ECLI:NL:GHAMS:2021:3572

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
200.293.793/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Escalerende burenruzie tussen woonboot-eigenaren met inbreuk op persoonlijke levenssfeer en gebruik van beeld- en geluidopnamen

In deze zaak gaat het om een burenruzie tussen twee eigenaren van woonboten in Amsterdam. De appellant, [appellant sub1], heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin vorderingen van hem en de geïntimeerden, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], zijn behandeld. De zaak draait om de vraag of de appellant onrechtmatig handelt door het maken van beeld- en geluidopnamen van de geïntimeerden en of de geïntimeerden zich onrechtmatig gedragen door hinder te veroorzaken. De voorzieningenrechter had eerder bepaald dat de appellant geen geluidsopnames mocht maken en dat hij beeldopnames van de geïntimeerden niet langer dan vijf dagen mocht bewaren. De appellant heeft in hoger beroep de grieven ingediend, waarin hij stelt dat de voorzieningenrechter de feiten onjuist heeft vastgesteld en dat zijn vorderingen ten onrechte zijn afgewezen. Het hof oordeelt dat de appellant in beginsel het recht heeft om op zijn eigen woonboot opnamen te maken, maar dat dit recht beperkt is tot het maken van opnamen van zijn eigen woonboot en de personen die zich daarop bevinden. Het hof benadrukt het belang van de persoonlijke levenssfeer en oordeelt dat de geïntimeerden zich als goede buren moeten gedragen. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de appellant gedeeltelijk toe, met inachtneming van de privacy van de geïntimeerden. Tevens wordt bepaald dat de geïntimeerden zich moeten onthouden van het doen van onterechte meldingen bij de gemeente en dat beide partijen uitsluitend per e-mail met elkaar mogen communiceren. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.293.793/01 SKG
zaaknummer /rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/698915/ KG ZA 21-209
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 november 2021
inzake

1.[appellant sub1] ,2. [appellante sub 2] ,

beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. H.J.F. Oetgens van Waveren Pancras Clifford te Arnhem,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

2.
[geïntimeerde sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. R. van Gelder te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna ‘ [appellant sub1] ’ (in mannelijke enkelvoud) en ‘ [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] ’ genoemd.
[appellant sub1] is bij dagvaarding van 28 april 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 1 april 2021, onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen [appellant sub1] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie. Dat vonnis zal hierna het bestreden vonnis worden genoemd. De appeldagvaarding bevat de grieven. Op de rol heeft [appellant sub1] geconcludeerd overeenkomstig die dagvaarding en de daaraan gehechte producties in het geding gebracht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
In het principaal hoger beroep heeft [appellant sub1] geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog zijn (in hoger beroep gewijzigde) vorderingen zal toewijzen en de vorderingen van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] in de proceskosten van beide instanties.
[geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] hebben in het principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof de vorderingen van [appellant sub1] zal afwijzen en hem zal veroordelen in de kosten van het kort geding zowel in conventie als in reconventie alsmede in de kosten van het principaal hoger beroep, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
In het incidenteel hoger beroep hebben [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover daarin hun vorderingen zijn afgewezen en toewijzing alsnog van hun (in hoger beroep gewijzigde) vorderingen.
[appellant sub1] heeft in het incidenteel hoger beroep geconcludeerd, naar het hof begrijpt, dat het hof de vorderingen van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] zal afwijzen en hen zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 27 juli 2021 doen bepleiten, [appellant sub1] door zijn bovengenoemde advocaat en mr. P.A. Willemsen, advocaat te Gorinchem, en [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] door hun bovengenoemde advocaat, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, neemt ook het hof ze tot uitgangspunt. Onder het kopje beoordeling (onder 3.6) zal nog worden ingegaan op grief 1 van [appellant sub1] waarin deze aanvoert dat de voorzieningenrechter de feiten onvolledig heeft weergegeven en de feiten (daardoor) niet juist heeft geduid. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, zijn die feiten de volgende.
2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [appellant sub1] is sinds 2010 eigenaar van de woonboot gelegen aan de [adres 1] . [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zijn sinds 2016 eigenaar van de woonboot gelegen aan de [adres 2] .
2.2.
De woonboot van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] ligt - vanaf de kade gezien - achter die van [appellant sub1] . Partijen hebben vanaf de kade toegang tot hun woonboten via dezelfde loopbrug en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] kunnen hun woonboot vervolgens alleen bereiken door over de woonboot van [appellant sub1] te lopen.
2.3.
In 2013 heeft [appellant sub1] op de kade (dus vóór de loopbrug) een hek geplaatst. Verder bevindt zich een hek aan beide zijden van het dek (in de reling) van de woonboot van [appellant sub1] .
2.4.
In een eerder al door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] tegen [appellant sub1] aangespannen kort geding is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op 16 juni 2020 een vonnis met zaaknummer C/13683737/ KG ZA 20-417 gewezen. In dat kortgedingvonnis is onder meer over de camera die [appellant sub1] toen geplaatst had het volgende overwogen:
4.5
Voorop gesteld wordt dat de camera niet is gericht op – en dus ook geen opnamen maakt van – de woonboot van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] . De camera is gericht op het hek dat is geplaatst op de loopbrug (‘toegangsvoorziening’) die toegang geeft tot de woonboten van beide partijen (en die – in ieder geval – niet tot het ‘erf’ van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] behoort) en op de openbare weg. Er worden weliswaar camerabeelden en geluidsopnamen gemaakt van het gaan van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] en eventuele bezoekers van en naar hun woonboot, maar dat is – gezien het feit dat de camera niet is gericht op de woonboot (het erf) van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] – onvoldoende om te concluderen dat door de gebruikmaking van de camera op een onrechtmatige wijze inbreuk wordt gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] . [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] en hun bezoek komen immers alleen in beeld als zij zich op de openbare weg bevinden of via de gezamenlijke toegangsvoorziening en het hek naar de woonboot van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] gaan.
4.6
Dit is mogelijk anders indien en voor zover de beeld- en geluidsopnames worden bewaard. Enigszins onduidelijk is gebleven of het echtpaar [appellant sub1] nog steeds geluidsopnames maakt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat geluidsopnames (van gesprekken bij het toegangshek) niet van belang zijn voor de beveiliging van de woonboot van echtpaar [appellant sub1] . Zij wensen slechts – mede op aanraden van de wijkagent – middels geluid te kunnen registreren wanneer er iemand aan het hek is geweest. Nu het echtpaar [appellant sub1] geen belang heeft bij het maken en bewaren van geluidsopnames en deze een inbreuk op de privacy van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] opleveren, zal aan het echtpaar [appellant sub1] een verbod worden opgelegd dergelijke geluidsopnames te maken (en te bewaren). Ook het bewaren van beeldopnames is niet nodig, zodra duidelijk is dat geen sprake is van ongewenst bezoek. De vijf dagen dat de beelden nu kennelijk worden bewaard (en de wijze waarop – beveiligd met een username en password), acht de voorzieningenrechter echter niet disproportioneel. Voor de zekerheid zal het echtpaar [appellant sub1] een gebod worden opgelegd de beelden daadwerkelijk steeds na maximaal vijf dagen te verwijderen en verwijderd te houden.
2.5.
In het dictum van datzelfde kortgedingvonnis is onder meer bepaald:
5.1
verbiedt het echtpaar [appellant sub1] geluidsopnames te maken door middel van de camera die is gericht op het toegangshek (en deze te bewaren),
5.2
gebiedt het echtpaar [appellant sub1] beeldopnames van de camera die is gericht op het toegangshek waarop [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] en/of hun bezoekers te zien zijn na maximaal vijf dagen te verwijderen en verwijderd te houden,
2.6.
[appellant sub1] heeft aan Geluidsconsult B.V. (hierna Geluidsconsult) opdracht gegeven tot het uitvoeren van een geluidsonderzoek. Op 5 november 2020 heeft Geluidsconsult een rapport uitgebracht.
2.7.
[appellant sub1] heeft, althans had tot voor kort, op zijn woonboot camera’s geplaatst met als doel onrechtmatige gedragingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te registreren. [appellant sub1] heeft onder meer een USB-stick in het geding gebracht waarop zeven films zijn te zien (gerubriceerd naar soort overlast). Die films dragen de titels Gezichten, Harassment, Incidenten, Fluiten, Geluiden, Open Hek video en Overlast. Ook heeft hij een uitgebreid logboek in het geding gebracht waaruit volgt dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] , naar de mening van [appellant sub1] , overlast veroorzaken.
2.8.
Bij brief van 18 februari 2021 heeft de advocaat van [appellant sub1] [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] - kort gezegd - gesommeerd hun onrechtmatige gedragingen te staken en gestaakt te houden. Volgens die brief bestaan die gedragingen in stalking, geluidsoverlast, opzettelijk hinderen, opzettelijk openlaten van het hek, inbreuk op de privacy, fysieke intimidatie en onterechte handhavingsverzoeken bij de gemeente Amsterdam.
2.9.
Bij e-mail van 9 maart 2021 heeft de raadsman van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] gereageerd op de onder 2.8 genoemde brief. Hierin is bestreden dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zich schuldig maken aan onrechtmatig handelen. [appellant sub1] is vervolgens erop gewezen dat hij inbreuk maakt op de privacy van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] door steeds met een handcamera en met twee vaste camera’s (door het woonkamerraam en het dakraam van de woonboot van [appellant sub1] ) opnames te maken van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] en hun woonboot, hetgeen onrechtmatig wordt geacht. [appellant sub1] is gesommeerd het filmen per direct te staken en gestaakt te houden.
2.1
De onder 2.8 en 2.9 bedoelde correspondentie was voor [appellant sub1] aanleiding de kortgedingprocedure aan te spannen die heeft geleid tot het bestreden vonnis.
2.11
Tegen het hierboven (onder 2.4 en 2.5) genoemde eerdere kortgedingvonnis van 16 juni 2020 hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hoger beroep ingesteld. De mondelinge behandeling door het hof van dat hoger beroep heeft eveneens plaatsgevonden ter zitting van 27 juli 2021.

3.Beoordeling

Vorderingen en beoordeling door de voorzieningenrechter
3.1.
In het geding bij de voorzieningenrechter heeft [appellant sub1] in conventie - kort gezegd - het volgende gevorderd:
1. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te gebieden om zich bij het gebruik van het recht van doorgang/overpad over de woonboot van [appellant sub1] zodanig te gedragen dat niet meer overlast wordt veroorzaakt dan redelijkerwijs noodzakelijk kan worden geacht en derhalve [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te gebieden hun recht op de minst bezwaarlijke wijze uit te oefenen (op een rustige en normale wijze over het dek lopen, de hekken rustig openen en sluiten, het eerste hek na 21.00 uur op slot doen en fietsen niet over het dek slepen);
2. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te verbieden om onrechtmatige hinder of overlast te veroorzaken door het maken van obscene gebaren, uitlachen, hinderlijk staren of ongevraagd contact zoeken alsmede door het maken van misbruik van de mogelijkheid om meldingen te doen bij het Meldpunt Zorg en Overlast en bij het Meldpunt Openbare Ruimte en Overlast;
3. een en ander op straffe van dwangsommen;
4. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te gebieden [appellant sub1] alleen via de e-mail te benaderen, op straffe van dwangsommen;
5. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2
De voorzieningenrechter heeft in conventie de vordering onder 4 toegewezen omdat beide partijen deze wijze van communiceren wensen en dit de-escalerend kan werken. De voorzieningenrechter heeft de overige vorderingen van [appellant sub1] afgewezen en de kosten gecompenseerd. Zij heeft daartoe overwogen dat de vorderingen onder 1 en 2 onvoldoende concreet zijn om te kunnen worden toegewezen en tot onwenselijke verdere juridische (executie)geschillen zouden leiden.
3.3
In het geding bij de voorzieningenrechter hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in reconventie - kort gezegd - gevorderd [appellant sub1]
1. te verbieden zich jegens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] en hun bezoekers onrechtmatig te gedragen;
2. te verbieden [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] en hun bezoekers te filmen en geluidsopnamen te maken met een hand mini- of spycamera;
3. te verbieden [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] en hun bezoekers te filmen en geluidsopnamen te maken met een vaste nest indoor camera achter het woonkamerraam van [appellant sub1] ;
4. te verbieden [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] en hun bezoekers te filmen en geluidsopnamen te maken met een vaste nest indoor camera achter het dakraam van [appellant sub1] ;
5. te verbieden [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] en hun bezoekers te filmen en geluidsopnamen te maken met een camera bij de ingang aan de kadezijde;
6. te verbieden pakketbezorgers en overige bezoekers voor [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te weigeren;
7. te gebieden het eerste toegangshek te verwijderen en verwijderd te houden totdat hiervoor een vergunning is gekregen;
8. te gebieden dat de belemmering van het toegangshek wordt weggenomen;
9. te verbieden het toegangshek op slot te doen;
10. te gebieden alleen contact op te nemen met [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] via de e-mail;
11. te gebieden uitvoering te geven aan de maatregelen zoals genoemd in het rapport van Geluidsconsult, kort gezegd, aanpassingen van de hekken en het construeren van een loopbrug;
een en ander op straffe van dwangsommen; en
12. [appellant sub1] te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4
De voorzieningenrechter heeft in reconventie de vorderingen van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] onder 1 en 6 afgewezen omdat deze eveneens onvoldoende concreet zijn om te kunnen worden toegewezen en tot onwenselijke verdere juridische (executie)geschillen zouden leiden. De vorderingen 2 tot en met 4 heeft zij toegewezen omdat dergelijk beeld- en geluidopnamen volgens de voorzieningenrechter een onaanvaardbare inbreuk maken op de privacy van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] waarvoor geen rechtvaardigingsgrond bestaat. De vordering onder 5 heeft zij in die zin toegewezen dat met de bedoelde camera geen geluidopnamen mogen worden gemaakt en met bevel aan [appellant sub1] om gemaakte beeldopnamen van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] of hun bezoekers binnen maximaal vijf dagen te verwijderen, een en ander eveneens met het oog op de privacy van laatstgenoemden. De vorderingen 7 tot en met 9 in reconventie heeft de voorzieningenrechter afgewezen omdat een geschil over het (mogen blijven staan van het) hek reeds is voorgelegd aan de bestuursrechter. De vordering onder 10 heeft de voorzieningenrechter toegewezen omdat beide partijen deze wijze van communiceren wensen (zie 3.2) en dit de-escalerend kan werken. De vordering onder 11 is afgewezen omdat [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] daarbij onvoldoende (eigen) belang hebben. De voorzieningenrechter heeft ook in reconventie de proceskosten gecompenseerd.
De grieven en de beoordeling daarvan
3.5
[appellant sub1] heeft in het principaal hoger beroep tien grieven, en [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] hebben in het incidenteel beroep zes grieven tegen het bestreden vonnis gericht. [appellant sub1] heeft bovendien zijn eis gewijzigd en daarbij met name zijn vorderingen onder 1. en 2. (alsnog) nader geconcretiseerd. De grieven in het principaal en incidenteel beroep draaien grotendeels om dezelfde (gevraagde dan wel geweigerde) voorzieningen en hangen deels samen en zullen dan ook deels gezamenlijk worden behandeld.
De vaststelling van de feiten
3.6
In zijn eerste grief in het principaal hoger beroep klaagt [appellant sub1] dat de voorzieningenrechter de feiten onvolledig heeft vastgesteld en daardoor tot een onjuiste duiding en waardering van de (wederzijdse) overlast is gekomen. De grief faalt omdat het de voorzieningenrechter vrij stond alleen die feiten te vermelden die dragend waren voor haar oordeel én die geen bijzonder motivering vergden. Dat een feit niet in de opsomming is opgenomen, betekent dus niet dat de voorzieningenrechter daarop geen acht heeft geslagen.
De kern van de zaak
3.7
Het hof stelt bij de beoordeling van het onderhavige geschil voorop dat eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer een zwaarwegend belang is dat niet voor niets als grondrecht is vastgelegd in artikel 10 Grondwet en eveneens in artikel 8 van het EVRM. Deze rechtsbescherming omvat bij uitstek de eigen woning nu dit de voornaamste plaats is waar zich de privésfeer en het gezinsleven afspelen. Dat in artikel 5:48 BW is bepaald dat de eigenaar van een erf bevoegd is dit af te sluiten, en de artikelen 5:50 BW en 5:51 BW een regeling geven die beoogt al te gemakkelijke inkijk in en uitzicht op andermans erf te voorkomen of in ieder geval te beperken, moet mede in dit licht worden gezien. Genoemde wetsartikelen zijn weliswaar niet rechtstreeks van toepassing maar het dek van de woonboten van partijen kan in dit verband wel worden vergeleken met het bij ieders eigen woning behorende ‘erf’.
3.8
Partijen stellen over en weer dat de andere partij onaanvaardbare overlast en (buren)hinder veroorzaakt in een mate die ernstig afbreuk doet aan het eigen woongenot en aan de eigen persoonlijke levenssfeer. Het hof is, met de voorzieningenrechter, van oordeel dat de juridische weg die partijen thans gekozen hebben om een eind te maken aan de door hen gestelde overlast, slechts op beperkte schaal een oplossing kan bieden en dat voorkomen moet worden dat door de rechter opgelegde en met een dwangsom versterkte bevelen en verboden vooral gebruikt worden als middel om de andere partij nog meer dwars te kunnen zitten. Ondanks deze bezwaren is het hof echter van oordeel dat de verhoudingen tussen partijen inmiddels zodanig zijn geëscaleerd dat het treffen van een aantal van de door hen gevorderde voorzieningen noodzakelijk is.
Het maken van beeld- en geluidsopnamen
3.9
Het staat [appellant sub1] in beginsel vrij om op, aan of in de eigen woonboot camera’s te plaatsen voor het maken van beeldopnamen al dan niet met geluid, maar uitsluitend indien en voor zover daarmee slechts de eigen woonboot (inclusief loopbrug) in beeld wordt gebracht en de personen die zich op of in die woonboot bevinden.
3.1
Daaraan doet in dit geval niet af dat door [appellant sub1] dan ook, tegen hun zin, opnamen van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] en hun bezoekers gemaakt worden, alleen al omdat zulke opnamen uitsluitend gemaakt mogen worden op het moment dat zij zich bevinden op het erf van [appellant sub1] en daarmee ‘binnendringen’ in diens persoonlijke levenssfeer, hetgeen beperkingen stelt aan hun eigen vrijheden.
3.11
In dat verband is tevens van belang dat [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] door het doen van handhavingsverzoeken bij de gemeente, zélf erop hebben aangestuurd dat [appellant sub1] inmiddels het afsluithek (zie 2.3) heeft moeten verwijderen dat hij voor c.q. op de loopbrug naar zijn woonboot - gelegen in het centrum van Amsterdam - had geplaatst om hinder en overlast door ongewenste bezoekers op zijn boot, zoals drugsverslaafden en toeristen, te weren. Een verdere rechtvaardiging voor het plaatsen van camera’s door [appellant sub1] is dat [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] hun eigen woonboot met enige regelmaat verhuren of in gebruik geven aan derden zoals toeristen, waardoor [appellant sub1] zich geconfronteerd ziet met wildvreemden die zijn boot c.q. zijn erf betreden. Uit de beeld- en geluidopnamen die [appellant sub1] in het geding heeft gebracht, blijkt bovendien genoegzaam van gedragingen op en rond zijn woonboot door [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] zélf waarmee moedwillige, althans onnodige geluidoverlast wordt veroorzaakt binnen de woning van [appellant sub1] . Gelet op dit alles heeft [appellant sub1] dan ook een gerechtvaardigd belang om te kunnen zien en, met het oog op bewijslevering in gerechtelijke procedures, in beeld en geluid te mogen vastleggen wie zijn woonboot c.q. zijn ‘erf’ en daarmee zijn persoonlijke levenssfeer binnentreedt en daaraan, door de wijze van gedragen of het maken van geluiden, hinder toebrengt die bij normaal gedrag en in redelijkheid onnodig is en dus onrechtmatig is.
3.12
Het voorgaande betekent dat grief 7 van [appellant sub1] in het principaal hoger beroep deels slaagt. Het door [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] gevorderde en door de voorzieningenrechter deels toegewezen verbod aan [appellant sub1] tot het maken van beeld- en geluidopnamen zal daarom worden gepreciseerd en beperkt tot het maken van
beeldopnamen van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] en hun bezoekers wanneer zij zich
nietbevinden op (het dek of de loopbrug van) de woonboot van [appellant sub1] . Onder dit verbod valt ook het maken van beeldopnamen van (die gedeelten van) de woonboot van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] waar zich personen
kunnenbevinden of zichtbaar
kunnenzijn, zoals de stuurhut of het dek of de ramen, omdat zulke opnamen een onaanvaardbare inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] . Het verbod geldt niet voor het maken van
geluidopnamen. Niet valt in te zien waarom het [appellant sub1] niet vrij zou staan op zijn boot opnamen te maken van geluid dat hij ondervindt van zijn omgeving en dat zijn persoonlijke levenssfeer binnendringt, ook al is dat geluid afkomstig van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] vanaf hun boot. Wel zal het hof, met het oog op de privacy van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] en hun bezoekers, [appellant sub1] verbieden de door hem gemaakte beeld- en geluidopnamen langer dan vijf dagen te bewaren, uitgezonderd opnamen van incidenten en inbreuken op zijn persoonlijke levenssfeer die [appellant sub1] langer mag bewaren en gebruiken voor de bescherming en handhaving van zijn rechten en die van zijn gezinsleden.
Het betreden van de woonboot van [appellant sub1] door [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1]
3.13
[appellant sub1] enerzijds en [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] anderzijds mogen over en weer van elkaar verlangen dat zij bij hun handelen, zowel in woord en gebaar als in daden, zich jegens elkaar gedragen als een ‘goede buur’ en in al hun gedragingen in normale, redelijke mate rekening houden met en respect hebben voor ieders persoonlijke levenssfeer, woongenot en privacy.
3.14
De aldus verlangde zorgvuldigheid geldt in het bijzonder wanneer [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] noodgedwongen om hun eigen woonboot te bereiken - waartegen [appellant sub1] op zichzelf terecht geen bezwaar maakt - de loopbrug en woonboot van [appellant sub1] betreden en daarmee diens persoonlijke levenssfeer binnendringen. Zij weten bovendien dat die woonboot bijzonder gevoelig is voor geluidoverlast.
3.15
Onder die omstandigheden mag van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] worden verlangd dat zij op normale, rustige wijze over de loopbrug en het dek van [appellant sub1] lopen, fietsen rijdend en niet slepend of stuiterend meenemen, en het stoten tegen, of laten vallen van zaken op, de woonboot van [appellant sub1] zo veel mogelijk voorkomen, en hekjes normaal - als een deur - dicht
doenen niet dichtsmijten of laten dichtvallen. Een daartoe strekkend bevel zoals door [appellant sub1] in het principaal hoger beroep (na eiswijziging) onder I is gevorderd, is voldoende concreet om te kunnen worden toegewezen. Omdat het aan [appellant sub1] niet verboden wordt om beeld- en geluidopnamen te maken van wie zich op (het dek van) zijn woonboot bevinden, kan in voorkomend geval aan de hand van die opnamen met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld - de filmopnamen die [appellant sub1] in het geding heeft gebracht tonen dat aan - of [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] zich zichtbaar of hoorbaar (duidelijk) onvoldoende hebben ingespannen om de bedoelde hinder voor [appellant sub1] te voorkomen.
Pesten en treiteren in woord en gebaar
3.16
Uit het filmmateriaal dat door [appellant sub1] in het geding is gebracht, blijkt dat [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] zich meer dan eens in woord en gebaar of met onnodige geluiden hebben opgedrongen aan [appellant sub1] en/of diens gezinsleden terwijl deze zich op hun eigen woonboot bevonden, op een wijze die, in de context van hun onderlinge spanningen en de omstandigheden van het geval, in redelijkheid niet anders kan worden begrepen dan als een bewust treiteren en pesten dat inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [appellant sub1] en zijn gezin. Zo begrepen en geherformuleerd, is het verbod dat door [appellant sub1] in het principaal hoger beroep (na eiswijziging) onder II, eerste gedachtestreepje is gevorderd, voldoende concreet om te kunnen worden toegewezen.
3.17
Wel zal dat verbod door het hof worden beperkt tot gedragingen van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] die door [appellant sub1] kunnen worden ondervonden of ervaren vanaf zijn woonboot, omdat het vooral de eigen woning is die aanspraak kan maken op bijzondere bescherming als het gaat om de persoonlijke levenssfeer.
Het verbod dient bovendien aldus te worden begrepen dat daaronder niet vallen gebaren of grimassen in stilte die [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] maken binnen hun eigen woonboot, omdat een dergelijk verbod betrekking heeft op hoe zij zich dienen te gedragen binnen de eigen woning en daarmee diep zou ingrijpen in hun persoonlijke levenssfeer, zonder dat daarvoor voldoende rechtvaardiging bestaat. In voorkomend geval kan [appellant sub1] zich immers eenvoudig aan die (stille) gebaren onttrekken door weg te kijken van de woonboot van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] .
Het doen van valse meldingen
3.18
Uit de stukken blijkt - en door hen wordt ook niet betwist - dat [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] bij het meldpunt Zorg en Woonoverlast en het Meldpunt Openbare Orde en Overlast van de gemeente meerdere meldingen van overlast door [appellant sub1] hebben gedaan en daarbij [appellant sub1] hebben beticht van alcoholisme en verwaarlozing van de kinderen van [appellant sub1] ; zij betwisten slechts dat de meldingen vals of onwaar waren. Hun eerste beschuldiging doet afbreuk aan de goede naam en eer van [appellant sub1] en maakt daarmee inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer, de tweede kan niet anders worden gezien dan als een grove inmenging in de ouder-kindrelatie en daarmee als een zeer ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [appellant sub1] . Die meldingen door [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] bij de aangewezen instanties hebben tot op heden tot niets geleid en ook anderszins is niet gebleken dat er ook maar iets aan de hand is, zodat voor deze zeer ernstige inbreuken door [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] op de persoonlijke levenssfeer van [appellant sub1] geen enkele rechtvaardiging bestaat.
3.19
Bij die stand van zaken ziet het Hof voldoende aanleiding om [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] te verbieden in de toekomst nog zulke meldingen te doen (vordering II, onder het tweede gedachtestreepje, in het principaal appel van [appellant sub1] ).
Het doen van handhavingsverzoeken
3.2
Toegang tot en rechtsbescherming door de rechter is eveneens een fundamenteel recht dat onder meer door artikel 6 EVRM wordt beschermd. Aan [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] komt daarom het recht en de bevoegdheid toe om ter bescherming en handhaving van hun rechten en belangen, bij de gemeente of een andere instantie handhavingsverzoeken te doen wegens mogelijke overtreding van (publiekrechtelijke) voorschriften door [appellant sub1] en zo nodig daarover het oordeel van de (bestuurs)rechter uit te lokken. Het gerechtvaardigd belang van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] bij die rechtsingang wordt nog eens onderstreept door het feit dat het handhavingsverzoek van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] met betrekking tot het door [appellant sub1] geplaatste afsluitingshek door de gemeente en de bestuursrechter is gehonoreerd.
3.21
Indien en voor zover [appellant sub1] in een concreet geval van mening is dat een handhavingsverzoek door [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] onredelijk is of misbruik van bevoegdheid oplevert, kan hij die klacht in de desbetreffende (bestuursrechtelijk) procedure aanvoeren en dient daarover in die procedure te worden beslist. Gegeven deze mogelijkheid heeft [appellant sub1] niets gesteld dat een door de burgerlijke rechter preventief op te leggen verbod aan [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] tot het doen van handhavingsverzoeken zou kunnen rechtvaardigen. Hetgeen [appellant sub1] in het principaal hoger beroep heeft gevorderd onder II, derde gedachtestreepje, moet daarom worden afgewezen.
3.22
Hetgeen het hof hierboven (onder 3.13 tot en met 3.21) heeft overwogen brengt mee dat de grieven 2 tot en met 5 van het principaal hoger beroep van [appellant sub1] , grotendeels slagen.
Het plaatsen van een hek als erfafsluiting
3.23
Op grond van artikel 5:48 BW is de eigenaar van een erf bevoegd dit af te sluiten. Het gaat hier om een belangrijk recht (zie ook 3.7). In dat licht hebben [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] onvoldoende gesteld waarom het door [appellant sub1] bij wijze van erfafsluiting plaatsen en hebben van een hek met slot en dranger waarmee de toegang tot zijn woonboot wordt afgesloten, jegens hen onrechtmatig zou zijn, zolang [appellant sub1] aan hen de sleutel(s) van dat hek geeft, zodat zij zichzelf te allen tijde toegang kunnen verschaffen tot hun eigen woonboot.
3.24
Het hof overweegt ten overvloede nog dat het aan de bestuursrechter is om te beslissen of [appellant sub1] een (eerder) door hem geplaatste hek wellicht heeft neergezet op een plek waar een dergelijk hek volgens het bestemmingsplan niet (in die omvang) is toegestaan en welke gevolgen dat dan moet hebben voor dat hek. Dat is echter een andere toetsing met een ander afwegingskader dan de hier door de burgerlijke rechter te beantwoorden vraag of het enkele plaatsen van een erfafsluiting als zodanig reeds onrechtmatig is jegens [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] .
3.25
Het voorgaande brengt mee dat de grieven 1, 2 en 3 in het incidenteel appel van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] falen.
Geluidwerende voorzieningen aan de boot van [appellant sub1]
3.26
Uit het rapport van Geluidsconsult dat in opdracht van [appellant sub1] is opgesteld (zie 2.6) blijkt dat de woonboot van [appellant sub1] bijzonder gevoelig is voor geluidsoverlast door contactgeluiden bij het betreden van het dek. In paragraaf 8.1 van dat rapport worden maatregelen voorgesteld om deze geluidhinder te beperken. [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] klagen in grief 4 van hun incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte hun vordering heeft afgewezen dat [appellant sub1] die maatregelen ook daadwerkelijk zal treffen.
3.27
Van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] mag worden verwacht (zie 3.13 tot en met 3.15) dat zij bij het betreden van de woonboot van [appellant sub1] in redelijke mate rekening houden met de geluidhinder die [appellant sub1] daarvan ondervindt. Méér zorgvuldigheid dan die van een ‘goede buur’ kan rechtens echter niet van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] worden verlangd. Voor de geluidhinder die [appellant sub1] dan nog steeds ondervindt, zijn [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] niet verantwoordelijk en zij kunnen daarop niet door [appellant sub1] worden aangesproken. Het is uitsluitend aan [appellant sub1] om te beslissen of hij de geluidoverlast die hij bij een dergelijk normaal zorgvuldig gedrag door [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] nog steeds ondervindt, accepteert dan wel dat hij geluidwerende voorzieningen aan zijn boot treft om die geluidsoverlast te verminderen. Bij die stand van zaken hebben [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] niet voldoende eigen belang bij hun vordering dat [appellant sub1] de geluidoverlast in zijn woning zal beperken door het daaraan aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen die in het rapport van Geluidsconsult zijn opgenomen. Die vordering is daarom terecht afgewezen (zie artikel 3:303 BW). Dat betekent dat grief 4 in het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] faalt.
3.28
Grief 9 in het principaal hoger beroep van [appellant sub1] is gericht tegen hetgeen de voorzieningenrechter (onder 5.8 van het bestreden vonnis) heeft overwogen over het door [appellant sub1] (ter zitting bij de voorzieningenrechter) niet willen toezeggen de door Geluidsconsult geadviseerde maatregelen te treffen. De voorzieningenrechter heeft in het dictum van het bestreden vonnis echter geen enkele voorziening getroffen omtrent het (moeten) nemen van die geluidbeperkende maatregelen. [appellant sub1] heeft daarom onvoldoende belang bij deze grief, omdat die grief niet tot een ander dictum kan leiden. Dat betekent dat de grief faalt.
Hinderen van bezoekers en post- en pakketbezorgers
3.29
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis (onder 5.3) enige overwegingen gewijd aan het door [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] gestelde hinderen van hun bezoekers en post- en pakketbezorgers door [appellant sub1] . Tegen die overwegingen is grief 6 in het principaal hoger beroep van [appellant sub1] gericht.
3.3
In het dictum van het bestreden vonnis is door de voorzieningenrechter geen enkele voorziening getroffen die betrekking heeft op het hinderen door [appellant sub1] van bezoekers en post- en pakketbezorgers. [appellant sub1] heeft daarom onvoldoende belang bij deze grief, omdat die grief niet tot een ander dictum kan leiden.
3.31
[geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] klagen in grief 6 van hun incidenteel hoger beroep dat de voorzieningenrechter ten onrechte hun vordering om [appellant sub1] te verbieden, kort samengevat, hun bezoekers en post- en pakketbezorgers de doorgang te weigeren, heeft afgewezen. [appellant sub1] heeft betwist dat hij zich aan de door [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] gestelde hinder schuldig heeft gemaakt.
3.32
Gelet op de door [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] in het geding gebrachte verklaringen van bezoekers, bezorgers en toeleveranciers, is voorshands de door hen gestelde hinder van bezorgers en leveranciers voldoende aannemelijk gemaakt om het door hen gevorderde verbod toe te wijzen. In zoverre slaagt hun zesde grief.
3.33
Met diezelfde zesde grief komen [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] tevens op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter (zie het bestreden vonnis onder 5.2) dat hun vordering (zie 3.3 hierboven, onder 1.) om [appellant sub1] te verbieden onrechtmatige hinder toe te brengen te weinig concreet is om te kunnen worden toegewezen. Zij doen dat vergeefs, want dat oordeel is juist.
3.34
Een en ander brengt mee dat grief 6 in het principaal hoger beroep van [appellant sub1] faalt en dat grief 6 in het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] , deels slaagt.
Contact uitsluitend per e-mail
3.35
Grief 8 van [appellant sub1] in het principaal hoger beroep is gericht tegen de beslissing van de voorzieningenrechter dat hij zich nog slechts per e-mail tot [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] zal mogen richten. Hij voert in dat verband aan dat hij [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] bij het constateren van onrechtmatige en/of verboden gedragingen daarop direct (dus ook verbaal) moet kunnen aanspreken.
3.36
[geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] hebben terecht erop gewezen dat [appellant sub1] verlangt dat [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] hem slechts per e-mail mogen benaderen en dat met het oog op de-escalatie, zoals ook door de voorzieningenrechter is overwogen (onder 5.6 van het bestreden vonnis), dit dan ook wederkerig zou moeten gelden. Het door [appellant sub1] aangevoerde belang om [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] rechtstreeks te mogen aanspreken, weegt daar niet tegen op. Grief 8 van [appellant sub1] in het principaal hoger beroep faalt.
Maximeren dwangsommen
3.37
[geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] klagen in grief 5 van hun incidenteel hoger beroep erover dat de voorzieningenrechter de ten laste van [appellant sub1] opgelegde dwangsommen heeft gemaximeerd.
3.38
Het hof zal de dwangsommen vaststellen die het passend acht gelet op de aard van de overtreding en de onderlinge verhouding tussen partijen. Daarbij wil het hof tevens voorkomen (zie ook 3.9) dat de hoogte van de dwangsommen voor een partij vooral een nieuwe stok wordt om de andere partij mee te kunnen slaan.
Veeggrief
3.39
Grief 10 van het principaal hoger beroep van [appellant sub1] is een zogenaamde ‘veeggrief’ die geen zelfstandige klachten bevat, en kan daarom onbesproken blijven.

4.Slotsom en kosten

Van het principaal hoger beroep van [appellant sub1] slagen de grieven 2 tot en met 5 en 7 deels, en falen de overige grieven.
Het hof zal het bestreden vonnis om het overzichtelijk te houden in het geheel (behoudens het bepaalde over de proceskosten) vernietigen en de vorderingen van [appellant sub1] , zoals door hem gewijzigd in hoger beroep, alsnog toewijzen met inachtneming van hetgeen hierboven (zie 3.12, 3.15, 3.16, 3.17 en 3.21) is overwogen. Het hof zal daartoe de door [appellant sub1] onder I en II gevraagde bevelen en verboden herformuleren, daartoe mede uitgenodigd door de vordering van [appellant sub1] onder III om alle maatregelen op te leggen die het hof geraden acht. De door [appellant sub1] gevorderde dwangsom ter versterking van het door hem gevraagde bevel aan [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] om slechts per e-mail contact met hem op te nemen zal het hof afwijzen, omdat aan het spiegelbeeldige bevel aan hem om slechts per e-mail contact te hebben met [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] evenmin een dwangsom is verbonden.
Van het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] slaagt de zesde grief deels en falen de grieven voor het overige. Hun in hoger beroep vermeerderde vordering zal worden toegewezen voor wat betreft het verbod tot hinderen van bezorgers en bezoekers, en voor het overige worden afgewezen.
Het hof ziet in de uitkomst van dit geding reden om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen, zowel in het principaal als in het incidenteel hoger beroep. Daarbij weegt mee dat het hof aldus nieuwe conflicten tussen partijen naar aanleiding van de incasso van een eventuele proceskostenveroordeling wil voorkomen en het hof partijen er bovendien van wil doordringen (zie ook 3.9) dat de weg van escalatie die zij zijn ingeslagen geen ‘winnaar’ kent maar alleen verliezers.

5.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep behoudens de daarbij bepaalde verrekening van de proceskosten,
en opnieuw rechtdoende:
5.1
verbiedt [appellant sub1] om vanaf zijn woonboot
beeldopnamen te maken van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] en hun bezoekers wanneer die zich
nietbevinden op (het dek of de loopbrug van) de eigen woonboot van [appellant sub1] alsmede - waarvandaan dan ook - beeldopnamen te maken van de gedeelten van de woonboot van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] waar zich personen
kunnenbevinden of zichtbaar
kunnenzijn, zoals de stuurhut of het dek of de ramen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 10.000,- ;
5.2
verbiedt [appellant sub1] om door hem gemaakte beeld- en geluidopnamen van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] en hun bezoekers langer dan maximaal vijf dagen te bewaren, uitgezonderd beeld- en geluidopnamen van incidenten en inbreuken op zijn persoonlijke levenssfeer die [appellant sub1] langer mag bewaren en gebruiken voor de bescherming en handhaving van zijn rechten en die van zijn gezinsleden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 10.000,-;
5.3
gebiedt [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] om bij het betreden van de loopbrug en woonboot van [appellant sub1] de zorgvuldigheid in acht te nemen die een goede buur betaamt om de overlast van [appellant sub1] binnen de grenzen van het redelijke te beperken, onder meer maar niet daartoe beperkt inhoudende dat zij op normale, rustige wijze over de loopbrug en het dek van [appellant sub1] lopen; fietsen rijdend en niet slepend of stuiterend meenemen; het stoten tegen, of laten vallen van zaken op, de woonboot van [appellant sub1] zo veel mogelijk voorkomen; en hekjes normaal - als een deur - dicht
doenen niet dichtsmijten of laten dichtvallen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 200,- per overtreding met een maximum van € 10.000,-;
5.4
verbiedt [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] zich te gedragen op een wijze die door [appellant sub1] en/of zijn gezin op zijn woonboot kan worden ondervonden en waaraan hij zich niet kan of gezien zijn recht op privacy niet hoeft te onttrekken, en die in de context van hun onderlinge spanningen en de omstandigheden van het geval, in redelijkheid niet anders kan worden begrepen dan als een bewust treiteren en pesten dat inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [appellant sub1] en zijn gezin, een en ander op straffe van een dwangsom van € 200,- per overtreding met een maximum van € 10.000,-;
5.5
verbiedt [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] bij het Meldpunt Zorg en Overlast van de gemeente Amsterdam en bij het Meldpunt Openbare Ruimte en Overlast van de gemeente Amsterdam meldingen te doen met betrekking tot [appellant sub1] en zijn gezinsleden, een en ander een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per overtreding met een maximum van € 10.000,-;
5.6
gebiedt [appellant sub1] om [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] uitsluitend te benaderen via hun e-mailadressen [e-mailadres 1] en/of [e-mailadres 2] of een ander door hen aan [appellant sub1] opgegeven e-mailadres;
5.7
gebiedt [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] om [appellant sub1] uitsluitend te benaderen via zijn e-mailadres [e-mailadres 3] of op een ander door hem aan [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] opgegeven e-mailadres;
5.8
verbiedt [appellant sub1] om post- en pakketbezorgers en overige bezoekers voor [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] de toegang tot de woonboot van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] te ontzeggen of hen daarbij te hinderen, op straffe van een dwangsom van € 200,- per overtreding met een maximum van € 10.000,-;
5.9
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.1
compenseert de proceskosten van het principaal en incidenteel hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.11
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, D. Kingma en J.M van den Berg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 november 2021.