ECLI:NL:GHAMS:2021:3539

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
23-000685-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld tijdens protest tegen coronabeleid op het Museumplein in Amsterdam met uitgebreide strafmotivering

Op 16 november 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft openlijk geweld gepleegd op 17 januari 2021 tijdens een protest tegen het coronabeleid op het Museumplein in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van geweld tegen politieambtenaren en het niet opvolgen van een bevel van de burgemeester om het Museumplein te verlaten. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor twee winkeldiefstallen in Zaanstad. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd, waarbij hij stenen en zwaar vuurwerk naar politieagenten gooide en zich niet aan de vordering om het Museumplein te verlaten hield. De verdachte heeft ook twee keer goederen gestolen uit winkels. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van dertig uur. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak om een signaal af te geven tegen het plegen van geweld. De verdachte heeft eerder met justitie in aanraking gestaan, maar lijkt nu een positieve wending in zijn leven te hebben genomen, wat het hof heeft meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000685-21
datum uitspraak: 16 november 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-050000-21 (zaak A) en 13-055666-21 (zaak B), alsmede 15-006861-19 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 november 2021.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is tenlastegelegd
in
zaak Adat:

1.hij, op een of meer tijdstip(pen) of omstreeks 17 januari 2021 te Amsterdam, op of aan de openbare weg(en), het Museumplein,

in elk geval op of aan de/een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en/of goederen, welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (vanuit een (grote) groep)
maken van (een) armgeb(a)r(en) en/of opsteken van de middelvinger in de richting van één of meerdere politieagent(en) en/of, aanvallen/uitdagen van en/of indringen op/tegen één of meer politieagent(en) (die in linie stonden) en/of,
(met kracht) duwen en/of slaan en/of stompen en/of trappen tegen/op/in de richting van het hoofd en/of lichaam en/of helm en/of schild van (een) politieambtena(a)r(en) en/of,
(met kracht) slaan en/of trappen tegen/op/in de richting van (een) politievoertuig(en) en/of politiepaard(en) en/of politiehond(en) en/of,
(met kracht) slaan en/of trappen en/of duwen en/of trekken tegen en/of aan straatmeubilair en/of, (telkens) (met kracht), naar, althans in de richting van één of meer politieagent(en) en/of politievoertuig(en) en/of politiepaard(en) en/of politiehond(en), gooien van/met
(een) ste(e)n(en), althans op (een) ste(e)n(en) gelijkend voorwerp(en) en/of,
(een) (de(e)l(en) van) stoeptegel(s) en/of straatste(e)n(en) en/of,
(zwaar) vuurwerk en/of,
(een) sneeuwbal(len) en/of ijsbal(len) en/of,
(een) voorwerp(en) en/of,
waarbij hij, verdachte, (onder andere)
- (5 keer) klinkers en/of stenen richting politieagenten (die in de linie stonden) en/of politiepaarden en/of richting/tegen politievoertuigen heeft gegooid;

2.hij, op of omstreeks 17 januari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 gemeentewet, te weten een (nood)bevel van de Burgemeester, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, gegeven door of namens de Burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte toen en aldaar zich niet (op eerste vordering) verwijderd van het Museumplein en/of de omgeving van het Museumplein, te weten onder andere het Museumplein nadat dit was gevorderd door de politie, terwijl voornoemde opdracht inhield dat hij, verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein en/of haar omgeving;

en in
zaak Bdat:

1.hij op of omstreeks 25 februari 2021 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland,

een flesje parfum en/of tube gel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

2.hij op of omstreeks 13 februari 2021 te Krommenie, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland,

twee blikjes bier, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande
in
zaak Adat:

2.2.hij op 17 januari 2021 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 Gemeentewet, te weten een noodbevel van de Burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast, immers heeft hij, verdachte, zich toen en aldaar niet op eerste vordering van de politie verwijderd van het Museumplein en omgeving;

en in
zaak Bdat:

1.hij op 25 februari 2021 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, een flesje parfum toebehorende aan [winkel 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

2.hij op 13 februari 2021 te Krommenie, gemeente Zaanstad, twee blikjes bier, toebehorende aan [winkel 2], heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Het in de zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert
telkensop:
diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde en in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende 12 maanden niet zal bevinden in de gemeente Amsterdam. Daarnaast heeft de politierechter de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en hem de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat ten behoeve van de gemeente Amsterdam van een geldbedrag van € 500,00, bij niet betalen te vervangen door (maximaal) 10 dagen gijzeling.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en voor het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 50 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 17 januari 2021 vond op het Museumplein in Amsterdam een protestactie plaats tegen het beleid dat de overheid voerde ter bestrijding van het Covid-19-virus. Nederland was op dat moment, net als de rest van de wereld, al geruime tijd in de greep van het Covid-19-virus. De gevolgen van het virus waren en zijn groot en voelbaar in de hele samenleving. Het gaat daarbij niet alleen om de medische gevolgen voor degenen die het virus hebben opgelopen maar ook om andere maatschappelijke gevolgen. Zo zijn ziekenhuizen overbelast (geweest) wat tot afschalen van de reguliere zorg heeft geleid en operaties moesten worden uitgesteld. De ernst van het virus en de noodzaak de ziekenhuizen te ontlasten, hebben geleid tot beleid van de overheid dat ingrijpend is en soms de persoonlijke levenssfeer van burgers in zeer sterke mate raakt. Niet iedereen was en is het eens met het gevoerde beleid. De gevoelde onvrede wordt op verschillende wijzen geuit. Daarvoor is ook ruimte binnen een democratische rechtsorde, mits de daarvoor geldende regels in acht worden genomen. De manier waarop enkele honderden betogers hun onvrede op 17 januari 2021 op het Museumplein in Amsterdam hebben geuit, gaat echter de perken van wat binnen een democratische rechtsorde toelaatbaar is ver te buiten. Hun gedrag was volstrekt onacceptabel. Tegen politieambtenaren, onder wie met name ME-ers, is zeer grof geweld uitgeoefend. Politieambtenaren zijn geslagen, geschopt en bekogeld met stenen en zwaar vuurwerk. Ook politievoertuigen hebben het flink moeten ontgelden. Omdat een grote groep betogers weigerde gehoor te geven aan de vordering het Museumplein en omgeving te verlaten en volhardde in het geweld, zijn uiteindelijk waterwerpers ingezet en zijn charges door de ME uitgevoerd. Het door betogers uitgeoefende geweld heeft bij veel burgers, onder wie velen die zich ten volle inzetten om in het belang van de gehele samenleving het Covid-19-virus te bestrijden, geleid tot gevoelens van ontzetting.
De verdachte was één van de betogers op het Museumplein. Tijdens de ongeregeldheden heeft hij tot vijf keer toe stenen naar de ME gegooid. Verder heeft hij zich niets gelegen laten liggen aan het onmiskenbare bevel zich van het Museumplein te verwijderen. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de geweldsspiraal gericht tegen de politie en haar materieel en daarmee gepaard gaande verstoring van de openbare orde en er blijk van gegeven lak te hebben aan (bevelen van) het bevoegd gezag.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Winkeldiefstal is een misdrijf dat niet alleen overlast oplevert voor (medewerkers van) het betrokken winkelbedrijf, maar ook bijdraagt aan het ontstaan van schade in het algemeen doordat winkelbedrijven het verlies van goederen als gevolg van diefstal zullen doorberekenen in de verkoopprijs, terwijl ook aanzienlijke kosten zijn gemoeid met het treffen van maatregelen ter voorkoming van winkeldiefstallen.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 oktober 2021 is de verdachte eerder voor gewelds- en vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
Het hof is van oordeel dat gelet op aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en het strafblad van de verdachte niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf van ettelijke maanden. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gekeken naar de straffen die zijn opgelegd in zaken waarin het
– kort gezegd – ging om soortgelijk Covid-19 gerelateerd geweld. Bovendien vindt het hof het vanuit het oogpunt van generale preventie van belang dat een krachtig signaal wordt gegeven dat het plegen van openlijk geweld volstrekt ontoelaatbaar is, te meer nu het Covid-19-virus nog altijd niet onder controle is en de onvrede over het door de overheid gevoerde beleid ter bestrijding van het virus nog steeds leidt tot verschillende vormen van protest.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof evenwel aanleiding een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm te gieten. Op de terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de verdachte een kwetsbare jongeman is die veelvuldig met justitie in aanraking is geweest maar die recent, voorzichtig een positieve wending aan zijn leven lijkt te hebben gegeven. Bij vonnis van 29 september 2021 zijn bij een voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden gesteld die onder meer inhouden dat hij moet meewerken aan een ambulante behandeling en zich moet houden aan een meldplicht bij de reclassering. Ondanks dat de verdachte nog niet geheel doordrongen lijkt van het belang dat hij hulp krijgt bij het op een positieve wijze opbouwen van zijn leven (van onder meer de reclassering), heeft het hof de indruk gekregen dat er beweging zit in de motivatie van de verdachte. Er is inmiddels contact met een instelling voor begeleid wonen – iets waartegen de verdachte zich lange tijd tegen heeft verzet – en hij heeft inmiddels een baan als [baan]. Zijn vader staat voor hem klaar en probeert hem te helpen, onder meer door het betalen van schulden en het treffen van betalingsregelingen. Ook begeleidt zijn vader hem naar de afspraken met de reclassering in het kader van de meldplicht. Het hof vindt het niet wenselijk dat deze ontluikende positieve ontwikkelingen worden doorkruist doordat de verdachte een gevangenisstraf krijgt opgelegd waarvan het onvoorwaardelijk deel langer is dan de tijd die hij al heeft vastgezeten. Wel acht het hof het van belang dat er voor de verdachte een stok achter de deur is in de vorm van een voorwaardelijk strafdeel, teneinde hem aan te sporen deze positieve wending in zijn leven door te zetten en hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Hieruit spreekt dat het hof, anders dan de advocaat-generaal, geen aanleiding ziet om naast een vrijheidsbenemende straf, ook nog een taakstraf op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 141, 184 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 april 2019 met parketnummer 15-006861-19 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft op de terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
De raadsman heeft het hof primair verzocht de vordering af te wijzen en subsidiair de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf, gelet op de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan in beginsel gevolgen worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te gebeuren. In de opgemelde actuele persoonlijke situatie van de verdachte ziet het hof evenwel aanleiding om, in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, een taakstraf te gelasten van na te melden duur.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-050000-21 (zaak A) onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-055666-21 (zaak B) onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-050000-21 (zaak A) onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-055666-21 (zaak B) onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 april 2019 met parketnummer 15-006861-19, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. A.M. van Woensel en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 november 2021.