ECLI:NL:GHAMS:2021:3605

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
23-000619-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hypotheekfraudezaak wegens onvoldoende bewijs van opzet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van hypotheekfraude, waarbij zij valse werkgeversverklaringen zou hebben gebruikt om een hypothecaire lening te verkrijgen. De tenlastelegging omvatte het aannemen van een valse hoedanigheid en het opzettelijk gebruik maken van vervalste geschriften. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 4 januari 2021, waarin zij was veroordeeld.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2021 heeft het hof de zaak behandeld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zou worden vrijgesproken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met haar echtgenoot, een hypotheekofferte had ondertekend en werkgeversverklaringen had overgelegd aan de bank. Achteraf bleek dat deze verklaringen vals waren. De verdachte verklaarde echter dat zij de inhoud van de documenten niet kende, omdat zij pas kort in Nederland woonde en de taal niet goed beheerste. Zij had enkel haar handtekening gezet op verzoek van haar echtgenoot.

Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de valse verklaringen of dat zij opzet had op de oplichting. De verklaringen van de verdachte werden als niet onaannemelijk beschouwd. Daarom kon niet met de vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000619-21
datum uitspraak: 9 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer
13-129845-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1979,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 oktober 2021.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 28 mei 2009 tot en met 18 juni 2009 te Amsterdam en/of Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
de Volksbank en/of de SNS bank
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
een hypothecaire geldlening ter hoogte van in totaal 334.202,00 euro
door met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven  valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
ter verkrijging van de hypothecaire geldlening,
twee (valse en/of vervalste) werkgeversverklaring(en) op naam en/of ten gunste van verdachte en/of haar mededader te overleggen en/of te overhandigen, als ware hij/zij in dienst van in de/het werkgeversverklaring(en) genoemde bedrijf/ bedrijven en als (valselijk) bewijs van voldoende (legale) en vaste inkomsten,
terwijl verdachte en/of haar mededader niet werkzaam was/waren bij de in de werkgeversverklaringen(en) genoemde bedrijf/bedrijven en/of terwijl de (legale) inkomsten van verdachte en/of haar mededader op het moment van de aanvraag en/of de afgifte van de hypothecaire geldlening ontoereikend was;
(waardoor de Volksbank en/of de SNS bank werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte)
2.
zij in of omstreeks de periode van 28 mei 2009 tot en met 18 juni 2009 te Amsterdam en/of Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals en/of vervalst(e) geschrift(en) die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, te weten:
- een werkgeversverklaring d.d. 12 juni 2009 op naam en/of ten gunste van [medeverdachte], inhoudende een verklaring van vast dienstverband bij [bedrijf 1] en/of
- een werkgeversverklaring d.d. 4 juni 2009 op naam en/of ten gunste van [naam], inhoudende een verklaring van een vast dienstverband bij [bedrijf 2]
door deze (valse en/of vervalste) werkgeversverklaring(en) op te sturen en/of te overleggen en/of te overhandigen aan de Volksbank en/of de SNS bank, ter verkrijging van een hypothecaire geldlening.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, zodat zij hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor een woning, haar handtekening heeft geplaatst op een hypotheekofferte, evenals haar (toenmalige) echtgenoot. Vervolgens zijn werkgeversverklaringen op naam van de verdachte en op naam van haar echtgenoot aan de bank overgelegd. De hypothecaire geldlening is daarop door de bank aan hen verstrekt, terwijl achteraf is gebleken dat beide werkgeversverklaringen vals waren.
Van de aanvrager van een hypothecaire geldlening mag in beginsel worden verwacht dat deze bekend is met de inhoud van de hypotheekofferte die deze heeft ondertekend en van de daaraan ten grondslag liggende stukken, die ter verkrijging van die lening worden ingediend. Uit het dossier kan echter niet anders worden afgeleid dan dat de verdachte de hypotheekofferte heeft ondertekend waarin is vermeld dat deze geschiedde onder voorbehoud van een werkgeversverklaring betreffende beide aanvragers en een recente salarisstrook van hen beiden. De verdachte heeft verklaard dat zij de inhoud van de ingediende stukken niet kende omdat zij pas kort in Nederland woonachtig was en de Nederlandse taal onvoldoende beheerste, in haar huwelijk geen inzicht had in geldzaken maar wel wist dat haar echtgenoot een inkomen genoot, en zij slechts van haar echtgenoot de opdracht kreeg om een handtekening te zetten voor de koop van de woning. Het hof acht die verklaringen van de verdachte niet onaannemelijk. Het dossier biedt daarmee onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat de verdachte wist van het bestaan en het gebruik van de valse werkgeversverklaringen en dat zij opzet had op de oplichting en/of opzet op het gebruikmaken daarvan. Aldus kan niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. C.N. Dalebout en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 november 2021.
mrs. Aardema en Abels zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]