ECLI:NL:GHAMS:2021:3535

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
23-000432-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis poging tot diefstal in vereniging met gewijzigde motivering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, was aangeklaagd voor poging tot diefstal in vereniging door middel van braak. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg bevestigd, maar met een gewijzigde motivering van de bewezenverklaring.

De zaak kwam ter terechtzitting in hoger beroep op 20 oktober 2021, waar het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis. Het hof oordeelde dat de verdachte betrokken was bij de poging tot inbraak, gebaseerd op getuigenverklaringen en het gedrag van de verdachte tijdens de aanhouding. De verbalisanten zagen de verdachte wegrennen en konden hem aanhouden op basis van een signalement.

Het hof overwoog dat de betrokkenheid van de verdachte bij het strafbare feit als medeplegen kon worden gekwalificeerd. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de mededaders, wat bleek uit hun gezamenlijke acties en de omstandigheden van de aanhouding. De verdachte had geen aannemelijke verklaring voor zijn aanwezigheid en gedrag, wat het hof meebracht in de beoordeling van de zaak.

De op te leggen straf was gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, met inachtneming van de gewijzigde motivering van de bewezenverklaring.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000432-20
datum uitspraak: 3 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-236043-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1998,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof komt tot een enigszins andere motivering van de bewezenverklaring van het tenlastegelegde.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte vrij te spreken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
Het hof overweegt het volgende.
Uit de te bezigen bewijsmiddelen volgt buiten redelijke twijfel dat de verdachte betrokken is geweest bij de tenlastegelegde poging tot inbraak in vereniging. Het hof neemt daarbij in overweging dat de verbalisanten, naar aanleiding van een melding ten aanzien van de [adres 2], om 4.28 uur ter hoogte van [adres 3] rijden en drie mannen zien wegrennen. De verbalisanten hebben vervolgens deze personen gevolgd. Het signalement van één van de daders (NN1) is een blauwe spijkerbroek en beige vest met rode capuchon en mouwen. Zij zagen deze verdachte naar zijn auto rennen en hebben hem op die locatie aangehouden. De verdachte droeg een lichte jas met rode bovenkant, zo blijkt ook uit de foto’s die ter plaatse zijn gemaakt van de verdachte, en zich in het dossier bevinden. De getuige [getuige] heeft eveneens verklaard dat hij bij een van de daders op zijn jas of capuchon iets roods zag. Voorts heeft de getuige verklaard dat hij bij een van de daders lichte handschoenen heeft waargenomen (pagina 45). Verbalisant [verbalisant] ziet dat de verdachte grijs met zwarte werkhandschoenen aanhad, deze uitdeed en op de grond liet vallen. Verbalisanten zien dat hij hevig transpireert. De aangetroffen handschoenen bij de verdachte zijn blijkens de foto op pagina 33 lichtgrijs met donkere vlakken. Voorts zijn in het bedrijfspand handschoensporen aangetroffen. Gelet op de daaruit blijkende gelijkenissen tussen de verdachte en een van de drie door de getuige waargenomen daders, volgt buiten redelijke twijfel dat de verdachte betrokken is geweest bij de tenlastegelegde poging tot inbraak in vereniging. Vlak nadat de verdachte wordt aangehouden worden ook twee andere personen aangehouden als verdachte, die aan het signalement voldeden van de melding en zich verdacht gedroegen. Verbalisanten geven aan dat er geen andere personen op straat liepen rond 4.30 uur.
Hetgeen de raadsman in dat verband heeft aangevoerd doet hieraan niet af en vindt haar weerlegging in voornoemde bewijsmiddelen.
Medeplegen
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Niet nodig is dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, maar de samenwerking moet intensief zijn. Bewuste en nauwe samenwerking kan onder meer blijken uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Niet is vereist dat de medeplegers eenzelfde rol vervullen of dezelfde soort gedragingen verrichten bij de uitvoering van het delict. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan een strafbaar feit zal van voldoende gewicht moeten zijn.
Blijkens de bewijsmiddelen bevond de verdachte zich in een groepje van drie personen die bij het raam van het pand stonden, met een lamp naar binnen schenen en rondom het pand liepen, waarna glasgerinkel wordt gehoord en schade aan deuren en ramen wordt gezien. Twee van de drie personen waren in het zwart gekleed, een ander had op zijn jas of capuchon iets roods. De personen rennen gezamenlijk, als de politie ter plaatse komt, weg van het pand. In de directe omgeving waren geen andere personen aanwezig en het straatbeeld was rustig.
Met betrekking tot de tenlastegelegde poging inbraak kan op grond van deze feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat deze door "verenigde personen" is begaan, maar niet direct door wie precies en wie wat heeft gedaan. De verdachte is kort na het tenlastegelegde aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid daarbij duiden. Daarvoor geeft verdachte geen aannemelijke verklaring. Het hof weegt deze omstandigheid mee bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen. In samenhang met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake was van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de mededaders dat dit als poging tot medeplegen van de inbraak dient te worden gekwalificeerd, waarbij de bijdrage van verdachte aan het bewezenverklaarde van voldoende gewicht was. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 47, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonniswaarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. W.F. Groos en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 november 2021.