ECLI:NL:GHAMS:2021:3694

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
23-001491-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bespugen van politieambtenaar in coronatijd; vrijspraak bedreiging met zware mishandeling, veroordeling belediging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het bedreigen van een politieambtenaar en het beledigen van deze ambtenaar door in zijn gezicht te spugen tijdens de coronapandemie. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de politieambtenaar had bedreigd, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het hof achtte het subsidiair tenlastegelegde, de belediging van de ambtenaar, wel bewezen. Het hof oordeelde dat het gedrag van de verdachte, spugen in het gezicht van de ambtenaar, bijzonder grievend en respectloos was, vooral gezien de context van de coronapandemie waarin hygiëne van groot belang is. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor de belediging. In hoger beroep heeft het hof de straf verlaagd tot één week gevangenisstraf, die voorwaardelijk werd opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de proeftijd van een eerder vonnis verlengd met één jaar. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, en heeft daarbij de persoon van de verdachte in overweging genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001491-21
datum uitspraak: 24 november 2021
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-062024-21 en 13-215944-20 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum],
adres: [woonplaats] ).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 4 maart 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [arrestantenwacht] , arrestantenwacht van de Nationale Politie, eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door in deze coronatijd in de richting van/tegen het hoofd en/of het gezicht, althans het lichaam van die [arrestantenwacht] te spugen;
subsidiairhij op of omstreeks 4 maart 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [arrestantenwacht] , arrestantenwacht van de Nationale Politie, eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden heeft beledigd door in de richting van/tegen het hoofd en/of het gezicht, althans tegen het lichaam van die [arrestantenwacht] te spugen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 maart 2021 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [arrestantenwacht] , arrestantenwacht van de Nationale Politie, eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening in zijn tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd door in het gezicht van [arrestantenwacht] te spugen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één (1) maand.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van een ambtenaar door hem in het gezicht te spugen. Dit is voor het slachtoffer buitengewoon grievend geweest, en tevens bijzonder respectloos en onsmakelijk. Dit gedrag is des te kwalijker nu het heeft plaatsgevonden tijdens de coronapandemie, een tijd waarin hygiëne van het grootste belang is om besmettingen met het coronavirus te voorkomen. Mede gelet daarop is het hof van oordeel dat slechts een gevangenisstraf passend is. Het hof zal echter een lagere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat deze te zeer uit de pas zou lopen met straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd.
Daarnaast zal het hof de straf in voorwaardelijke zin opleggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden om nogmaals een strafbaar feit te plegen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht termen aanwezig – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar te verlengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2020 parketnummer 13-215944-20, met een termijn van 1 (één) jaar.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 november 2021.