In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 november 2021 een tussenbeschikking gegeven in het hoger beroep van de betrokkene, die in eerste aanleg onder bewind was gesteld door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De betrokkene, die zich in een kwetsbare positie bevond, had aanvankelijk verzocht om onderbewindstelling van zijn goederen, maar kwam later terug op dit verzoek en wilde het bewind beëindigen. Hij stelde dat de onderbewindstelling hem was opgelegd als voorwaarde voor het verkrijgen van een woning, wat hij als stigmatiserend ervoer. De betrokkene verzocht het hof om zijn verzoek tot onderbewindstelling te vernietigen of de grond voor het bewind te wijzigen naar verkwisting of problematische schulden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 september 2021 is de betrokkene verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl enkele belanghebbenden niet verschenen. De bewindvoerder verklaarde dat de betrokkene direct na aanvang van het bewind had aangegeven dit niet te willen. Het hof overwoog dat het verzoek van de betrokkene in eerste aanleg was toegewezen en dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet bedoeld is om een partij de gelegenheid te geven een eerder toegewezen verzoek ongedaan te maken. Het hof stelde de betrokkene in de gelegenheid om zich uit te laten over de vraag naar de (niet-)ontvankelijkheid van zijn verzoek in hoger beroep.
De beslissing van het hof was om de betrokkene te verzoeken zich uit te laten over de ontvankelijkheid van zijn verzoek en om Borgstaete B.V. gelegenheid te geven om daarop te reageren. De verdere beslissing werd aangehouden.