ECLI:NL:GHAMS:2021:3447

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
200.297.914/01 en 200.297.914/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van zorgen over psychische mishandeling en pedagogische verwaarlozing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 24 juni 2021 aangevochten, waarin de uithuisplaatsing bij de vader werd goedgekeurd. De moeder heeft zorgen geuit over de beschuldigingen van de vader, die stelde dat zij de minderjarige zou hebben mishandeld. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de uithuisplaatsing zorgvuldig gewogen, waarbij de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige voorop stonden. Het hof concludeerde dat de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder, waaronder psychische mishandeling en pedagogische verwaarlozing, ernstig genoeg waren om de machtiging tot uithuisplaatsing te handhaven. De moeder heeft niet voldoende aangetoond dat de situatie bij haar thuis veilig is voor de minderjarige. De GI heeft de zorgen van de vader serieus genomen en de uithuisplaatsing is noodzakelijk geacht voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de moeder tot schorsing van de beschikking afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.297.914/01 en 200.297.914/02
zaaknummer rechtbank: C/15/317374 / JU RK 21-1118
beschikking van de meervoudige kamer van 9 november 2021 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het incident tot schorsing,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M. Komen te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verweerster in het incident tot schorsing,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] );
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter), van 24 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 2 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 juni 2021 (zaaknummer 200.297.914/01, hierna: de hoofdzaak). Daarnaast heeft zij verzocht de werking van die beschikking te schorsen (zaaknummer 200.297.914/02, hierna: het schorsingsverzoek).
2.2
De vader heeft op 24 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
De GI heeft op 6 september 2021 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 6 september 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de GI van 7 september 2021 met bijlage, ingekomen op 8 september 2021;
- een brief van de zijde van de GI van 23 september 2021 met bijlagen, ingekomen op 24 september 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 24 september 2021 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- de vader, bijgestaan door mr. K. van Bijsterveld;
- de raad, vertegenwoordigd door [raadsvertegenwoordiger] .
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie tussen de moeder en de vader (hierna ook: de ouders) is geboren:
- [de minderjarige] , [in] 2017.
De ouders oefenen (inmiddels) gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
De vader heeft bij verzoekschrift van 11 mei 2017 de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) verzocht om het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] , vaststelling van een omgangregeling en benoeming van een bijzondere curator (hierna: de bodemprocedure). Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank van 19 juni 2017 is een tijdelijke omgangsregeling voor de duur van de bodemprocedure bepaald, inhoudende dat de vader en [de minderjarige] iedere donderdag van 13.30 uur tot 15.00 uur in de woning van de moeder omgang met elkaar hebben, eventueel in het bijzijn van een onafhankelijk persoon, maar zonder dat de familieleden van de moeder daarbij aanwezig zijn.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 22 november 2017 is in de bodemprocedure, totdat nader wordt beslist, een (nadere) tijdelijke omgangsregeling vastgesteld, die - kort gezegd - inhoudt dat [de minderjarige] iedere donderdag van 13.30 uur tot 15.00 uur en iedere zondag van 13.30 uur tot 15.00 uur in de woning van de moeder omgang met de vader heeft. De raad is verzocht ten aanzien van het gezag en de omgang een onderzoek te verrichten en de rechtbank ter zake te adviseren. De beslissing over (onder meer) het gezag en de definitieve omgangsregeling is pro forma aangehouden.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 11 april 2018 is [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld, welke ondertoezichtstelling steeds is verlengd en nu nog voortduurt tot 11 april 2022.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 16 januari 2019 is, totdat nader wordt beslist, een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld, die inhoudt dat [de minderjarige] onbegeleide omgang met de vader heeft:
- gedurende vier weken twee maal twee uur per week (op woensdag en vrijdag), waarbij de overdracht met behulp van de BOR of in het Omgangshuis plaatsheeft en de vader met [de minderjarige] alleen op stap gaat;
- daarna zal de omgang worden uitgebreid naar twee maal vier uur per week, dit gedurende acht weken, waarbij de overdracht met behulp van de BOR of in het Omgangshuis plaatsheeft;
- daarna zal de omgang worden uitgebreid naar eenmaal per week vier uur (woensdag) en een dag in het weekend (zaterdag of zondag) van 9.00 uur tot 17.00 uur, dit gedurende drie maanden en met overdrachtsbegeleiding van de BOR;
- daarna zal de omgang worden uitgebreid en zal [de minderjarige] een middag per week (woensdag) en van vrijdag 17.00 uur tot zaterdag 17.00 uur (inclusief slapen bij de vader) bij de vader zijn, met overdrachtsbegeleiding door de BOR;
- uiterlijk vier maanden na de start van laatstgenoemde uitbreiding zal evaluatie van het traject plaatshebben.
De GI zal de regie voeren over dit traject en eventuele aanpassingen en wijzigingen van deze regeling zullen op haar aanwijzing plaatsvinden. De duur van de omgang die in uren is bepaald, is exclusief reistijd. De beslissing over de omgangsregeling alsmede de (voorwaardelijke) verzoeken van de vader omtrent wijziging van de hoofdverblijfplaats en het gezag zijn pro forma aangehouden, met de bepaling dat de advocaten en de gezinsmanager de rechtbank op de pro forma datum over de voortgang van het traject zullen informeren.
3.6
Bij beschikking van de rechtbank van 1 augustus 2019 is bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] worden belast. Verder is een zorgregeling vastgesteld, die inhoudt dat [de minderjarige] eenmaal per week een dagdeel van vijf uur inclusief reistijd bij de vader verblijft, waarbij partijen in onderling overleg bepalen op welke dag en welk dagdeel dit plaatsvindt. Indien partijen geen overeenstemming bereiken, zal dit op de woensdag tussen 14.00 uur en 19.00 uur plaatsvinden. [de minderjarige] verblijft om de veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zaterdag 17.00 uur bij de vader, welke weekendregeling geldt tot 31 januari 2020. Vanaf 31 januari 2020 verblijft [de minderjarige] een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij zijn vader. De GI zal de regie over dit traject voeren inclusief de inschakeling van het Omgangshuis en de evaluatie van de overnachtingen van [de minderjarige] bij de vader en eventuele aanpassingen en wijzigingen van deze regeling zullen op haar aanwijzing plaatsvinden. Verder is een verdeling van de vakanties en feestdagen vastgesteld.
3.7
Bij beschikking van 11 mei 2021 heeft de rechtbank het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Noord-Holland (hierna: het NIFP), verzocht om een onafhankelijke deskundige voor te dragen voor het verrichten van een onderzoek ter beantwoording van de vraag bij wie van de ouders [de minderjarige] het beste zijn hoofdverblijfplaats kan hebben en wat de gevolgen zullen zijn van een eventuele wijziging van de hoofdverblijfplaats. Iedere verdere beslissing is pro forma aangehouden.
3.8
De kinderrechter in de rechtbank heeft op 15 juni 2021 mondeling een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij de gezaghebbende vader voor de duur van vier weken. Deze beslissing is schriftelijk vastgelegd op 16 juni 2021. De behandeling van het verzoek om aansluitend een machtiging te verlenen voor de duur van drie maanden is aangehouden en bepaald op 24 juni 2021, om de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen door de kinderrechter te worden gehoord.
3.9
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 22 september 2021 is, voor zover hier van belang, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank van 1 augustus 2019, de volgende zorgregeling vastgesteld: [de minderjarige] heeft met inachtneming van hetgeen in 5.11. van die beschikking is overwogen, eenmaal per week gedurende één uur contact met de moeder onder begeleiding van Altra. Deze zorgregeling kan worden uitgebreid dan wel gewijzigd onder regie van de GI. De beschikking is ten aanzien van de zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de bij beschikking van 16 juni 2021 verleende spoedmachtiging gehandhaafd en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader tot 11 april 2022. De beslissing tot uithuisplaatsing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder verzoekt in de hoofdzaak, met vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende, primair het inleidend verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder te bepalen dat bij vernietiging van de bestreden beschikking en/of in het kader van een ondertoezichtstelling een 60-40 verdeling zal gelden, waarbij [de minderjarige] elke week van vrijdag 14.15 uur (uit school) tot maandag 8.30 uur (voor school) bij de vader en van maandag 14.15 uur uit school tot vrijdag 8.30 uur voor school bij de moeder verblijft (en de schoolvakanties bij helfte zullen worden verdeeld), met videohometraining bij de moeder en de vader thuis. Bij haar schorsingsverzoek verzoekt de moeder de werking van de bestreden beschikking te schorsen totdat op het hoger beroep in de hoofdzaak is beslist.
4.3
De GI verzoekt het beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking volledig in stand te laten.

5.De motivering van de beslissing

In de hoofdzaak
5.1
Het hof moet beoordelen of ten tijde van de bestreden beschikking gronden aanwezig waren en noodzaak bestond voor verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader en of deze gronden en noodzaak nu (nog) aanwezig zijn.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
De moeder betoogt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in zijn belang noodzakelijk is alsmede dat een voor [de minderjarige] en de moeder-kind relatie minder ingrijpend alternatief onmogelijk is. De vader heeft de moeder in een mail aan de GI van 26 november 2020 ten onrechte beschuldigd van seksueel misbruik en kindermishandeling (slaan en knijpen) van [de minderjarige] . Volgens de vader heeft [de minderjarige] tegen [partner van de vader] , de partner met wie hij samenwoont, gezegd dat de moeder hem seksueel heeft misbruikt en fysiek heeft mishandeld. De vader onderbouwt zijn beschuldiging niet met feiten en/of gebeurtenissen, maar alleen met gedachten. De GI heeft niet aan waarheidsvinding gedaan. Het kan niet anders dan dat [de minderjarige] door iemand anders is misbruikt of mishandeld, dat hem suggestieve vragen zijn gesteld en/of dat iemand hem iets heeft aangepraat. In de bestreden beschikking is ten onrechte overwogen dat [de minderjarige] op school op meerdere, van elkaar losstaande momenten, uitspraken heeft gedaan over de fysieke mishandeling door de moeder. Uit de notities van de kleuterjuf blijkt niet wie [de minderjarige] bedoelde toe hij zei: ‘
mama mij slaan’ en ‘
mama mij knijpen’. De rechtbank heeft miskend dat jonge kinderen dingen kunnen worden aangepraat, dan wel dat het mogelijk is dat [de minderjarige] iemand anders bedoelde met ‘
mama’. Verder is in de bestreden beschikking ten onrechte overwogen dat de ouders elkaar over en weer van seksueel misbruik betichten. De moeder betwist dat zij de vader van seksueel misbruik beschuldigt. Ook is in de bestreden beschikking ten onrechte overwogen dat de GI en de hulpverlening onvoldoende zicht krijgen op de situatie bij de moeder. De GI, Altra en het Omgangshuis zijn meerdere keren bij haar thuis geweest. [de minderjarige] zit sinds een half jaar op de basisschool en volgens Altra en het consultatiebureau ontwikkelt hij zich normaal tot goed bij de moeder. Volgens Altra is er sprake van een veilige hechting van [de minderjarige] aan zijn moeder. De kinderrechter heeft ten onrechte overwogen dat de moeder het standpunt huldigt dat de vader erop uit zou zijn [de minderjarige] bij haar weg te halen. De moeder vreest dat de e-mail van de vader van 26 november 2020 en zijn beschuldigingen tegenover de moeder als resultaat hebben dat [de minderjarige] bij haar wordt weggehouden, wat schadelijk voor [de minderjarige] is. In de bestreden beschikking is verder ten onrechte overwogen dat de strijd tussen de ouders met name vanuit de moeder wordt gevoed, dat zij de informatie van de GI en de school anders ziet en dat dat afleidt van de zorgen over [de minderjarige] . De moeder heeft geprobeerd zich te verweren tegen de achter haar rug om geuite beschuldigingen, omdat zij [de minderjarige] nimmer heeft misbruikt en fysiek heeft mishandeld. De kinderrechter heeft ten onrechte overwogen dat [de minderjarige] door de uithuisplaatsing bij de vader niet wordt blootgesteld aan wat de ouders verdeeld houdt en in een rustige, gestructureerde en voorspelbare omgeving verblijft, waar hij zich kan richten op wat voor zijn ontwikkeling als vierjarig jongetje van belang is. In het kader van het NIFP onderzoek zal zowel de thuissituatie bij de vader en [partner van de vader] als bij de moeder worden onderzocht en zal blijken of de situatie bij de vader thuis al dan niet veilig, rustig, gestructureerd, voorspelbaar en goed is voor [de minderjarige] . In de bestreden beschikking is ten onrechte niet gemotiveerd waarom van een uithuisplaatsing bij de vader een opbouwend een gunstig effect voor [de minderjarige] kan worden verwacht. De vader werkt het grootste gedeelte van de week. [de minderjarige] had tijdelijk in het meer neutrale gezin van haar broer kunnen worden geplaatst. In het kader van de ondertoezichtstelling kunnen aanwijzingen aan de ouders worden gegeven en kan Intensieve Ambulante Gezinsondersteuning (IAG) en videohometraining gericht op het (door)ontwikkelen van een veilige hechtingsrelatie met [de minderjarige] worden gevolgd. De kinderrechter heeft niet gemotiveerd waarom de machtiging tot uithuisplaatsing, anders dan is verzocht, niet voor drie maanden maar voor bijna tien maanden is verleend.
5.4
De GI stelt zich op het standpunt dat een machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk was en nog steeds is. Er zijn zorgen over de conflictueuze verhouding tussen de ouders en de daaruit voorvloeiende spanningen en het loyaliteitsconflict voor [de minderjarige] . De GI heeft de door de vader in zijn email van 26 november 2020 geuite ernstige zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] serieus genomen, gelet op de al bestaande zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder en haar weigerachtige houding om hier zicht op te bieden. School heeft zorgen geuit over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Nadien heeft [de minderjarige] aangegeven door de moeder geknepen en geslagen te zijn. Omdat het volgens de moeder allemaal gelogen was en zij er niet aan wilde meewerken dat [de minderjarige] bij de vader zou logeren heeft de GI een spoedverzoek tot uithuisplaatsing ingediend, waarna [de minderjarige] bij de vader is geplaatst. In het rapport van Veilig Thuis van 16 augustus 2021 is vastgesteld dat er sprake is van psychische mishandeling en verwaarlozing van [de minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder. De moeder heeft getracht de rol van de vader in het leven van [de minderjarige] te beperken, wat het tot stand komen van een goede samenwerking tussen de ouders frustreert. Door de uithuisplaatsing kan meer zicht ontstaan op hoe het daadwerkelijk met [de minderjarige] gaat en wat de gevolgen zijn van de jarenlange strijd tussen de ouders. Altra heeft geadviseerd om hulpverlening voor beide ouders in de vorm van Intensief Ambulante Hulpverlening in te zetten en Ouderschap Blijft. Intensief Ambulante Hulpverlening heeft geconstateerd dat het goed gaat met [de minderjarige] bij de vader thuis en dat er geen zorgen zijn over zijn veiligheid. De positieve lijn op school wordt doorgezet; [de minderjarige] komt tot leren en ontwikkeling. Op 24 augustus 2021 is een start gemaakt met ‘Ouderschap Blijft’. De GI is in afwachting van de start van het NIFP onderzoek.
5.5
Volgens de vader hebben de uitlatingen van [de minderjarige] op school over het knijpen en slaan door de moeder niet plaatsgevonden nadat hij bij de vader was geweest. Het is onwaarachtig dat het de moeder niet bekend is wat [de minderjarige] bedoelde toen hij zei ‘
mama mij slaan’ en ‘
mama mij knijpen’. [de minderjarige] noemt de moeder als enige ‘
mama’. Hij noemt [partner van de vader] altijd bij haar voornaam. Dat de uitlatingen van [de minderjarige] zijn aangepraat, blijkt nergens uit. De vader betwist dat de GI en de instanties voldoende zicht hebben op de situatie bij de moeder thuis. Het kan niet zo zijn dat [de minderjarige] zonder gedegen onderzoek en zonder dat zijn veiligheid geborgd is bij de moeder wordt teruggeplaatst. De moeder heeft ter zitting en in de door haar overgelegde stukken keer op keer aangegeven dat de vader erop uit is om [de minderjarige] bij haar weg te halen en dat hij hier al jarenlang mee bezig is. Uit de stukken blijkt dat de strijd tussen de ouders met name door de moeder wordt gevoerd. Zij heeft de vader tegengewerkt bij het opbouwen van een hechte band met zijn zoon en uit rapportages van de hulpverlening blijkt dat de moeder, in het bijzijn van [de minderjarige] , negatief over de vader spreekt. De moeder heeft haar beschuldiging van misbruik van [de minderjarige] door de vader in haar beroepschrift teruggenomen. Uit het beroepschrift is op te maken dat de moeder van mening is dat er met haar, haar familie en haar netwerk niets aan de hand is. Zolang de moeder niet onderkent dat zij onderdeel van het probleem is en doet alsof iedereen het bij het verkeerde eind heeft en zich tegen haar keert, zal er voor [de minderjarige] niets ten goede veranderen. Altra komt regelmatig bij de vader thuis en ziet dat het gegeven de omstandigheden goed met [de minderjarige] gaat. Uit de rapportages van de hulpverlening kan worden opgemaakt dat de vader betrouwbaar is en alle afspraken nakomt, alle adviezen opvolgt en zich – in tegenstelling tot de moeder – bij de betrokken instanties niet negatief over de andere ouder uitlaat. De vader woont in een rustige omgeving waar [de minderjarige] met de kinderen uit de buurt kan spelen. In de korte periode dat [de minderjarige] volledig bij zijn vader heeft verbleven heeft hij een goede ontwikkeling doorgemaakt.
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het de verantwoordelijkheid van de GI is om de veiligheid van [de minderjarige] te borgen. De GI had onvoldoende zicht op de thuissituatie bij de moeder en de moeder werkte niet mee aan de benodigde hulpverlening. De GI had daarentegen wel zicht op de thuissituatie bij de vader. Er kan geen sprake zijn van terugkeer van [de minderjarige] naar de moeder voordat zijn situatie is verbeterd. De moeder moet aan de hulpverlening meewerken, zodat meer zicht op haar thuissituatie kan worden gekregen. Met [de minderjarige] gaat het naar omstandigheden goed. Dat het nu beter met [de minderjarige] gaat, hoeft er niet in te zijn gelegen dat hij nu niet bij zijn moeder woont, maar kan ook komen doordat hij op dit moment niet meer klem zit tussen beide ouders. Doordat hij bij zijn vader verblijft, een voor hem vertrouwde plek, is de door de uithuisplaatsing opgelopen schade beperkt. Er is geen passend alternatief voor de uithuis-plaatsing voorhanden.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 11 april 2018 is [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld, omdat hij vanwege de spanningen tussen de ouders geen onbelast contact met de vader kon hebben en hij, als er niets zou wijzigen in die situatie, steeds meer last zou krijgen van die spanningen en op de lange termijn knel tussen de ouders zou komen te zitten. Er is sprake van een conflictueuze verhouding tussen de ouders. De vader heeft op 26 november 2020 een e-mail naar de GI gestuurd, waarin hij melding heeft gemaakt van een aantal in die e-mail nader omschreven zorgelijke voorvallen die betrekking (zouden kunnen) hebben op mishandeling en seksueel misbruik van [de minderjarige] . De GI heeft deze zorgen serieus genomen, gelet op de op dat moment al bestaande zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder en haar weigerachtige houding om hierop zicht te bieden, en wilde het gezin aanmelden bij het Twee of Meer Sporen Team (hierna: het Team) voor advies over de zorgen, maar de moeder wilde geen toestemming voor een bespreking geven. Het Team heeft de GI naar aanleiding van de anoniem ingebrachte casus geadviseerd om direct hulpverlening in de thuissituatie in te zetten en Veilig Thuis een deelonderzoek naar mogelijk seksueel misbruik te laten verrichten. Zoals blijkt uit het door de GI opgestelde gezinsplan van 2 september 2021 zijn naar aanleiding van een huisbezoek bij de moeder op 26 januari 2021 de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] verder toegenomen. Altra heeft geadviseerd de crisisinterventie ‘Spoedhulp’ bij de moeder in te zetten. Nadat de vader, op verzoek van de GI, de email van 26 november 2020 naar de moeder had gestuurd, heeft de moeder haar zorgen geuit over misbruik en mishandeling van [de minderjarige] door de vader, welke zorgen in het overleg met de GI op 5 februari 2021 zijn besproken. Omdat het de ouders al jaren niet lukt om met elkaar te communiceren en elkaar meer te vertrouwen heeft Altra ‘Ouderschap Blijft’ geadviseerd, evenals de inzet van een NIKA-traject voor de moeder om de hechtingsrelatie tussen haar en [de minderjarige] in kaart te brengen en zo nodig te bevorderen. Op 11 maart 2021 heeft de GI, in navolging van het advies van het Team, Veilig Thuis verzocht een deelonderzoek te doen naar seksueel misbruik van [de minderjarige] . Het is de ouders niet gelukt om overeenstemming te bereiken over een neutrale plek voor [de minderjarige] gedurende dit onderzoek. Op 7 mei 2021 heeft Veilig Thuis te kennen gegeven het onderzoek uit te breiden naar een breder onderzoek naar kindermishandeling van [de minderjarige] . Bij beschikking van 11 mei 2021 heeft de rechtbank het NIFP verzocht om onderzoek naar de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te verrichten, zoals hiervoor onder 3.7 is vermeld. Op 8 juni 2021 heeft op school een gesprek plaatsgevonden met de GI en beide ouders, waarbij school heeft laten weten zich zorgen te maken over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Hierbij is benoemd dat [de minderjarige] een ontwikkelingsachterstand heeft, in zichzelf gekeerd is, vermoeid is, frequent verzuimt en droog brood naar school meekrijgt. De moeder kon zich niet vinden in de bevindingen van school. Op 15 juni 2021 heeft school tijdens een gesprek met de ouders en de GI aanvullende zorgen ten aanzien van [de minderjarige] gemeld, die inhouden dat [de minderjarige] na het hiervoor genoemde gesprek op school op drie verschillende momenten - op 10, 11 en 14 juni 2021 - heeft aangegeven dat de moeder hem heeft geknepen en geslagen. Toen de moeder zich op het standpunt stelde dat het allemaal gelogen was en aangaf dat zij er niet aan wilde meewerken dat [de minderjarige] bij de vader zou logeren, heeft de GI na overleg met Altra en Veilig Thuis een spoedverzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] ingediend. Nadat de kinderrechter op 15 juni 2021 een spoedmachtiging had verleend, is [de minderjarige] bij de vader geplaatst. Na de uithuisplaatsing heeft de moeder geen medewerking verleend aan een bezoek van [de minderjarige] aan de huisarts van de vader of een Top-Teen onderzoek bij het AMC vanuit TASK. In het rapport van Veilig Thuis van 5 augustus 2021 is geconcludeerd dat sprake is van psychische mishandeling en pedagogische en fysieke verwaarlozing van [de minderjarige] . Kindermishandeling in de vorm van fysieke mishandeling is door Veilig Thuis niet bevestigd, maar er blijven wel zorgen over fysieke mishandeling vanwege de drie van elkaar losstaande momenten waarop [de minderjarige] op school uitspraken heeft gedaan over slaan en/of knijpen door de moeder. Op 24 augustus 2021 is een start gemaakt met ‘Ouderschap Blijft’. Ter zitting in hoger beroep hebben partijen aangegeven dat begin oktober 2021 de intake in verband met het NIFP onderzoek zal plaatsvinden.
5.8
Voor het hof staat vast dat de moeder van [de minderjarige] houdt en dat zij niets liever wil dan zelf voor hem zorgen. Naar het oordeel van het hof is een thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder echter nu (nog) niet aan de orde. Voordat daarvan sprake kan zijn, moeten stappen worden gezet om de zorgen die aan de uithuisplaatsing ten grondslag hebben gelegen - en die nog steeds bestaan - weg te nemen. De zorgen betreffen de conflictueuze verhouding tussen de ouders en de daaruit voorvloeiende spanningen voor [de minderjarige] , de door de vader in zijn e-mail aan de GI van 26 november 2020 genoemde voorvallen, de door school bij [de minderjarige] gesignaleerde ontwikkelingsachterstand, het schoolverzuim, het in zichzelf gekeerd zijn en zijn vermoeidheid en de in juni 2021 door [de minderjarige] op school gedane uitlatingen over slaan en knijpen door de moeder. De moeder erkent deze zorgen niet. Het is de GI lange tijd niet gelukt om zicht te krijgen op de opvoedsituatie bij de moeder. Hoewel de moeder goed heeft meegewerkt aan het spoedhulptraject, heeft zij niet laten zien dat zij bereid en in staat is om mee te werken aan alle vormen van onderzoek en hulpverlening die de GI naar aanleiding van de zorgen in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk acht. Zo wilde de moeder niet meewerken aan een bespreking bij het Twee of Meer Sporen Team en evenmin aan een bezoek van [de minderjarige] aan de huisarts van de vader en een Top-Teen onderzoek. Op dit moment is (nog) niet duidelijk hoe de verklaring van [de minderjarige] over het slaan en knijpen door de moeder geduid moet worden en welke omstandigheden hem tot deze verklaring hebben gebracht. Evenmin is duidelijk geworden hoe de door de vader in zijn e-mail aan de GI van 26 november 2020 omschreven zorgelijke signalen kunnen worden geduid. Als blijkt dat daadwerkelijk sprake is van huiselijk geweld en/of seksueel misbruik, zal moeten worden onderzocht op welke wijze dit in de toekomst kan worden voorkomen en hoe een veilige thuissituatie voor [de minderjarige] kan worden gecreëerd. En in het andere geval zal moeten worden onderzocht waarom [de minderjarige] zo heeft verklaard en of, en zo ja, welke hulpverlening voor [de minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder en daarnaast voor de ouders moet worden ingezet. Het NIFP onderzoek moet nog beginnen. Het is belangrijk dat [de minderjarige] in de tussentijd op een plek kan verblijven waar zijn veiligheid niet ter discussie staat. Er zijn geen zorgen over de thuissituatie bij de vader. Hij krijgt momenteel intensieve ambulante hulpverlening en kan [de minderjarige] de beschikbaarheid, rust en structuur bieden die hij nodig heeft. Sinds [de minderjarige] bij de vader woont, vertoont de ontwikkeling van [de minderjarige] een stijgende lijn. Uit het verslag van de Intensief Ambulante Hulpverlening van 7 september 2021 blijkt dat het goed met [de minderjarige] gaat bij de vader thuis en dat er geen zorgen zijn over zijn veiligheid. Ook volgens school ontwikkelt [de minderjarige] zich positief en lijkt hij tot rust te komen. De vader heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat [de minderjarige] inmiddels meer gevarieerd eet, dat hij vrienden op school heeft en dat hij met kinderen uit de buurt speelt.
5.9
Het hof is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat de gronden en de noodzaak voor verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat deze thans ook nog aanwezig zijn. Tot slot overweegt het hof dat, nu de GI in de procedure in eerste aanleg heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor drie maanden, dan wel voor de duur van de ondertoezichtstelling, niet kan worden gezegd dat de kinderrechter buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door de machtiging voor een langere duur te verlenen dan waarvoor deze is verzocht. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.
5.1
Subsidiair verzoekt de moeder te bepalen dat bij vernietiging van de bestreden beschikking en/of in het kader van een ondertoezichtstelling een 60-40 verdeling zal gelden voor de moeder en de vader, waarbij [de minderjarige] elke week van vrijdag 14.15 uur (uit school) tot maandag 8.30 uur (voor school) bij de vader en van maandag 14.15 uur uit school tot vrijdag 8.30 uur voor school bij de moeder verblijft en de schoolvakanties bij helfte zullen worden verdeeld, met videohometraining bij de moeder en de vader thuis.
Het hof overweegt dat op dit moment een uitgebreidere zorgregeling met de moeder evenmin nog aan de orde is gelet op hetgeen onder 5.7 tot en met 5.9 is overwogen, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
In het schorsingsverzoek
5.11
Gelet op de in de hoofdzaak gegeven eindbeslissing heeft de moeder geen belang meer bij een beslissing op haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Haar verzoek zal worden afgewezen.
5.12
Dit alles leidt tot de volgende beslissing

6.De beslissing

Het hof:
In de hoofdzaak:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
In het schorsingsincident:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. A.R. Sturhoofd en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 9 november 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.