ECLI:NL:GHAMS:2021:3469

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
23-001188-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake seksueel misbruik van minderjarige stiefdochter met vordering tot schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van meermalen seksueel misbruik van zijn stiefdochter, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De tenlastelegging omvatte ernstige beschuldigingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van de minderjarige. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster, die gedetailleerd en consistent waren, als betrouwbaar beoordeeld. De verdachte heeft de beschuldigingen ontkend en stelde dat de aangifte het resultaat was van een vooropgezet plan van de familie uit wraak. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vonden in ander bewijs, waaronder getuigenverklaringen en gegevens van behandelaren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor immateriële en materiële schade, toegewezen tot een bedrag van € 11.050,00, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, dat langdurig psychisch leed heeft ondervonden door het handelen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001188-20
datum uitspraak: 12 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-669093-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag 1] 1971,
adres: [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. Ook heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], vertegenwoordigd door mr. A. Koopsen.

2.Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 7 april 2013 te Amsterdam, althans in Nederland met zijn, verdachtes, stiefdochter, te weten [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2001, die aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd en die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden of (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], hebbende verdachte (telkens):
- de borsten en/of billen van voornoemde [benadeelde] betast en/of
- de vagina van voornoemde [benadeelde] betast en/of
- zijn, verdachtes, penis in/tegen de schaamstreek en/of in/tegen de vagina en/of schaamlippen van voornoemde [benadeelde] geduwd en/of gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van voornoemde [benadeelde] gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis in de anus van voornoemde [benadeelde] gebracht;
2.
primair
hij, meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 08 april 2013 tot en met 30 maart 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, met zijn, verdachtes, stiefdochter te weten [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2001, die aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd en die toen de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], hebbende verdachte (telkens):
- de borsten en/of billen van voornoemde [benadeelde] betast en/of
- de vagina van voornoemde [benadeelde] betast en/of
- zijn, verdachtes, penis in/tegen de schaamstreek en/of in/tegen de vagina en/of schaamlippen van voornoemde [benadeelde] geduwd en/of gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van voornoemde [benadeelde] gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis in de anus van voornoemde [benadeelde] gebracht;
subsidiair
hij, meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 08 april 2013 tot en met 30 maart 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, met zijn verdachtes, stiefdochter te weten [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2001, die aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- ( telkens) betasten van de borsten en/of billen van voornoemde [benadeelde].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, wegens proceseconomische redenen.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van zijn stiefdochter [benadeelde] (feit 1 en 2 primair) en heeft daartoe, kort samengevat, aangevoerd dat de verklaringen van [benadeelde] bij de politie en bij de rechter-commissaris betrouwbaar zijn nu deze uitgebreid, gedetailleerd en consistent zijn. Bovendien vindt de aangifte voldoende steun in de verklaringen van de broer, moeder en (jeugd)vriendin van de aangeefster en de gegevens van BRight, de instelling waar de aangeefster onder behandeling was. Tot slot bieden de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de op de telefoon van verdachte aangetroffen video duidelijkheid over de context en de seksuele voorkeuren van de verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij, kort samengevat, aangevoerd dat de verklaringen van [benadeelde] in onvoldoende mate steun vinden in het overige bewijsmateriaal. Het dossier bevat naast de aangifte geen, althans onvoldoende, belastend (steun)bewijs. Bovendien ontkent de verdachte stellig hetgeen hem wordt verweten. Hij stelt dat de familie hem valselijk beschuldigt uit wraak. Een bewezenverklaring kan niet uitsluitend gebaseerd zijn op de verklaring van één getuige waardoor vrijspraak moet volgen.
Subsidiair verzoekt de raadsman te volstaan met een bewezenverklaring van ontuchtige handelingen die aan de hand van het vermeende filmpje zouden kunnen worden geconstrueerd, oftewel het betasten van de borsten en/of billen. Dit zou dan moeten leiden tot een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde en zien op één dag in 2015.
Meer subsidiair stelt de verdediging dat aan de hand van de aangifte kan worden opgemerkt dat de in de tenlastelegging opgenomen periode te ruim is gesteld en verzoekt de tenlastegelegde periode aanzienlijk te beperken in de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van het hof
Het hof zal eerst ingaan op de vraag of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn, of dat er overtuigende redenen zijn om aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen. Daarna zal het hof ingaan op de vraag of deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Aangeefster heeft op 30 maart 2017 en 13 juni 2017 ten overstaan van de politie en een in het kader van een getuigenverhoor voor de rechter-commissaris gehouden studioverhoor op 15 maart 2018 verklaringen afgelegd. De strekking van deze verklaringen is, – samengevat – de volgende.
Op 14 februari 2010 hebben de moeder van aangeefster, [naam 1], en de verdachte elkaar ontmoet. Zij kregen een liefdesrelatie en zijn op den duur gaan samenwonen in het huis van de verdachte in Amsterdam-Oost. Aangeefster is meeverhuisd naar het huis van de verdachte, terwijl haar oudere broer en zus bleven wonen in het huis in Amsterdam-Noord. De relatie tussen haar moeder en de verdachte is eind 2015 verbroken. Aangeefster heeft verklaard dat zij in de periode dat haar moeder en de verdachte een relatie hadden meermalen seksueel is misbruikt door de verdachte. Het misbruik is begonnen in het huis van haar moeder en vond later plaats in het huis van de verdachte. Aangeefster heeft op detailniveau verklaard wat de verdachte allemaal bij haar heeft gedaan (waaronder het betasten van haar billen, borsten en vagina en (te proberen) haar vaginaal en anaal te penetreren) en wat zij bij de verdachte moest doen (waaronder pijpen en haar vinger in zijn anus doen). Aangeefster heeft verklaard over de verschillende emoties die zij bij het misbruik heeft ervaren en de fysieke uitwerking die dit op haar heeft gehad.
De uitgebreide en gedetailleerde verklaringen van de aangeefster zijn betrouwbaar op het hof overgekomen. Haar verklaringen komen authentiek over nu zij ook in alle eerlijk- en openheid heeft verklaard over welke tegenstrijdige gevoelens het misbruik bij haar hebben opgewekt. Zij heeft meerdere keren een verklaring afgelegd en die verklaringen zijn grotendeels consistent gebleken. De kleine inconsistenties doen, gelet op het tijdverloop en het ouder worden van de aangeefster, niet af aan de betrouwbaarheid daarvan. Concluderend heeft het hof geen enkele aanleiding te twijfelen aan haar verklaringen.
Bewijsminimum
Het hof stelt voorop dat het bewijs dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, gelet op het tweede lid van artikel 342 Sv, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Het hof begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat hij betoogt dat het bewijs dat de verdachte aangeefster seksueel heeft misbruikt enkel kan worden afgeleid uit haar eigen verklaringen en dat steunbewijs ontbreekt.
Het hof verwerpt dit verweer. De verklaringen van aangeefster vinden in voldoende mate steun in de overige gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder:
de brief van haar behandelaren bij BRight, waaruit volgt dat zij in 2015 heeft verteld dat de verdachte een filmpje van haar had gemaakt waarop zij sliep en inzoomde op haar borsten en vagina en in maart 2016 heeft verteld dat zij jarenlang seksueel is misbruikt door de verdachte. Uit de brief kan tevens worden opgemaakt dat aangeefster is gediagnosticeerd met een stemmingsstoornis en chronische PTSS, ontstaan na meerdere ingrijpende levensgebeurtenissen, waarbij is opgemerkt dat het door aangeefster gerapporteerde misbruik hoogstwaarschijnlijk een bijdrage heeft geleverd aan de klachten.
de verklaringen van haar moeder [naam 1], waaruit volgt dat zij in 2015 een filmpje heeft aangetroffen op de telefoon van de verdachte. Op dit filmpje was te zien dat aangeefster lag te slapen en de verdachte haar borsten en vagina filmde. Uit de verklaringen blijkt verder dat aangeefster, voordat haar moeder een relatie kreeg met de verdachte, een vrolijk en lief kind was en zich gedurende de relatie steeds meer van anderen afsloot, somberder werd en depressieve klachten ontwikkelde.
de verklaringen van haar broer [naam 2], waaruit volgt dat aangeefster hem in 2016 al over het seksueel misbruik heeft verteld nadat hij haar kwam ophalen van een therapiesessie. Uit zijn verklaringen blijkt verder dat aangeefster veranderde van een vrolijk en blij kind naar een kind met depressieve klachten;
de verklaring van haar (jeugd)vriendin [naam 3], waaruit volgt dat aangeefster haar in het voorjaar van 2015 heeft verteld dat zij vanaf haar 9e seksueel werd misbruikt door haar stiefvader, waarbij het hof opmerkt dat dit gesprek gelet op de brief van BRight mogelijk in het voorjaar van 2016 heeft plaatsgevonden.
Zowel de aangeefster als haar moeder hebben kortom verklaard over een seksueel getint filmpje van de aangeefster op de telefoon van verdachte. Daar komt bij dat er door haar moeder en broer een gedragsverandering bij de aangeefster is waargenomen, die zich heeft ontwikkeld in de periode van het seksueel misbruik en hoogstwaarschijnlijk (mede) oorzaak is geweest van haar chronische PTSS en depressieve klachten. Bovendien heeft de aangeefster al in 2016, ruim voordat zij aangifte heeft gedaan, aan haar broer, vriendin en behandelaren bij BRight verteld over het seksuele misbruik door haar stiefvader.
Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario
Door de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep een alternatief scenario geschetst dat, kort samengevat, inhoudt dat het een vooropgezet plan is geweest van de familie van aangeefster om hem valselijk te beschuldigen naar aanleiding van een geweldsincident tussen de verdachte en de broer van aangeefster, [naam 2].
Het hof acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario gelet op hetgeen hierboven is overwogen omtrent het steunbewijs niet aannemelijk. Daarbij is vooral van belang dat aangeefster al een jaar voordat zij aangifte heeft gedaan met anderen heeft gesproken over het misbruik. In het dossier en hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd is geen enkele aanleiding te vinden dat het hier gaat om een vooropgezet plan om de verdachte valselijk te beschuldigen uit wraak.
Slotoverwegingen
Het hof ziet geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid of betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen en is van oordeel dat deze verklaringen steun vinden in andere bewijsmiddelen.. Het hof acht op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde seksuele misbruik van aangeefster heeft schuldig gemaakt.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij meermalen, in de periode van 14 februari 2010 tot en met 7 april 2013 te Amsterdam, met zijn, verdachtes, stiefdochter, te weten [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2001, die aan zijn, verdachtes, zorg en waakzaamheid was toevertrouwd en die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], hebbende verdachte:
- de borsten en billen van voornoemde [benadeelde] betast en
- de vagina van voornoemde [benadeelde] betast en
- zijn, verdachtes, penis in/tegen de schaamstreek en/of in/tegen de vagina en/of schaamlippen van voornoemde [benadeelde] geduwd en/of gebracht
- zijn, verdachtes, penis in de mond van voornoemde [benadeelde] gebracht;
2.
primair
hij, meermalen, in de periode van 8 april 2013 tot en met december 2015 te Amsterdam, met zijn, verdachtes, stiefdochter te weten [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2001, die aan zijn, verdachtes, zorg en waakzaamheid was toevertrouwd en die toen de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], hebbende verdachte:
- de borsten en billen van voornoemde [benadeelde] betast en
- de vagina van voornoemde [benadeelde] betast en
- zijn, verdachtes, penis in/tegen de schaamstreek en/of in/tegen de vagina en/of schaamlippen van voornoemde [benadeelde] geduwd en/of gebracht en
- zijn, verdachtes, penis in de mond van voornoemde [benadeelde] gebracht en
- zijn, verdachtes, penis in de anus van voornoemde [benadeelde] gebracht.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aanvulling op dit arrest.

6.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf

9.1
Het vonnis van de rechtbank
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van het voorarrest.
9.2
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van het voorarrest, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich meldt bij de reclassering en een behandeling volgt bij De Waag.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ook is verzocht rekening te houden met het rapport van de reclassering van 10 juli 2018 waarin wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
9.4
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstig en veelvuldig seksueel misbruik van [benadeelde], zijn stiefdochter die door hem werd opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. Het misbruik begon toen zij negen jaar oud was en heeft geduurd tot haar veertiende. Er was soms sprake van penetratie, soms van een poging daartoe, soms van ontuchtige handelingen en soms van een combinatie daarvan.
De verdachte heeft geen rekening gehouden met de belangen, gevoelens en het welzijn van [benadeelde] en uitsluitend gehandeld ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Met zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [benadeelde]. Het vertrouwen dat [benadeelde] in haar stiefvader zou moeten kunnen stellen, is in zeer ernstige mate beschaamd. Daarnaast heeft hij haar gedurende een lange periode een onveilige thuissituatie bezorgd.
Het is algemeen bekend dat slachtoffers van seksueel misbruik daarvan gedurende langere tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Het behoeft geen betoog dat ook [benadeelde] ernstig is beschadigd door het handelen van de verdachte. Haar jeugd is haar ontnomen en zij heeft haar eerste seksuele ervaring met de verdachte beleefd, waardoor geen sprake meer kan zijn van een vrije seksuele ontwikkeling. Uit haar slachtofferverklaring die zij op de terechtzitting van 29 oktober 2021 heeft voorgedragen, blijkt dat het handelen van de verdachte een zeer grote impact op haar heeft gehad en dat zij nog steeds de nadelige gevolgen van het misbruik ondervindt en met zich meedraagt.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de advocaat-generaal onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en ziet aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van die vordering. Gelet op het langdurige misbruik, de frequentie daarvan, het feit dat de aangeefster aan de zorg van de verdachte was toevertrouwd en de handelswijze van de verdachte ziet het hof, alles afgewende, aanleiding, net als de rechtbank, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 maanden op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.Beslag

De onder verdachte in beslag genomen mobiele telefoon van het merk Samsung behoort aan de verdachte toe en dient aan hem te worden teruggegeven.

10.Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De vordering
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.586,99, bestaande uit € 10.000,00 aan vergoeding van geleden immateriële schade en € 1.586,99 aan vergoeding van geleden materiële schade wegens studievertraging, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 11.050,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering van de benadeelde partij is onderbouwd met stukken en rechtspraak. De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. A. Koopsen, heeft de vordering op de terechtzitting van 29 oktober 2021 nader toegelicht.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot immateriële schade volledig toewijsbaar is en de vordering tot materiële schade tot een bedrag van € 1.050,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De benadeelde partij moet voor het overige deel van de vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleitte integrale vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij ten aanzien van het overgrote gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en het toe te wijzen deel aanzienlijk te matigen nu de handelingen bij een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde (zoals door de raadsman ten aanzien van het bewijs subsidiair is bepleit) maar op één dag zien. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering aanzienlijk te matigen gelet op de beperktere te bewijzen periode en de vordering tot vergoeding van de kosten met betrekking tot de aanschaf van de schoolboeken niet-ontvankelijk te verklaren nu deze kosten zijn gecrediteerd.
Het oordeel van het hof
Met het onder 1 en 2 bewezenverklaarde heeft de verdachte jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hij is derhalve gehouden tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade.
De gevorderde materiële schadevergoeding is door de verdediging betwist ten aanzien van de kosten van de schoolboeken tot een bedrag van € 536,99. Het hof is van oordeel dat de behandeling van de vordering ten aanzien van die kosten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vordering tot materiële schadevergoeding is voor het overige niet betwist en zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.050,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2020.
Daarnaast is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij omtrent het optreden van die schade en de causale relatie daarvan met het bewezenverklaarde. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 10.000,00. Daarbij is gelet op de aard en ernst van het letsel en op hetgeen in soortgelijke zaken aan schadevergoeding is toegekend.
De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 244, 245 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK telefoon, zwart merk: SAMSUNG.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 11.050,00 (elfduizend vijftig euro) bestaande uit € 1.050,00 (duizend vijftig euro) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 11.050,00 (elfduizend vijftig euro) bestaande uit € 1.050,00 (duizend vijftig euro) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 90 (negentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 mei 2020.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 januari 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. D. Radder en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van
mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 november 2021.
Mrs. Radder en Dubelaar zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.