ECLI:NL:GHAMS:2021:3438

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
200.290.132/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en ontvankelijkheid van verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 november 2021 een tussenbeschikking gegeven in het hoger beroep van de betrokkene, die in eerste aanleg onder bewind was gesteld door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De betrokkene, die zich in een kwetsbare positie bevond, had aanvankelijk verzocht om onderbewindstelling van zijn goederen, maar kwam later terug op dit verzoek en wilde het bewind beëindigen. Hij stelde dat de onderbewindstelling hem was opgelegd als voorwaarde voor het verkrijgen van een woning, wat hij als stigmatiserend ervoer. De betrokkene verzocht het hof om zijn verzoek tot onderbewindstelling te vernietigen of de grond voor het bewind te wijzigen naar verkwisting of problematische schulden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 september 2021 is de betrokkene verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl enkele belanghebbenden niet verschenen. De bewindvoerder verklaarde dat de betrokkene direct na aanvang van het bewind had aangegeven dit niet te willen. Het hof overwoog dat het verzoek van de betrokkene in eerste aanleg was toegewezen en dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet bedoeld is om een partij de gelegenheid te geven een eerder toegewezen verzoek ongedaan te maken. Het hof stelde de betrokkene in de gelegenheid om zich uit te laten over de vraag naar de (niet-)ontvankelijkheid van zijn verzoek in hoger beroep.

De beslissing van het hof was om de betrokkene te verzoeken zich uit te laten over de ontvankelijkheid van zijn verzoek en om Borgstaete B.V. gelegenheid te geven om daarop te reageren. De verdere beslissing werd aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.290.132 /01
zaaknummer rechtbank: 8819748 \ BM VERZ 20-2913 /IT
beschikking van de meervoudige kamer van 9 november 2021 inzake
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. E.B.R. van Griethuysen te Haarlem.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- Borgstaete B.V;
- [belanghebbende 2] ;
- [belanghebbende 3] ;
- [belanghebbende 4] ;
- [belanghebbende 5] ;
- [belanghebbende 6] ;
- [belanghebbende 7] ;
- [belanghebbende 8] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) (hierna: de kantonrechter) van 2 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer en hersteld bij beschikking van 21 januari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 1 februari 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 2 november 2020, zoals hersteld bij beschikking van 21 januari 2021.
2.2
Naar aanleiding van de brief van het hof van 4 maart 2021 waarbij het beroepschrift aan alle belanghebbenden is gestuurd, hebben [belanghebbende 3] , [belanghebbende 4] , [belanghebbende 5] , [belanghebbende 7] en [belanghebbende 8] – te weten de ouders, twee zussen en de broer van de betrokkene - bij e-mailberichten van 7 maart 2021 het hof bericht niet te willen worden betrokken in de onderhavige procedure.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de betrokkene van 3 maart 2021 met bijlagen, ingekomen op 4 maart 2021;
- een e-mailbericht van de zijde van Borgstaete B.V. van 14 april 2021 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2021 plaatsgevonden. De betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Ook is verschenen [X]
namens Borgstaete B.V.
[belanghebbende 2] en [belanghebbende 6] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De omvang van het geschil

3.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, overeenkomstig het verzoek van de betrokkene, de goederen die de betrokkene (zullen) toebehoren onder bewind gesteld wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand, met benoeming van Borgstaete B.V. tot bewindvoerder.
3.2
De betrokkene verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek strekkende tot het instellen van bewind af te wijzen, dan wel de grond voor het bewind te wijzigen in verkwisting of het hebben van problematische schulden.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
4.2
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, omdat hij bij nader inzien niet achter het instellen van bewind staat. Hij heeft het (oorspronkelijke) verzoek ingediend, omdat Woonstichting Pré Wonen onderbewindstelling als voorwaarde stelde voor het verhuren van een woning aan de betrokkene, die tot dat moment dakloos was en bij HvO Querido verbleef. Doordat de betrokkene thans de betekenis van de onderbewindstelling ondervindt, heeft hij spijt dat hij zich daartoe heeft laten overhalen. Hij is voorts van mening dat hij zelf zijn vermogensrechtelijke belangen kan waarnemen.
Indien het hof van oordeel is dat toch aan de gronden voor bewind wordt voldaan, verzoekt de betrokkene de grond te wijzigen naar die, zoals genoemd in artikel 1:431 lid 1 sub b (verkwisting/problematische schulden), in plaats van die zoals genoemd onder sub a (lichamelijke of geestelijke toestand), welke laatste grond in zijn geval niet van toepassing is en die hij ervaart als stigmatiserend.
4.3
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de betrokkene direct na aanvang van het bewind al heeft laten weten dat hij het bewind bij nader inzien niet wil. Aan de betrokkene had de onderbewindstelling niet als voorwaarde mogen worden gesteld voor het krijgen van een woning.
De betrokkene heeft vier schuldeisers en zijn totale schuld bedraagt € 39.924,-. De betrokkene heeft dermate lage inkomsten (Ziektewetuitkering) dat het treffen van een regeling onwaarschijnlijk is.
4.4
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Allereerst dient het hof de vraag te beantwoorden of de betrokkene kan worden ontvangen in zijn verzoek in hoger beroep. Volgens vaste jurisprudentie namelijk (zie onder andere Hoge Raad 4 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:BL8473 en Hof Den Haag 21 juni 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3425) is het rechtsmiddel van hoger beroep niet gegeven om een partij van wie het verzoek (tot onderbewindstelling) door de eerste rechter is toegewezen, gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken, omdat hij wil afzien van het verzoek vanwege de aan de toewijzing van het verzoek verbonden consequenties. Vast staat dat het verzoek van de betrokkene in eerste aanleg strekt tot onderbewindstelling van de goederen van de betrokkene zelf. Het hof constateert dan ook dat de kantonrechter exact heeft toegewezen wat door de betrokkene is verzocht.
4.5
In het licht van voormelde jurisprudentie is het hof voornemens de betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep. Nu een en ander niet met zoveel woorden is besproken tijdens de mondelinge behandeling, stelt het hof de betrokkene in de gelegenheid om zich uit te laten over de vraag naar de (niet-)ontvankelijkheid van zijn verzoek in hoger beroep
4.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verzoekt de betrokkene zich voor
28 november 2021uit te laten over hetgeen is overwogen onder 4.5;
geeft Borgstaete B.V. gelegenheid om daar op te reageren voor
5 december 2021;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 9 november 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.