ECLI:NL:GHAMS:2021:3516

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
23-001167-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van bedreiging, vernieling en belediging met beroep op geestelijke stoornis en psychische overmacht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van bedreiging, vernieling en belediging. De tenlastelegging omvatte onder andere bedreigingen met de dood en het vernielen van eigendommen van het slachtoffer, [benadeelde]. De verdachte heeft in hoger beroep een beroep gedaan op het ontbreken van opzet als gevolg van een geestelijke stoornis, namelijk schizofrenie, en heeft verzocht om ontslag van alle rechtsvervolging op grond van psychische overmacht. Het hof heeft echter geoordeeld dat, hoewel de verdachte onder invloed van een geestelijke stoornis heeft gehandeld, dit niet voldoende was om het opzet te ontkennen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de bedreigingen en vernielingen heeft gepleegd en heeft de verweren van de verdediging verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren en 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [benadeelde], voor immateriële schade als gevolg van de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001167-20
datum uitspraak: 15 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-137863-19 (zaak A) en 13-288015-19 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1962,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zaak A:
1.
hij op of omstreeks 8 juni 2019 te Amsterdam [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga jou doodmaken" en/of je gaat dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of door die [benadeelde] dreigend een mes, in elk geval een scherp, voor te houden en/of met dat mes stekende bewegingen te maken;
2.
hij op of omstreeks 8 juni 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een raam, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] en/of de woningbouwvereniging, in elk geval een ander dan verdachte toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
zaak B:
1.
hij, op of omstreeks 1 september 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "I'm gonna kill you" en/of "ik ga je doodschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij, op of omstreeks 1 september 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [benadeelde], in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "kanker homo" en/of "crazy gay bitch", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bevestiging van het vonnis van de politierechter, waarbij alle ten laste gelegde feiten zijn bewezen verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair een beroep gedaan op het ontbreken van opzet als gevolg van het bestaan van een geestelijke stoornis bij de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Hij heeft hiertoe – samengevat – het volgende aangevoerd. De verdachte heeft door het niet innemen van zijn medicatie psychoses gehad en onder invloed hiervan de tenlastegelegde feiten gepleegd. De verdachte lijdt aan schizofrenie en er is sprake van een vermoeden van het bestaan van een licht verstandelijke beperking. De verdachte heeft niet opzettelijk gehandeld, omdat de handelingen impulsief waren en de verdachte geen inzicht had in zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden (het hof begrijpt: van zaak A, feit 1), omdat (naar het hof begrijpt) sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman voert daartoe aan dat de verdachte altijd heeft ontkend een mes voorhanden te hebben gehad en in het dossier geen sprake is van ondersteunend bewijs, zoals DNA-onderzoek, waaruit een verband kan worden afgeleid tussen de verdachte en het mes of tussen de verdachte en de krassen op de voordeur. Tot slot merkt de raadsman op dat het mes in de woning van de aangever is gevonden, hetgeen doet vermoeden dat het mes niet van de verdachte was.
Beoordeling door het hof
Ten aanzien van het beroep op het ontbreken van het opzet overweegt het hof als volgt. Een eventuele geestelijke stoornis kan slechts dan aan bewezenverklaring van opzet in de weg staan als bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775). Hoewel het hof vaststelt dat de verdachte bekend is met een stoornis en aannemelijk is dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in enige mate onder invloed daarvan heeft gehandeld, is onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake was van een stoornis die in voornoemde zin aan de bewezenverklaring van opzet in de weg kan staan.
Ten aanzien van het mes overweegt het hof als volgt. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om wettig en overtuigend te bewijzen dat de verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt met het mes. De verdachte zal in zoverre worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Wel acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [benadeelde] het mes dreigend heeft voorgehouden. Het hof merkt daarbij het volgende op. Aangever [benadeelde] is in zijn verklaringen gedetailleerd en consistent geweest over hetgeen tussen hem en de verdachte is voorgevallen. Diens verklaringen over de verbale bedreigingen door de verdachte jegens hem worden ondersteund door geluidsopnames die door de aangever zijn gemaakt en de bekennende verklaring van de verdachte zelf die is afgelegd in eerste aanleg op de zitting van 5 november 2019. Ook de verklaring van de aangever over onder andere de herkomst van het mes dat in zijn woning is aangetroffen en het dreigend voorhouden daarvan door de verdachte zijn naar het oordeel van het hof daarom geloofwaardig en betrouwbaar.
De verweren van de raadsman worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 8 juni 2019 te Amsterdam [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga jou doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en door die [benadeelde] dreigend een mes voor te houden;
2.
hij op 8 juni 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een raam, dat aan een ander toebehoort, heeft vernield;
Zaak B:
1.
hij op 1 september 2019 te Amsterdam, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "I'm gonna kill you" en "ik ga je doodschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
op 1 september 2019 te Amsterdam, opzettelijk [benadeelde], in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "kanker homo" en "crazy gay bitch", althans woorden van gelijke beledigende aard of strekking.
Hetgeen in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in de zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontslag van alle rechtsvervolging bepleit ten aanzien van de in beide zaken tenlastegelegde feiten op grond van psychische overmacht. Hij heeft hiertoe – samengevat – het volgende aangevoerd. De verdachte lijdt aan schizofrenie en er is sprake van een vermoeden van het bestaan van een licht verstandelijke beperking. De verdachte heeft door het niet innemen van zijn medicatie psychoses gehad en onder invloed hiervan de tenlastegelegde feiten gepleegd. De uitlatingen kwamen voort uit woede en frustratie die waren ontstaan door grote druk van buitenaf.
De vraag die het hof moet beantwoorden is of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Blijkens een door de raadsman overgelegde brief van psychiater [naam], gericht aan de huisarts van de verdachte van 29 oktober 2021, is de verdachte bekend met schizofrenie en wordt differentiaal diagnostisch gedacht aan psychotische episodes geluxeerd door overzichtsverlies en drugsgebruik. Uit het dossier volgt ook dat de verdachte op 9 juni 2019 (een dag na de feiten in zaak A) op civielrechtelijke titel gedwongen is opgenomen. [1] Noch uit die brief, de overige dossierstukken of uit het verhandelde ter zitting is echter aannemelijk geworden dat ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Het hof is van oordeel dat weliswaar aannemelijk is dat de verdachte in enige mate onder invloed van een psychische stoornis heeft gehandeld, maar dat deze stoornis geen van buiten komende drang is. Het hof verwerpt daarom het beroep op psychische overmacht.
Het hof acht aannemelijk dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde in enige mate onder invloed van een stoornis handelde, gelet op de hiervoor al genoemde stukken. Daarmee zal in matigende zin rekening worden houden bij het bepalen van de straf. Het hof acht op basis van het dossier echter niet aannemelijk geworden dat verdachtes handelen en keuzen ten tijde van de bewezenverklaarde gedragingen volledig werden bepaald door de stoornis, zodat het bewezenverklaarde hem wel in enige mate wordt toegerekend.
De verdachte is dan ook strafbaar, omdat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte, voor het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde, veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 40 uren met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht artikel 9a van het wetboek van Strafrecht toe te passen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreigingen, belediging en vernieling. De verdachte heeft het slachtoffer, zijn buurman, tot twee keer toe bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl het slachtoffer zich thuis bevond, een plek die bij uitstek als veilig moet kunnen worden ervaren. Tijdens een van die bedreigingen heeft hij het slachtoffer dreigend een mes voorgehouden. Slachtoffers van dergelijke bedreigingen kunnen zich nog lang angstig voelen. Uit een door de raadsvrouw van het slachtoffer ter zitting in hoger beroep overgelegd stuk blijkt dat de gedragingen van de verdachte een grote negatieve impact hebben gehad op het welzijn van het slachtoffer en dat hij in zijn dagelijks functioneren nog altijd sterk wordt beïnvloed door angst voor de verdachte. De verdachte heeft het slachtoffer daarnaast beledigd met zeer kwetsende woorden. Door zo te handelen heeft de verdachte het slachtoffer aangetast in zijn eer en goede naam. Door het raam van de woning van het slachtoffer te vernielen heeft de verdachte er voorts blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen, en tevens bijgedragen aan het ontstaan van een beangstigende situatie.
Deze feiten rechtvaardigen in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van substantiële duur.
Het hof houdt er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat hij heeft meegewerkt aan een mediationtraject en mede ten gevolge hiervan is verhuisd. Het hof houdt voorts in het voordeel van de verdachte rekening met een verminderde mate van verwijtbaarheid gelet op zijn geestelijke toestand ten tijde van het bewezenverklaarde.
Het hof heeft tevens acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 18 oktober 2021. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vernieling, hetgeen in zijn nadeel weegt.
De verdachte kampt al geruime tijd met problemen met zijn geestelijke gezondheid. Dat de verdachte nu begeleid woont, waar hij de medicatie ontvangt die hij nodig heeft, ziet het hof als een voorzichtig positieve ontwikkeling die weegt in het voordeel van de verdachte.
De door de raadsman bepleite toepassing van artikel 9a Sr doet onvoldoende recht aan de ernst van de feiten. Het hof acht het, in het licht van het voorgaande, passend om aan de verdachte een taakstraf in een geheel voorwaardelijke vorm op te leggen. Hiermee wil het hof enerzijds de ernst van de feiten benadrukken en beoogt het de verdachte anderzijds te doordringen van de noodzaak zich in de toekomst verre te houden van het plegen van strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het in de zaak A onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van een in beslag genomen en niet teruggegeven mes. Het mes behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurdverklaard.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] in zaak A

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd in zaak A met een vordering tot schadevergoeding. De vordering bedraagt € 500,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen ten aanzien van zowel zaak A als zaak B tezamen tot een bedrag van € 750,00, zodat de schadevergoeding deels voor zaak A zal zijn toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade.
De raadsman van de verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist en heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om het toe te wijzen bedrag te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden. Uit de overgelegde medische stukken blijkt dat bij de benadeelde partij sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Hoewel al eerder sprake was van psychische problematiek, blijkt uit die stukken afdoende dat de bedreiging de reeds eerder bij het slachtoffer vastgestelde PTSS heeft verergerd of ten minste het herstel daarvan langdurig heeft belemmerd. Om die reden gaat het hof ervan uit dat sprake is van aantasting in de persoon zoals in art. 6:106 BW vereist, nu bij de benadeelde sprake is van geestelijk letsel. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid begroten op € 500,00. Daarbij is gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de gederfde levensvreugde en in het bijzonder de psychische gevolgen die de benadeelde ten gevolge van het bewezenverklaarde feit, de bedreiging met (onder meer) een groot mes in zijn eigen woning, heeft ondervonden. Het hof heeft tevens acht geslagen op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend.
Het toegewezen bedrag zal - als gevorderd - worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] in zaak B

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd in zaak B met een vordering tot schadevergoeding. De vordering bedraagt € 500,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen ten aanzien van zowel zaak A als zaak B tezamen tot een bedrag van € 750,00, zodat de schadevergoeding deels voor zaak A zal zijn toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade.
De raadsman van de verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist en heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om het toe te wijzen bedrag te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Uit de overgelegde medische stukken blijkt dat bij de benadeelde partij sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Hoewel al eerder sprake was van psychische problematiek, blijkt uit die stukken afdoende dat de bedreiging de reeds eerder bij het slachtoffer vastgestelde PTSS heeft verergerd of ten minste het herstel daarvan langdurig heeft belemmerd. Om die reden gaat het hof ervan uit dat sprake is van aantasting in de persoon zoals in art. 6:106 BW vereist, nu bij de benadeelde sprake is van geestelijk letsel. Daarnaast is de grondslag voor toewijzing van de vordering gelegen in de aantasting in de eer of goede naam van de benadeelde partij.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 250,00. Daarbij is gelet op alle omstandigheden van het geval, en in het bijzonder op de aard van de inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij, de kwetsende wijze waarop dit is gebeurd, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
De verdachte is tot dat bedrag tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ten aanzien van dit onderdeel in zoverre zal worden toegewezen.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Het toegewezen bedrag zal - als gevorderd - worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 57, 266, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Een steekmes (PV-/Depnr [nummer], omschrijving: 5761257).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] 13-137863-19
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in de zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 juni 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] 13-288015-19
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in de zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 september 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. V.M.A. Sinnige en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van J.L. Sterkenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 november 2021.
Mr. V.M.A. Sinnige is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
proces-[…]

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019259591-2 van 13 december 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant], dossierpagina 17 (dossier parketnummer 13-288015-19).