In deze zaak gaat het om een burenruzie tussen twee paren die woonboot-eigenaren zijn. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], zijn sinds 2016 eigenaar van een woonboot en hebben een conflict met hun buurman, [geïntimeerde sub 1], die in 2013 een hek heeft geplaatst dat de toegang tot de woonboten regelt. De appellanten hebben in hoger beroep een vordering ingesteld tegen het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin hun eerdere vorderingen zijn afgewezen. De appellanten vorderen onder andere dat [geïntimeerde sub 1] het hek niet op slot mag doen en dat hij zijn camera, die geluid opneemt, moet verwijderen. De voorzieningenrechter had eerder al bepaald dat [geïntimeerde sub 1] geen geluidopnames mocht maken en dat hij beeldopnames van de appellanten binnen vijf dagen moest verwijderen. Het hof heeft de zaak behandeld op 27 juli 2021 en heeft vastgesteld dat de grieven van de appellanten falen. Het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van de appellanten, die in wezen dezelfde zijn als in de eerdere procedure, niet toewijsbaar zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.