ECLI:NL:GHAMS:2021:3536

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
23-000457-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging diefstal in vereniging door middel van braak, bewijsmotivering medeplegen en strafmaat

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994, was aangeklaagd voor poging tot diefstal in vereniging door middel van braak, gepleegd op 12 juni 2019 te Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 oktober 2021 heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken geëist, terwijl de raadsman pleitte voor een gevangenisstraf met een groot voorwaardelijk gedeelte, gezien de verbeterde persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Het hof heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot inbraak beoordeeld. De verdachte was aanwezig bij de poging tot inbraak, maar stelde dat hij zich afzijdig had gehouden. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen, gezien de nauwe en bewuste samenwerking met de mededaders. De verdachte werd kort na de poging tot inbraak aangetroffen in de buurt van het misdrijf, wat zijn betrokkenheid bevestigde. Het hof heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen, maar ook zijn verbeterde omstandigheden, zoals het verkrijgen van een woning en samenwerking met hulpverlening.

Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf van de politierechter vernietigd en in plaats daarvan een taakstraf van 100 uren opgelegd, samen met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd toegewezen, maar het hof besloot om in plaats van een gevangenisstraf een taakstraf op te leggen. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000457-20
datum uitspraak: 3 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 13-236044-19 en 13-702188-16 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1994,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om (een) goed(eren) van zijn/hun gading, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2], weg te nemen in/uit een bedrijfspand van [bedrijf 1] BV gelegen aan de [adres 2], met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s), een of meer ruiten, in elk geval enig goed, van voornoemd pand ingeslagen en/of vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de bewijsmotivering, de op te leggen straf en de motivering hiervan.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte vrij te spreken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Zijn cliënt was aanwezig bij de poging inbraak, maar heeft zich afzijdig gehouden. Derhalve is er geen sprake van medeplegen. De gedragingen van de verdachte kunnen niet leiden tot een dusdanige intellectuele en/of materiële bijdrage om tot medeplegen te komen. Van enig initiatief of concrete bijdrage is geen sprake, enkel het aanwezig zijn en (gezamenlijk) vluchten.
Het hof overweegt het volgende.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 12 juni 2019 aanwezig was bij de poging tot inbraak en op de hoek bij het pand stond. De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij rond half 5 wakker werd van glasgerinkel en drie personen rondom het pand heeft gezien, die zich verdacht ophielden. Volgens de aangever [aangever] was het glas van de deur en/of het raam van de flat [flat] vernield.
Op de camerabeelden, welke ter terechtzitting zijn getoond, zijn drie personen waargenomen. Voorts heeft de getuige een persoon in het zwart gekleed op de uitkijk op een hoekje waargenomen. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij dit moet zijn geweest, maar dat hij niet op de uitkijk stond en niet betrokken was bij de poging tot inbraak, maar ‘er afstand van stond te nemen’. Toen de politie ter plaatse kwam, zagen zij rond 4.28 uur drie mannen ter hoogte van de [adres 3] wegrennen, waarvan twee personen geheel in het zwart waren gekleed. In de directe omgeving waren geen andere personen aanwezig en het straatbeeld was rustig. De verdachte wordt kort na de melding aangehouden samen met een ander, lopend in de richting van de [adres 2]; beiden keken achterom in de richting van de verbalisanten en hielden zich achter een bosje ongeveer 30 seconden schuil. Beiden zijn gekleed in een donkere jas en broek. De verbalisanten verklaren dat zij een melding hadden gekregen van het ingooien van een raam aan de [adres 2], waarbij drie personen betrokken waren, waarvan twee personen volledig in het zwart gekleed weg renden. Zij zijn te voet de wijk ingelopen en zagen dat de wijk compleet leeg was. Een derde verdachte, [medeverdachte], wordt aangehouden nadat was waargenomen dat hij bij een auto bleef staan en het portier opende. Verbalisant [verbalisant] ziet dat hij grijs met zwarte werkhandschoenen aanhad, deze uitdeed en op de grond liet vallen. Verbalisanten zien dat hij hevig transpireert.
Medeplegen
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Niet nodig is dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, maar de samenwerking moet intensief zijn. Bewuste en nauwe samenwerking kan onder meer blijken uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Niet is vereist dat de medeplegers eenzelfde rol vervullen of dezelfde soort gedragingen verrichten bij de uitvoering van het delict. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan een strafbaar feit zal van voldoende gewicht moeten zijn.
Blijkens de bewijsmiddelen bevond de verdachte zich in een groepje van drie personen die bij het raam van het pand stonden, met een lamp naar binnen schenen en rondom het pand liepen, waarna glasgerinkel wordt gehoord en schade aan deuren en ramen wordt gezien. Twee van de drie personen waren in het zwart gekleed, een ander had op zijn jas of capuchon iets roods. De personen rennen gezamenlijk, als de politie ter plaatse komt, weg van het pand. In de directe omgeving waren geen andere personen aanwezig en het straatbeeld was rustig.
Met betrekking tot de tenlastegelegde poging inbraak kan op grond van deze feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat deze door "verenigde personen" is begaan, maar niet direct door wie precies en wie wat heeft gedaan. De verdachte is kort na het tenlastegelegde aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid daarbij duiden. Daarvoor geeft verdachte geen aannemelijke verklaring. Het hof weegt deze omstandigheid mee bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen. In samenhang met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake was van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de mededaders dat dit als poging tot medeplegen van de inbraak dient te worden gekwalificeerd, waarbij de bijdrage van verdachte aan het bewezenverklaarde van voldoende gewicht was. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd – gezien de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte – dat voor het tenlastegelegde de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De raadsman heeft bepleit aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen, met een groot voorwaardelijk gedeelte, dan wel te combineren met een onvoorwaardelijke taakstraf. Daartoe heeft hij gewezen op de verbeterde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, inhoudende dat hij een woning heeft gekregen, met hulpverlening samenwerkt en bezig is met het aflossen van zijn schulden. Daartoe heeft de raadsman diverse documenten aangeleverd die zijn standpunt onderbouwen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak. Inbraken, en pogingen daartoe, veroorzaken maatschappelijke onrust en brengen een groot gevoel van onveiligheid teweeg. Door zo te handelen heeft de verdachte schade teweeggebracht en overlast veroorzaakt. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 oktober 2021 is de verdachte eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw aan dit soort feiten schuldig te maken.
In strafmatigende zin weegt het hof mee dat het leven van de verdachte een wending ten goede lijkt te hebben genomen. Om deze positieve ontwikkeling niet te doorkruisen zal het hof in plaats van een in beginsel passend te achten onvoorwaardelijke gevangenisstraf als opgelegd door de politierechter, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Met deze straf wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht terwijl deze straf anderzijds dient als een prikkel voor de verdachte om niet opnieuw een strafbaar feit te begaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 november 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering toegewezen dient te worden.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht de proeftijd van de voorwaardelijke straf te verlengen en subsidiair de vordering af te wijzen.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het hof ziet hierin aanleiding om de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten. Het hof ziet geen aanleiding om de vordering af te wijzen. Daarnaast neemt het hof wel in ogenschouw de gewijzigde persoonlijke omstandigheden en het hof zal in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.
Ten overvloede merkt het hof op dat de proeftijd reeds is geëindigd en dat derhalve het verlengen van de proeftijd niet mogelijk is.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 november 2017 met parketnummer 13-702188-16, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. W.F. Groos en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 november 2021.