ECLI:NL:GHAMS:2021:3537

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
23-000403-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot diefstal in vereniging door middel van braak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot diefstal in vereniging door middel van braak, gepleegd op 12 juni 2019 te Amsterdam. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, dat op 31 januari 2020 was gewezen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 oktober 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte.

De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd goederen van een bedrijf te stelen door middel van braak. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een poging tot inbraak, maar dat de betrokkenheid van de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De verklaringen van getuigen en camerabeelden waren onvoldoende om de verdachte als een van de drie personen te identificeren die zich verdacht ophielden rondom het pand. Bovendien was er geen ander bewijs dat de betrokkenheid van de verdachte kon aantonen.

Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters N.A. Schimmel, W.F. Groos en P.F.E. Geerlings zitting hadden. De uitspraak is gedaan op een openbare terechtzitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000403-20
datum uitspraak: 3 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-237037-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om (een) goed(eren) van zijn/hun gading, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2] , weg te nemen in/uit een bedrijfspand van [bedrijf 1] BV gelegen aan de [adres 2] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s), een of meer ruiten, in elk geval enig goed, van voornoemd pand ingeslagen en/of vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Op grond van de aangiften en het proces-verbaal van bevindingen forensisch onderzoek van 13 juni 2019 stelt het hof vast dat sprake is geweest van een poging tot inbraak. Hoewel de gedragingen van de verdachte die avond en zijn verklaring daaromtrent vragen oproepen, kan zijn betrokkenheid bij de inbraak niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld. De bovenbuurman van de aangevers heeft weliswaar verklaard dat hij drie personen rondom het pand heeft gezien, die zich verdacht ophielden, nadat hij glasgerinkel had gehoord. Ook op de camerabeelden zijn drie personen waargenomen. Maar enkel op basis daarvan kan niet worden bewezen dat de verdachte een van deze drie personen was en heeft geprobeerd in te breken. Voorts kan die betrokkenheid niet worden vastgesteld uit het feit dat de verdachte later met de medeverdachte – die ter zitting bij het hof heeft verklaard dat hij bij de poging inbraak lijfelijk aanwezig was – in de buurt van de plaats delict is aangehouden. Uit het dossier komen ook geen andere aanknopingspunten voor de betrokkenheid van de verdachte naar voren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. W.F. Groos en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 november 2021.