ECLI:NL:GHAMS:2021:3607

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
23-003652-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding in eerste aanleg en terugwijzing naar de rechtbank Amsterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 8 oktober 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1991, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waarbij hij niet aanwezig was geweest bij de terechtzitting in eerste aanleg. De verdachte stelde dat hij niet op de hoogte was gebracht van de zitting en dat de dagvaarding in eerste aanleg nietig was. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 8 november 2021 gehouden en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

De tenlastelegging betrof een poging tot diefstal op 27 april 2018 in Amsterdam, waarbij de verdachte samen met anderen een rugtas en kleding van een onbekend gebleven persoon zou hebben afgetast. Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding in eerste aanleg niet op het juiste adres was uitgereikt, ondanks dat de verdachte een woonadres had opgegeven. Dit leidde tot de conclusie dat de dagvaarding nietig was, omdat niet voldaan was aan de vereisten van de wet omtrent de uitreiking van dagvaardingen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam, zodat deze met inachtneming van het arrest opnieuw kan worden berecht. De beslissing van het hof benadrukt het belang van correcte procedurele stappen in het strafproces en de rechten van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003652-18
datum uitspraak: 8 november 2021
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-701692-18 tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar die onbekend gebleven persoon is/zijn gegaan en/of dicht bij voornoemde is/zijn gaan staan en/of de rugtas en/of kleding van voornoemde heeft/hebben afgetast.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Nietigheid van de dagvaarding in eerste aanleg

Bij appelschriftuur van 29 oktober 2018 zijn namens de verdachte de grieven tegen het vonnis waarvan beroep opgegeven. Daarin is vermeld dat de verdachte niet bij de terechtzitting in eerste aanleg aanwezig is geweest, omdat hij daarvan niet op de hoogte is gebracht en dat vanwege nietigheid van de dagvaarding in eerste aanleg het vonnis om die reden moet worden vernietigd en de zaak moet worden teruggewezen naar de rechtbank.
Dat verweer slaagt.
De verdachte heeft bij monde van zijn raadsvrouw op 1 mei 2018 ter gelegenheid van zijn verhoor bij de rechter-commissaris als woonadres opgegeven [adres] . Blijkens een zich in het dossier bevindende akte van uitreiking is de inleidende dagvaarding om op 8 oktober 2018 ter terechtzitting te verschijnen op 20 augustus 2018 aan de griffier van de rechtbank Amsterdam uitgereikt. Niet gebleken is dat tevens is getracht de dagvaarding uit te reiken op het door de verdachte opgegeven adres in [adres], terwijl er geen omstandigheden zijn die erop wijzen dat dat adres toen als achterhaald moest worden beschouwd. Nu de verdachte ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding niet was gedetineerd en hij niet was ingeschreven in de Basisregistratie Personen, vereiste het bepaalde in artikel 588, aanhef en eerste lid, onder b, sub 2 van het Wetboek van Strafvordering (oud) uitreiking van die dagvaarding aan het genoemde adres in [adres].
Gehoord de advocaat-generaal en gelet op het bepaalde in artikel 422a van het Wetboek van Strafvordering, zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd wegens nietigheid van de inleidende dagvaarding. De zaak wordt teruggewezen naar de rechtbank Amsterdam om de zaak daar met inachtneming van dit arrest opnieuw te berechten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg nietig.
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.