Uitspraak
1.[appellant sub 1] ,
[appellant sub 2],
[A] B.V. (voorheen [B] B.V.),
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[C] B.V. (voorheen [C] V.O.F.),
[geïntimeerde sub 3],
[geïntimeerde sub 4],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 november 2021 een tussenarrest gewezen in een hoger beroep dat was ingesteld door de appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een incident op basis van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarin de vraag centraal staat of de appellant, die geen woonplaats in Nederland heeft, verplicht is zekerheid te stellen voor de proceskosten. De appellanten, waaronder [appellant sub 1], hebben aangevoerd dat hij momenteel in Polen woont en dat hij op basis van artikel 14 van het Verdrag inzake de toegang tot de rechter in internationale gevallen geen zekerheid hoeft te stellen. De wederpartij, [geïntimeerden], heeft betoogd dat er geen bewijs is dat [appellant sub 1] daadwerkelijk in Polen woont en dat de uitzondering van artikel 224 lid 2 Rv niet van toepassing is. Het hof heeft geoordeeld dat, indien [appellant sub 1] inderdaad in Polen woont, hij op grond van het verdrag geen zekerheid hoeft te stellen. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor een akte van de geïntimeerden om zich uit te laten over de stelling van [appellant sub 1].