Zij durft hem dit echter niet te zeggen, omdat zij bang voor hem is. Uit angst heeft ze hem gezegd dat ze meer contact met hem wilde. De vader was boos omdat hij haar niet op haar verjaardag mocht bellen en haar geen cadeau’s mocht sturen. Hij bleef maar vragen naar haar adres, aldus [kind A] .
De GI heeft de lezing van [kind A] in het verweerschrift en ter zitting bevestigd, en ook dat het telefoongesprek niet goed is verlopen. [kind A] is erg bezig met haar moeder en heeft veel vragen over haar, maar volgens de vader moest ze maar doen of de moeder dood was. Na het telefoongesprek was [kind A] boos en verdrietig. Ze vond het erg moeilijk hiermee om te gaan. Zij wil op dit moment geen vaste afspraak voor omgang met de vader noch voor schriftelijk of telefonisch contact. Van groot belang is dat zij zich veilig kan blijven voelen. De angst dat de vader haar toch ergens kan vinden is nog steeds aanwezig, waardoor ze geen ruimte voelt om meer contact met haar vader op te bouwen, aldus de GI.
De vader heeft ter zitting verklaard dat wat de GI zegt, gelogen is. De GI probeert [kind A] te beïnvloeden. Het telefoongesprek op 14 september 2020 is volgens hem goed verlopen. [kind A] heeft duidelijk gezegd dat ze meer contact met hem wil, aldus de vader.
5.9
Het hof ziet, anders dan de vader, geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen [kind A] heeft verklaard en de GI naar voren heeft gebracht. Het sluit ook aan op de onveilige situatie die [kind A] in de thuissituatie heeft ervaren en die door de vader wordt ontkend. [kind A] voelt zich thans thuis en veilig in het pleeggezin waar zij verblijft. Zij is nog niet begonnen met traumatherapie, omdat zij eerst eindexamen wil doen en het anders teveel voor haar wordt. Daarna zal zij starten met psychomotorische therapie (PMT). Duidelijk is dat er bij haar thans geen ruimte bestaat voor omgang of contact anderszins met de vader. Omgang zoals door de vader gevraagd, moet in dit stadium dan ook in strijd worden geacht met zwaarwegende belangen van [kind A] . Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
5.1
Uit de stukken van het dossier is voorts gebleken dat omgang tussen [kind B] en de vader in april 2020 is opgestart, onder begeleiding van een hulpverlener van Family Supporters. Voorheen wees ook [kind B] contact met de vader af. Aanvankelijk verliep het contactherstel goed totdat de vader zich tot tweemaal toe dreigend uitliet tegen de (vrouwelijke) medewerker van Family Supporters, zodanig dat Family Supporters de omgang niet langer wilde begeleiden en de omgang tijdelijk stil kwam te liggen. Intussen deden zich meerdere incidenten voor op de groep ( [de groep] ) waar [kind B] verbleef, waarbij [kind B] eenmaal zeer dreigend en fysiek naar een (vrouwelijke) begeleider is geweest en ook verder het gezag van de begeleiding meermaals trachtte te ondermijnen, daarin gesteund door de vader. [kind B] is om die reden overgeplaatst naar drie-milieu-voorziening D3 in [plaats B] , waar [kind B] zijn zelfbepalende gedrag voortzette. Een en ander heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat [kind B] de dag voor zijn verjaardag naar de vader is vertrokken en daar een maand heeft verbleven, waarna hij gesloten is geplaatst bij [instelling] , locatie [locatie] , in [plaats A] . Aldaar vinden belcontacten tussen [kind B] en de vader en bezoeken van de vader aan [kind B] plaats. De bedoeling is dat [kind B] zowel met Kerst als tijdens de jaarwisseling bij de vader zal verblijven en telkens een nacht zal blijven slapen, zo heeft de vader tijdens de zitting en [kind B] tijdens het kindgesprek verklaard.
5.11
Duidelijk is dat [kind B] en de vader graag omgang met elkaar willen. Het hof is echter met de GI van oordeel dat de omgangsregeling moet aansluiten bij het proces dat [kind B] doormaakt en nog moet doormaken. Naast het onderhouden van familiecontact is bij [kind B] ook ingezet op het omgaan en accepteren van gezag, het omgaan met emoties, het openstaan voor behandeling en het onderzoeken van zijn toekomstperspectief. Een vaste en structurele omgangsregeling zoals de vader dat wenst, moet daarin passen en ook overigens voor [kind B] haalbaar zijn. Het is thans nog onduidelijk of een dergelijke omgangsregeling aan de orde kan zijn. [kind B] verblijft pas sinds eind oktober 2020 bij [instelling] , er is nog geen regelmaat in de omgang en van een overnachting was ten tijde van de zitting in hoger beroep ook nog geen sprake. Een vaste omgangsregeling moet daarom in dit stadium in strijd met zwaarwegende belangen van [kind B] worden geacht. Het hof zal de bestreden beschikking ook op dit onderdeel bekrachtigen.
5.12
Gelet op het voorgaande, is inbreuk op het bij artikel 8 EVRM beschermde recht op familieleven gerechtvaardigd, omdat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Nu die inbreuk bovendien niet disproportioneel is, kan het beroep van de vader op deze verdragsbepaling niet slagen. Om dezelfde reden moet ook aan zijn beroep op de overige door hem genoemde verdragsbepalingen voorbij worden gegaan.

6.Beslissing

Het hof:
in beide zaken
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A. van Haeringen en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 2 februari 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.