ECLI:NL:GHAMS:2021:3691

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
23-002940-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging woninginbraak met bewijsoverweging van betrokkenheid verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De zaak betreft een poging tot woninginbraak op 6 april 2018 in Akersloot, waar de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd in te breken in een woning. Een getuige heeft gezien dat er iemand op het dak van de woning stond en dat er meerdere personen wegrenden in een grijze Ford Fiesta. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar het hof concludeerde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van de poging tot inbraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De straf is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de impact van woninginbraken op de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002940-18
datum uitspraak: 24 november 2021
TEGENSPRAAK (artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 augustus 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-067251-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog inhoudelijk aan de orde, aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 april 2018 te Akersloot, gemeente Castricum, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2]) enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
  • zich (met zijn mededader(s)) naar die woning heeft/hebben begeven en/of
  • waarna hij en/of één of meer van zijn mededader(s) de voordeur van die woning heeft/hebben geforceerd en/of op het (platte) dak van die woning is/zijn geklommen en/of (aldaar op de eerste verdieping) met een voorwerp kracht heeft/hebben gezet en het raam/kozijn van die woning heeft/hebben geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Op 6 april 2018 is – midden in de nacht – gepoogd in te breken in een woning in Akersloot. Een getuige heeft verklaard dat hij wakker werd van geluid dat klonk als ijzer en dat hij een persoon op het dak, bij een raam, van de woning van zijn buurman zag staan met een voorwerp in zijn hand dat leek op een hefboom. Vervolgens heeft hij die persoon van het dak zien springen en even later drie personen zien wegrennen en in een grijze Ford Fiësta (kenteken [kenteken]) zien wegrijden. Vrij snel na de melding hiervan aan de politie is deze Ford Fiësta gesignaleerd bij het [hotel] hotel in Akersloot. Op camerabeelden van het hotel zijn twee personen waargenomen die uit deze Ford Fiësta stapten. Eén van hen, die later de verdachte bleek te zijn, verstopte zich daar in de bosjes; hij is kort daarop aangehouden.
De Ford Fiësta bleek een huurauto te zijn; het huurcontract stond op naam van een van de medeverdachten. In die auto bevond zich een mobiele telefoon die in de aan 6 april 2018 voorafgaande periode meermalen zendmasten heeft aangestraald (in de nachtelijke uren) op data en plaatsen die zijn te relateren aan gepleegde woninginbraken. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij het feit, maar heeft overigens geen enkele verklaring willen afleggen.
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Niet nodig is dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, maar de samenwerking moet intensief zijn. Bewuste en nauwe samenwerking kan onder meer blijken uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Niet is vereist dat de medeplegers eenzelfde rol vervullen of dezelfde soort gedragingen verrichten bij de uitvoering van het delict. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan een strafbaar feit zal van voldoende gewicht moeten zijn.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leidt het hof af – waarbij mede betekenis toekomt aan het feit dat de verdachte geen enkele redengevende verklaring heeft willen geven voor zijn aanwezigheid ter plaatse –, dat de verdachte samen met twee anderen naar de desbetreffende woning in Akersloot is gegaan ter uitvoering van het vooropgezette plan daar in te breken en spullen van hun gading weg te nemen, zodat sprake was van zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat dit als medeplegen dient te worden gekwalificeerd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 april 2018 te Akersloot, tezamen en in vereniging met anderen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om uit een woning, gelegen aan de [adres 2], enig goed, dat aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak en inklimming, de voordeur van die woning heeft geforceerd, op het (platte) dak van die woning is geklommen en (aldaar op de eerste verdieping) het raam/kozijn van die woning heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot diefstal in een woning door twee of meer verenigde personen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen zonder voorwaardelijk strafdeel omdat – gezien het tijdsverloop van de zaak en de positieve kentering in het leven van de verdachte – reclasseringstoezicht thans niet meer geboden is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan poging tot een woninginbraak in de nachtelijke uren. Hij heeft daarmee te kennen gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan het eigendomsrecht en de persoonlijke levenssfeer van anderen. Woninginbraken veroorzaken in de regel veel gevoelens van onrust en onveiligheid. De verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn laakbare handelen. In beginsel is dan ook een gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats. Voor oplegging van een straf die geen vrijheidsbeneming meebrengt, ziet het hof geen ruimte.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf voorts gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Gelet op het voorgaande zal het hof de verdachte veroordelen tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Het hof ziet geen aanleiding af te zien van een voorwaardelijk strafdeel, maar zal daaraan geen bijzondere voorwaarden verbinden. De raadsman heeft zich overigens terecht op het standpunt gesteld dat de tijd die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht op het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf in mindering moet worden gebracht voor zover de termijn van het voorarrest de duur van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf te boven gaat.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 63 en 311 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.M. van Woensel en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 november 2021.