Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man over het huurrecht van de voormalig echtelijke woning en de partneralimentatie na hun echtscheiding. Partijen zijn in 1998 getrouwd in Marokko en hebben op 29 april 2020 hun huwelijk ontbonden. De vrouw heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2019 aangevochten, waarin was bepaald dat de man huurder van de voormalig echtelijke woning zou blijven. De vrouw stelt dat zij zowel financieel als sociaal belang heeft bij de woning, terwijl de man betoogt dat hij een hogere economische binding heeft met de woning en dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet in staat is om een andere woning te vinden.
Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de vrouw bij het verkrijgen van het huurrecht zwaarder weegt dan dat van de man. De vrouw heeft een beperkt inkomen en psychische klachten, waardoor zij behoefte heeft aan de vertrouwde omgeving van de voormalig echtelijke woning. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de vrouw met ingang van 15 maart 2021 huurder zal zijn van de woning.
Daarnaast is er een geschil over de partneralimentatie. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op een bijdrage in haar levensonderhoud, maar dat de man op dit moment geen draagkracht heeft om deze bijdrage te betalen. De man heeft een eigen onderneming, maar zijn inkomen is door de coronacrisis gedaald. Het hof heeft de alimentatieberekening gemaakt en de verzoeken van beide partijen met betrekking tot de alimentatie en de schulden aan de belastingdienst beoordeeld. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank op dit punt bekrachtigd, met uitzondering van het huurrecht van de woning.