ECLI:NL:GHAMS:2021:3696
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep met toepassing van artikel 416 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 november 2017. Het hoger beroep was ingesteld door het openbaar ministerie tegen een vrijspraak. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal aangegeven dat het openbaar ministerie geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep. Dit standpunt werd ook in een e-mail van 19 oktober 2021 naar voren gebracht.
Het hof heeft, na het horen van de verdediging, geoordeeld dat er geen rechtens te beschermen belang is dat gediend is met de voortgezette behandeling van de zaak. Op basis van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft het hof besloten dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde hoger beroep. Dit betekent dat het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep, waarmee de zaak in feite is afgesloten zonder inhoudelijke behandeling.
De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden. De beslissing is openbaar uitgesproken tijdens de terechtzitting van 10 november 2021.