2.2Uit het rapport van de deskundige van 26 maart 2021 volgt onder meer het volgende.
De kinderen zijn jarenlang blootgesteld aan een onveilige en onvoorspelbare opvoedingssituatie, waarin zij onvoldoende veiligheid, stabiliteit en continuïteit in de ontwikkeling hebben ervaren. [kind 2] is daardoor kwetsbaar, en heeft gedragsproblemen. Hij was onrustig, ongecontroleerd en moeilijk te begrenzen. [kind 1] heeft te kampen met ernstige gedragsproblematiek. Hij kan druk, dwingend, driftig en bepalend zijn.
De kinderen hebben behoefte aan veiligheid, voorspelbaarheid, stimulans en structuur en een emotioneel betrokken betrouwbare volwassene.
De moeder heeft een lichte tot matige verstandelijke beperking, zij fungeert praktisch en sociaal op een dusdanig niveau dat zij niet in staat is zelfstandig te functioneren. Daarnaast heeft de moeder weinig zelfvertrouwen, een negatief zelfbeeld en is er sprake van stemmingswisselingen en emotieregulatie-problematiek. Eerdere hulpverlening aan het gezin heeft zich gericht op de moeder als hoofdopvoeder en lijkt gericht te zijn geweest op het vergroten en versterken van affectieve en pedagogische vaardigheden van de moeder, terwijl zij hoogstwaarschijnlijk door haar cognitieve beperking in combinatie met de emotionele instabiliteit nooit goed heeft begrepen wat er van haar werd verwacht en zij overvraagd is. Hierbij speelt mee dat de moeder externe sturing en structurering nodig heeft, terwijl zij bij verhoogde spanning de neiging heeft uit het contact te stappen. Hierdoor kan hulpverlening gefrustreerd raken.
De vader kan de beperkingen van de moeder niet compenseren. Er is bij hem sprake van een autismespectrumstoornis en intellectueel fungeert hij tussen zwakbegaafd en benedengemiddeld niveau. Zijn denken en gedrag zijn rigide en zijn vermogen tot zelfreflectie is matig. Hij heeft weinig contact met zijn eigen gevoelsleven en het is voor hem moeilijk om zich te kunnen inleven in anderen, zoals de ontwikkelingsbehoeften van kinderen.
De deskundige heeft geconcludeerd dat het niet reëel is om te veronderstellen dat de ouders een veilig, betrouwbaar opvoedklimaat voor beide kinderen kunnen creëren.
[kind 2] verblijft sinds juni 2019 in een perspectiefbiedend pleeggezin en kwam daar druk en moeilijk te begrenzen met driftbuien binnen. Inmiddels ervaren de pleegouders hem als een lief kind dat zich pedagogisch redelijk laat aansturen en corrigeren en makkelijk contact maakt. Vanwege zijn gedragsproblematiek zit hij op een speciale school. Hij blijkt gevoelig voor prikkels. De omgang met andere kinderen op school is lastig voor hem. Het contact tussen [kind 2] en de ouders verloopt positief. De pleegouders stimuleren dit contact. Nu er zorgen zijn over de pedagogische vaardigheden van de ouders, [kind 2] zich bij de pleegouders goed ontwikkelt en zich positief aan de pleegouders hecht, adviseert de deskundige de plaatsing van [kind 2] bij de pleegouders te continueren.
Met betrekking tot [kind 1] is, toen de plaatsing in het pleeggezin eind december 2020 ten einde kwam en er geen perspectiefbiedend gezin beschikbaar was, besloten hem terug te plaatsen bij de ouders. Het was de deskundige tijdens de observatie-interactie opgevallen dat [kind 1] twee uur lang positief met de ouders kon interacteren zonder te vervallen in zijn gedragsproblematiek. Omdat de affectieve vaardigheden van de ouders voldoende werden geacht en de pedagogische vaardigheden niet sterk, maar ook niet onvoldoende, heeft de deskundige besloten te onderzoeken in hoeverre de ouders in staat zouden zijn zich open te stellen voor persisterende intensieve begeleiding en te onderzoeken in hoeverre de vader in staat zou zijn een meer actieve ouderrol op zich te nemen.
De ouders bleken bereid de intensieve begeleiding van [de ambulant werker] te aanvaarden en na een observatieperiode van twee maanden was het de deskundige duidelijk dat de ouders blij waren dat [kind 1] weer bij hen woont, en dat [kind 1] blij was bij zijn ouders te wonen. Sinds de thuisplaatsing van [kind 1] geeft [de ambulant werker] de ouders veertig uur begeleiding in de week. Zonder die begeleiding zal het voor de ouders, vanwege hun eigen problematiek, onmogelijk zijn inhoud en vorm te geven aan de opvoeding van [kind 1] , aldus de deskundige. De vader is zich door heldere en concrete instructies actiever gaan opstellen in de opvoedsituatie, en zal permanent en structureel instructies nodig hebben aangaande de signalen en behoeftes van [kind 1] . Zodra men gaat verwachten dat de vader inzicht zal ontwikkelen betreffende de behoeftes van [kind 1] , overvraagt men hem en zal hij zich, als gevolg van autistische problematiek en beperkt verbaal begrip, terugtrekken.
Ten aanzien van de moeder is gebleken dat zij een lieve, geduldige en stimulerende moeder kan zijn, maar dat zij een korte spanningsboog heeft en snel overvraagd wordt. Van haar kan niet worden verwacht dat zij de hele dag [kind 1] positieve aandacht geeft. Zij heeft structurele begeleiding nodig om een evenwicht te vinden en zit voor wat zij pedagogisch kan aan haar plafond.
Naast de problematiek van beide ouders is gebleken dat zij elkaar als opvoeders niet compenseren en niet een team zijn in die zin dat zij samen kunnen werken. De begeleiding zal als een intermediair moeten functioneren, waarbij niet verwachtkan worden dat de ouders meer als een team gaan functioneren. Tot nu toe is [de ambulant werker] als enige verantwoordelijk voor de invulling en uitvoering van de begeleiding. Het al broze gezinssysteem is echter extra fragiel als het afhankelijk is van één persoon. Het begeleidingsteam zal moeten worden uitgebreid.
De oma zal volgens de deskundige niet de opvoeding en verzorging van [kind 1] op zich kunnen nemen. Tijdens de observatie is het contact tussen [kind 1] en de oma chaotisch, onrustig en daarom onveilig voor [kind 1] . Zij heeft geen oog voor wat [kind 1] nodig heeft, de correcties die zij geeft op ongewenst gedrag zijn willekeurig en afwijzend, waardoor ze beoogd effect missen. [kind 1] vertoonde tijdens de observatie ontremd, ongehoorzaam en uitdagend gedrag. De opvoedvaardigheden van de oma in relatie tot [kind 1] worden daarom onvoldoende geacht.