In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2015. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar, maar na hoger beroep door zowel de verdachte als het openbaar ministerie, heeft het hof in 2019 het vonnis vernietigd en de straf verhoogd naar 12 maanden. De Hoge Raad heeft op 8 september 2020 het arrest van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het hof voor herbehandeling.
Tijdens de zitting op 8 november 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 141 dagen en een taakstraf van 120 uren heeft gevorderd. De raadsman van de verdachte heeft verzocht om een straf die ervoor zorgt dat de verdachte niet opnieuw gedetineerd hoeft te worden. Het hof heeft de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor een overval, maar deze zijn niet uitgevoerd omdat de verdachten tijdig zijn aangehouden.
Het hof heeft uiteindelijk besloten om de gevangenisstraf te beperken tot de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en heeft de taakstraf opgelegd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de op te leggen straffen als passend en geboden beschouwd, rekening houdend met de gevolgen voor de verdachte en zijn gezin.