ECLI:NL:GHAMS:2021:3564

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
200.282.507/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Escalerende burenruzie tussen woonboot-eigenaren met inbreuk op persoonlijke levenssfeer en gebruik van camera's

In deze zaak gaat het om een burenruzie tussen twee paren die woonboot-eigenaren zijn. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], zijn sinds 2016 eigenaar van een woonboot en hebben een conflict met hun buurman, [geïntimeerde sub 1], die in 2013 een hek heeft geplaatst dat de toegang tot de woonboten regelt. De appellanten hebben in hoger beroep een vordering ingesteld tegen het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin hun eerdere vorderingen zijn afgewezen. De appellanten vorderen onder andere dat [geïntimeerde sub 1] het hek niet op slot mag doen en dat hij zijn camera, die geluid opneemt, moet verwijderen. De voorzieningenrechter had eerder al bepaald dat [geïntimeerde sub 1] geen geluidopnames mocht maken en dat hij beeldopnames van de appellanten binnen vijf dagen moest verwijderen. Het hof heeft de zaak behandeld op 27 juli 2021 en heeft vastgesteld dat de grieven van de appellanten falen. Het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van de appellanten, die in wezen dezelfde zijn als in de eerdere procedure, niet toewijsbaar zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.282.507/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/683737/ KG ZA 20-417
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 november 2021
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellant sub 2]
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. R. van Gelder te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1]

2.
[geïntimeerde sub 2]
beiden wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. P.A. Willemsen te Gorinchem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant sub 1] en [appellant sub 2] respectievelijk [geïntimeerde sub 1] (in mannelijk enkelvoud) genoemd.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn bij dagvaarding van 10 juli 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 16 juni 2020 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] als eisers en [geïntimeerde sub 1] als gedaagde. Dat vonnis zal hierna het bestreden vonnis worden genoemd.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens eiswijziging, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben geconcludeerd dat het hof (naar het hof begrijpt: het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daarin hun vorderingen zijn afgewezen en) hun (in hoger beroep gewijzigde) vorderingen alsnog zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde sub 1] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing van de vorderingen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] , met beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 27 juli 2021 doen bepleiten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] door hun bovengenoemde advocaat, en [geïntimeerde sub 1] door bovengenoemde advocaat en mr. H.J.F. Oetgens van Waveren Pancras Clifford, advocaat te Arnhem, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Voor zover in hoger beroep van belang en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel uit de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, zijn die feiten de volgende.
2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn sinds 2016 eigenaar van de woonboot, gelegen aan de [adres 1] . [geïntimeerde sub 1] is eigenaar van de woonboot, gelegen aan de [adres 2] .
2.2
De woonboot van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ligt achter die van [geïntimeerde sub 1] . Partijen maken gebruik van dezelfde loopbrug als toegang en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen hun woonboot alleen bereiken via de woonboot van [geïntimeerde sub 1] .
2.3
[geïntimeerde sub 1] heeft in 2013 op de toegang naar de woonboten een hek geplaatst. Zowel [geïntimeerde sub 1] als [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben sleutels van het hek.
2.4
Partijen hebben tegen elkaar over en weer handhavingsverzoeken ingediend bij de gemeente Amsterdam, onder andere in verband met ramen van beide partijen, een dakterras met stalen hek van [geïntimeerde sub 1] , bedrijfsmatig gebruik van de woonboot door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en het door [geïntimeerde sub 1] geplaatste toegangshek op de loopbrug. Daarnaast loopt er, dan wel heeft er gelopen, een procedure tussen partijen bij de rechtbank Amsterdam (handel) over de verhuur door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] van hun woonboot aan toeristen.
2.5
Naar aanleiding van het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ingediende handhavingsverzoek met betrekking tot het door het echtpaar [geïntimeerde sub 1] geplaatste toegangshek, heeft de gemeente in een besluit van 21 augustus 2018 gelast het hek te verwijderen, omdat dit is geplaatst zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning en in strijd is met wet- en regelgeving. [geïntimeerde sub 1] is tegen de beslissing in bezwaar gegaan maar heeft, hangende de (verdere) procedure(s) aangaande het hek, het hek inmiddels verwijderd.
2.6
[geïntimeerde sub 1] ( [geïntimeerde sub 1] ) is in november 2013 mishandeld door een insluiper. Daarnaast heeft [geïntimeerde sub 1] te maken gehad met insluipers op 23 april en 30 december 2019.
2.7
[geïntimeerde sub 1] heeft op 31 december 2019 een camera geplaatst op zijn woonboot, die is gericht op het hek en de openbare weg daarachter. Deze camera maakt beeld- en geluidsopnames.

3.Beoordeling

Vorderingen en beoordeling door de voorzieningenrechter
3.1
In het geding bij de voorzieningenrechter hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] , kort samengevat, gevorderd, op straffe van dwangsommen
I. [geïntimeerde sub 1] te verbieden het hek op de kade hangende de bestuursrechtelijke procedure over verwijdering daarvan op slot te doen;
II. [geïntimeerde sub 1] te gebieden om binnen 48 uur na het vonnis hun camera te vervangen door een type dat geen geluid opneemt;
III. [geïntimeerde sub 1] te gebieden om deze vervangende camera binnen 48 uur aldus te plaatsen dat deze niet langer [appellant sub 1] en [appellant sub 2] filmt bij aankomst en vertrek;
IV. zodanige voorzieningen te treffen als de voorzieningenrechter passend en doeltreffend oordeelt;
met veroordeling van [geïntimeerde sub 1] in de proces- en nakosten.
3.2
De voorzieningenrechter heeft [geïntimeerde sub 1] met het oog op de privacybescherming van de betrokkenen verboden geluidopnames te maken met de camera die gericht is op het hek en hem bevolen beeldopnames van die camera waarop [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en/of hun bezoekers te zien zijn, na maximaal vijf dagen te verwijderen. De voorzieningenrechter zag geen reden om in te grijpen wat betreft het hek en heeft de vorderingen voor het overige afgewezen.
De grieven en de beoordeling daarvan
3.3
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben in hoger beroep vier grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis en, na eiswijziging, in hoger beroep kort samengevat gevorderd om, uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van dwangsommen:
I. [geïntimeerde sub 1] te verbieden het hek, hangende de bestuursrechtelijke procedures, op slot te doen;
II. [geïntimeerde sub 1] te verbieden onrechtmatige hinder te veroorzaken;
III. [geïntimeerde sub 1] te verbieden post- en pakketbezorgers en bezoekers de toegang te belemmeren;
IV. [geïntimeerde sub 1] te gebieden hun camera te verwijderen;
V. de loopbrug voorlopig aan te wijzen als noodweg;
VI. zodanige voorzieningen te treffen als het hof passend oordeelt;
met veroordeling in de proceskosten van beide instanties.
[geïntimeerde sub 1] heeft verweer gevoerd.
3.4
Het hof overweegt als volgt.
3.5
Nadat de voorzieningenrechter het bestreden vonnis op 16 juni 2020 heeft gewezen, heeft [geïntimeerde sub 1] bij dagvaarding van 17 maart 2021 een nieuw kort geding tegen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aangespannen, dat heeft geleid tot het vonnis dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op 1 april 2021 onder het zaaknummer C/13/698915 / KG / ZA 21-209 heeft gewezen. Tegen dat vonnis heeft [geïntimeerde sub 1] spoedappel ingesteld bij dit hof en tien grieven aangevoerd, waarna [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in incidenteel hoger beroep tegen dat vonnis zes grieven hebben aangevoerd. Dat hoger beroep is eveneens behandeld ter zitting van 27 juli 2021 van dit hof, waarbij dezelfde advocaten de zaak hebben bepleit.
3.6
In die andere procedure bij het hof gaat het, naast nieuwe conflictpunten tussen partijen, opnieuw over het hebben en sluiten van het hek, over het maken van beeld- en geluidopnamen met camera’s, over het veroorzaken van onrechtmatige hinder en inbreuken op de persoonlijke levenssfeer, en over het belemmeren van post- en pakketbezorgers en bezoekers voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2] , kortom over dezelfde geschilpunten als in het onderhavige geding, met uitzondering van de vordering tot aanwijzing van een noodweg die geen onderdeel is van die andere procedure.
3.7
In die andere procedure wijst het hof heden arrest onder zaaknummer 200.293.793/01 SKG.
3.8
Een en ander brengt mee dat de onderhavige procedure tussen partijen in feite is ‘ingehaald’ door hun later begonnen procedure waarin het hof vandaag eveneens arrest wijst. In dat arrest is over de vorderingen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] inzake het hek, de camera bij de ingang en het belemmeren van toegang reeds een oordeel gegeven. Verwezen wordt met name naar de rechtsoverwegingen 3.9 tot en met 3.12, 3.23 en 3.31 en 3.32 van dat arrest. Gelet daarop bestaat in het onderhavige geding geen grond de soortgelijke vorderingen I tot en met IV en VI toe te wijzen, waarbij het hof nog erop wijst dat met de vordering onder II kennelijk wordt gedoeld op hinder door het hek en de vordering onder VI niet specifiek is toegelicht.
3.9
De vordering onder V tot aanwijzing van een noodweg wordt bij gebrek aan voldoende belang (artikel 3:303 BW) afgewezen. [geïntimeerde sub 1] heeft ontkend en uit niets is gebleken dat [geïntimeerde sub 1] aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wil ontzeggen of verhinderen dat zij, om hun eigen boot te kunnen bereiken, zijn boot betreden. Het toegangshek dat [geïntimeerde sub 1] voor zijn loopbrug had geplaatst, kan niet gelden als een zodanige verhindering omdat [geïntimeerde sub 1] aanstonds en uit eigen beweging aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een sleutel van dat hek heeft gegeven.
3.1
Gelet op dit alles kan verdere bespreking van de grieven achterwege blijven.
Conclusie
3.11
Het voorgaande betekent dat de grieven falen en dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen. Het hof ziet in de grond voor de bekrachtiging en de onderlinge verhouding tussen partijen reden om de kosten van het hoger beroep te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, D. Kingma en J.M. van den Berg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 november 2021.