In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994, was aangeklaagd voor poging tot diefstal in vereniging door middel van braak, gepleegd op 12 juni 2019 te Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 oktober 2021 heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken geëist, terwijl de raadsman pleitte voor een gevangenisstraf met een groot voorwaardelijk gedeelte, gezien de verbeterde persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot inbraak beoordeeld. De verdachte was aanwezig bij de poging tot inbraak, maar stelde dat hij zich afzijdig had gehouden. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen, gezien de nauwe en bewuste samenwerking met de mededaders. De verdachte werd kort na de poging tot inbraak aangetroffen in de buurt van het misdrijf, wat zijn betrokkenheid bevestigde. Het hof heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen, maar ook zijn verbeterde omstandigheden, zoals het verkrijgen van een woning en samenwerking met hulpverlening.
Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf van de politierechter vernietigd en in plaats daarvan een taakstraf van 100 uren opgelegd, samen met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd toegewezen, maar het hof besloot om in plaats van een gevangenisstraf een taakstraf op te leggen. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige.