In de onderhavige zaak moet het hof beslissen aan wie van partijen de kinderen vooralsnog worden toevertrouwd. Van belang voor deze beslissing is, wie op dit moment het beste in staat is de kinderen te verzorgen en daarbij een zo stabiel opvoedingsklimaat met rust en regelmaat kan creëren. De kinderen hebben immers de afgelopen periode veel meegemaakt en het is in hun belang dat zij rust en regelmaat hebben.
De voorzieningenrechter heeft zorgen over het alcoholgebruik van de vrouw een van de factoren geacht om de kinderen aan de man toe te vertrouwen. Hoewel de vrouw in hoger beroep heeft verklaard dat zij geen alcoholprobleem heeft, laat staan langjarig, heeft de man een aantal – onbetwiste – voorbeelden gegeven waaruit naar het oordeel van het hof aannemelijk is geworden dat alcohol voor de vrouw wel een probleem kan zijn. Zo heeft de vrouw in februari 2020 de kinderen een keer niet opgehaald van het kinderdagverblijf omdat zij met alcohol op in slaap was gevallen. De kinderen zijn toen opgehaald door de ouders van de man. Nadat de politie was ingeschakeld, heeft deze een blaastest bij de vrouw afgenomen. Deze bleek - ondanks ontkenning door de vrouw - positief te zijn. Ook heeft de man genoemd dat hij de vrouw regelmatig onder invloed of dronken heeft aangetroffen wanneer hij thuis kwam uit zijn werk, waarbij hij voorvallen uit de jaren 2018 en 2019 heeft aangehaald. De vrouw zelf heeft bij haar aangifte naar aanleiding van het voorval op 2 juli 2021 bij de politie verklaard dat zij wijn drinkt, gemiddeld een fles rosé, en dat zij beseft dat dit niet kan met kleine kinderen, omdat de man niet altijd thuis is als zij drinkt.
De vrouw heeft gezegd dat zij na 2 juli 2021 is gestopt met het drinken van alcohol. Gelet op de door de man aangehaalde voorvallen, de eigen verklaring van de vrouw bij de politie en de stressvolle situatie waarin partijen verkeren, is het hof, evenals de voorzieningenrechter, van oordeel dat de vrees van de man voor een terugval reëel is. Voor alle betrokkenen hoopt het hof dat deze vrees onterecht is, maar deze vrees kan nu niet worden uitgesloten. Verloop van de tijd zal moeten uitwijzen of de vrouw – ook wanneer sprake is van drukke en stressvolle omstandigheden – in staat is/zal zijn af te zien en af te blijven van over matig alcoholgebruik. Daarvoor is het nu nog te vroeg.
Het hof is verder van oordeel dat uit de verklaring van de werkgever van de man met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat de man zijn werktijden kan aanpassen aan de schooltijden van [kind 1] en dat thuiswerken mogelijk is, terwijl de man ook ouderschapsverlof kan opnemen. Dat de man in het verleden mogelijk minder dan de vrouw voor de kinderen zorgde, maakt niet dat hij daartoe nu niet in staat is. Evenmin heeft de vrouw aannemelijk gemaakt dat de man op dit moment nog net zoveel sport als in het verleden en dat hij om die reden geen tijd zou hebben voor de zorg voor de kinderen.
De vrouw heeft daarnaast gesteld dat zij beter dan de man in staat is afstand te nemen van de relatieproblemen en rust en ruimte biedt voor contact tussen de man en de kinderen. Ook in deze procedure heeft zij echter geen enkel voorstel gedaan voor een zorgregeling. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat zij in de inmiddels gestarte bodemprocedure wel een zorgregeling heeft voorgesteld, die inhoudt dat de man elke woensdagmiddag en daarnaast een keer per veertien dagen een weekend van zaterdagochtend tot zondagavond de kinderen bij zich heeft. Deze regeling is niet ruimer dan de regeling die de man heeft voorgesteld. Dat de vrouw meer ruimte biedt, is dan ook niet aannemelijk geworden.
De vrouw heeft opgemerkt dat zij niet snapt waarom zij de kinderen in het kader van de zorgregeling niet ’s avonds en ’s nachts bij zich mag hebben. Ter zitting in hoger beroep is aan de orde gekomen dat de vrouw de kinderen tijdens de herfstvakantie een aantal dagen en nachten heeft verzorgd en dat dit goed is gegaan. Er lijkt dan ook ruimte te zijn voor een regeling waarbij een overnachting plaatsvindt. Partijen dienen over een uitbreiding echter in onderling overleg afspraken te maken. Het hof heeft deze ruimte niet, omdat de vrouw geen uitbreiding of wijziging van de zorgregeling heeft gevorderd.
Tot slot is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat de man mogelijk bij zijn ouders kan verblijven, terwijl de vrouw geen alternatieve woonruimte heeft, geen grond is om het bestreden vonnis te vernietigen. Het hof miskent niet dat de vrouw een (groot) belang heeft om in de woning te kunnen blijven wonen. Hier tegenover staat dat het hof, gelet op bovengenoemde factoren, voorshands van oordeel is dat het belang van de kinderen meebrengt dat zij op dit moment worden toevertrouwd aan de man, omdat hij beter dan de vrouw in staat wordt geacht voor de kinderen te zorgen en hen een zo stabiel mogelijk opvoedingsklimaat kan bieden. Hun belang brengt ook mee, dat zij (zo lang mogelijk) in de woning kunnen blijven wonen en niet uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald. Deze belangen wegen zwaarder dan het belang van de vrouw om in de woning te kunnen blijven wonen. Om die reden zal het hof ook de beslissing ten aanzien van de woning bekrachtigen.