3.5Het hof begrijpt het – uitvoerige – betoog van [appellanten] aldus, dat zij [X] verwijten dat deze een bod van € 459.500,- heeft geadviseerd, terwijl de ‘werkelijke marktwaarde’ van de woning slechts € 321.500,- bedroeg. Door dat te doen heeft [X] onrechtmatig gehandeld dan wel een wanprestatie geleverd, en hebben [appellanten] € 143.820,- te veel betaald, welk bedrag als geleden schade wordt gevorderd, tezamen met 22% over dit bedrag, zijnde de kosten om de schade en aansprakelijkheid vast te stellen, en € 4.931,50 in verband met een analyse van huizentransacties wat volgens hen nodig was voor een schatting van het schadebedrag. Het hof kan [appellanten] niet volgen in hun betoog, en verwerpt de hierop betrekking hebbende grieven. Daartoe dient het volgende.
3.5.1[appellanten] hebben, ten behoeve van het kunnen sluiten van een hypothecaire lening ten behoeve van de woning, zelf een taxatie van de woning laten verrichten. In het hiertoe opgestelde taxatierapport is de marktwaarde van de woning bepaald op € 425.000,-. [appellanten] hebben er geen onderbouwde verklaring voor gegeven dat de taxateur deze taxatie aldus onjuist heeft verricht, anders wellicht – het is het hof niet duidelijk of de door [appellanten] aan [X] gerichte verwijten ook bedoeld zijn voor de taxateur – dan dat ook deze taxateur de door [appellanten] voorgestane berekening van de werkelijke marktwaarde niet heeft gevolgd. Het hof acht daarmee geen redenen aanwezig niet uit te gaan van de door de taxateur vastgestelde marktwaarde van de woning in oktober 2019 van € 425.000,-. Zowel de verkopend makelaar van de woning alsook [X] waren overigens uitgegaan van een marktwaarde van de woning in september/oktober 2019 van € 425.000,-.
3.5.2De door [appellanten] voorgestane manier van berekening van de werkelijke marktwaarde van de woning wordt daarmee niet gevolgd. Deze berekening van [appellanten] is er – naar het hof begrijpt – op gebaseerd dat moet worden uitgegaan van de (historische) vierkante meter prijs van vergelijkbare woningen in de buurt van de woning, en vervolgens die vierkante meter prijs toe te passen op de woning. De marktwaarde van een woning is echter niet alleen afhankelijk van de vierkantemeterprijs. [X] heeft in dit verband onweersproken gesteld dat daarbij ook aspecten als de ligging, de grootte van het perceel, de staat van onderhoud en de afwerking een rol spelen.
3.5.3[appellanten] hebben niet gemotiveerd weersproken dat het naastliggende hoogste bod € 5.000,- lager was dan hun bod van € 459.500,-. [appellanten] hebben ook niet weersproken dat overbieding door hen met een bedrag van € 5.000,- nodig was om de woning te verkrijgen.
3.5.4Als het hof het betoog van [appellanten] goed begrijpt is hun bezwaar tegen [X] ook dat zij, indien juist geïnformeerd over de waarde van de woning, de woning helemaal niet zouden hebben gekocht. Allereerst is daarbij van belang dat dit bezwaar ten onrechte ervan uitgaat dat de door of namens [appellanten] ontwikkelde rekenmethode tot de ‘juiste’ waarde leidt. Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] er daarnaast geen afdoende verklaring voor gegeven waarom zij, nadat zij de eerste koopovereenkomst hadden ontbonden en de banden met [X] hadden verbroken, dan toch de woning voor € 459.500,- hebben gekocht. Op dat moment waren zij, naar hun zeggen, van juridische bijstand voorzien. Het stond hen op dat moment volledig vrij de woning wel of niet te kopen. Wanneer zij dat dan doen tegen exact dezelfde prijs als hen door [X] was geadviseerd, kan niet worden staande gehouden dat het adviseren van dat bedrag onrechtmatig was, of op oneerlijke handelspraktijken zou berusten.
3.5.5Nu [appellanten] het [X] verwijten een belangenconflict te hebben met [Y] , de aanvankelijke verkopend makelaar van de oude woning van [appellanten] in Amsterdam, en [appellanten] daarmee een verband leggen tussen de verkoop van hun oude woning in Amsterdam en de aankoop van de (nieuwe) woning in [plaats] , acht het hof ook het volgende van belang. Tijdens de zitting heeft [appellante sub 1] desgevraagd verklaard de woning (aan de [adres 2] ) in Amsterdam destijds te hebben gekocht voor ongeveer € 175.000,-. [appellanten] hebben deze woning in november 2019 verkocht voor € 360.000,- dus een ruime verdubbeling van de waarde in enkele jaren tijd. Van belang acht het hof ook dat de opvolgende verkopend makelaar van de woning in Amsterdam de marktwaarde daarvan stelde op € 330.000,- en een vraagprijs voorstelde van € 300.000,-. Op verzoek van [appellante sub 1] werd deze vraagprijs vervolgens op € 330.000,- bepaald waarna de woning verkocht werd voor € 360.000,-. Voor zover [appellanten] betogen dat de overspannen woningmarkt tot een excessieve en daarmee onrechtmatige stijging van de prijzen van woningen leidt heeft te gelden dat [appellanten] daar zelf ook gebruik van maken zodat het niet redelijk voorkomt dat zij dat dan aan [X] verwijten. In ieder geval is de prijs waarvoor [appellanten] hun woning in Amsterdam hebben verkocht (€ 30.000 boven de door de verkopend makelaar vastgestelde marktwaarde) procentueel ongeveer even hoog, als waarvoor (na het daartoe gegeven advies door [X] ) de woning in [plaats] is verkregen (€ 34.500 boven de vastgestelde marktwaarde van € 525.000). Wat er ook van de ontwikkeling van de huizenprijzen zij, de stijging is het gevolg van een systeem van vraag en aanbod, en niet van de door [appellanten] gestelde oneerlijke handelspraktijk aan de zijde van [X] .
3.5.6[appellanten] verwijten [X] verder dat hij hen niet heeft geïnformeerd over de waarde van de woning, dat hij met de verkopend makelaar niet heeft onderhandeld en dat hij [appellanten] had moeten beschermen tegen overhaaste besluiten. [X] verweert zich daartegen en voert aan dat hij [appellanten] mondeling afdoende heeft geïnformeerd. Het hof is van oordeel dat het wenselijk zou zijn geweest als [X] [appellanten] schriftelijk beter had geïnformeerd over de marktwaarde van de woning, en het te verrichten bod. Maar het nalaten zulks schriftelijk te doen maakt naar het oordeel van het hof niet dat [X] toerekenbaar is tekortgeschoten, laat staan dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Daartoe is van belang dat [appellanten] naar [X] toe zijn gekomen, omdat zij hadden ervaren dat het hen zelf als particulier niet lukte om een woning te verkrijgen, en zij dus goed op de hoogte waren van de krapte op de woningmarkt. Zij wisten daarmee of behoorden te weten dat een woning alleen verkregen kon worden door een relatief hoge prijs te bieden. In de tweede plaats heeft te gelden dat [appellanten] de mogelijkheid hadden de (eerste) koopovereenkomst te ontbinden. Het is dus niet zo dat zij door toedoen van [X] vastzaten aan een (te dure) woning. [appellanten] hebben van die ontbindingsmogelijkheid ook gebruikgemaakt, zelfs nadat zij zich verzekerd hadden van juridische ondersteuning. Tenslotte acht het hof van belang dat [appellanten] , nadat zij met [X] hadden gebroken, exact dezelfde prijs boden voor de woning. Ten tijde van het sluiten van die tweede koopovereenkomst moeten [appellanten] geacht worden geheel zelfstandig de waarde van de woning te hebben kunnen bepalen. Daarmee kan [X] niet meer worden verweten het advies te hebben gegeven zoals hij het heeft gegeven. Het advies van [X] en het opvolgen daarvan door [appellanten] is – voor zover dat al een eis zou zijn die aan bemiddeling gesteld kan worden – ook een vorm van onderhandeling. Herhaald zij dat het naastliggende bod slechts € 5.000,- lager lag dan het door [X] geadviseerde bod, zodat ervan moet worden uitgegaan dat verdere onderhandeling (over de prijs) ook niet mogelijk zou zijn geweest.
3.5.7De conclusie is dat de grieven 6, 7, 8 en 9 falen. Grief 1 heeft daarmee geen zelfstandig belang.