ECLI:NL:GHAMS:2021:3430

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
200.270.658/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindiging en ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsbeëindiging van de ouders over hun twee minderjarige kinderen. De rechtbank had eerder het gezag van de ouders beëindigd, maar het hof heeft het verzoek tot gezagsbeëindiging voor één van de kinderen afgewezen en een ondertoezichtstelling uitgesproken. Het hof oordeelde dat de ouders, ondanks hun problematiek, in staat zijn om voor [kind 1] te zorgen, mits zij intensieve begeleiding ontvangen. De ouders hebben een lichte tot matige verstandelijke beperking en de vader heeft een autismespectrumstoornis, wat hun opvoedvaardigheden beïnvloedt. Het hof concludeert dat het in het belang van [kind 2] is om in het pleeggezin te blijven, waar hij zich goed ontwikkelt. De ouders hebben erkend dat het perspectief van [kind 2] bij de pleegouders ligt, maar willen de kans krijgen om te laten zien dat zij ook voor [kind 1] kunnen zorgen. De raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek tot beëindiging van het gezag over [kind 2] gehandhaafd, terwijl het hof de ouders de kans geeft om met hulp van de ambulant werker een stabiele opvoedsituatie voor [kind 1] te creëren. De beslissing van het hof houdt in dat het gezag van de ouders over [kind 2] wordt beëindigd, terwijl [kind 1] onder toezicht wordt gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering voor de duur van een jaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.270.658/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/661602 / FA RK 19-768
Beschikking van de meervoudige kamer van 9 november 2021 inzake

1.[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de moeder,

2. [de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de vader,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. N. Bevelander, advocaat te Amsterdam (voorheen mr. W.H.R. Hogewind te Amsterdam),
en
Raad voor de Kinderbescherming, locatie Amsterdam,
gevestigd te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als (overige) belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
  • [kind 1] (verder te noemen: [kind 1] ), geboren [in] 2014 te [geboorteplaats]
  • [kind 2] (verder te noemen: [kind 2] ), geboren [in] 2016 te [geboorteplaats]
  • William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (verder te noemen: de GI);
  • [de oma] , zijnde de grootmoeder van moederszijde van [kind 1] en [kind 2] (verder te noemen: de oma);
  • de pleegouders van [kind 2] .
Als informant in deze zaak is aangemerkt:
- [de ambulant werker] , ambulant begeleider van de ouders.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 7 juli 2020 en 8 december 2020 tussenbeschikkingen gegeven. Voor het procesverloop tot die datum wordt verwezen naar die beschikkingen. Het hof blijft bij hetgeen daarbij is overwogen en beslist.
1.2
Bij beschikking van 8 december 2020 heeft het hof [de deskundige] , orthopedagoog/gz-psycholoog tot deskundige benoemd om een onderzoek als bedoeld in artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te (doen) verrichten met betrekking tot de in die beschikking vermelde vragen. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de resultaten van het onderzoek naar de ouders, de oma en de minderjarigen.
1.3
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- het rapport van een forensisch psychologisch onderzoek van [de deskundige] (hierna ook: de deskundige) van 26 maart 2021, ingekomen op 1 april 2021
.
1.4
De voortgezette mondelinge behandeling heeft op 19 augustus 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw I. Stuifbergen;
- de voogdijwerker van [kind 2] ;
- de oude en de nieuwe voogdijwerker van [kind 1] ;
- de oma;
- [de ambulant werker] , ambulant werker.
De pleegouders van [kind 2] zijn met bericht van verhindering, niet verschenen.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
Aan de orde is de vraag of de rechtbank terecht het gezag van de ouders over de kinderen heeft beëindigd en de GI tot voogd over de kinderen heeft benoemd.
Het rapport van [de deskundige]
2.2
Uit het rapport van de deskundige van 26 maart 2021 volgt onder meer het volgende.
De kinderen zijn jarenlang blootgesteld aan een onveilige en onvoorspelbare opvoedingssituatie, waarin zij onvoldoende veiligheid, stabiliteit en continuïteit in de ontwikkeling hebben ervaren. [kind 2] is daardoor kwetsbaar, en heeft gedragsproblemen. Hij was onrustig, ongecontroleerd en moeilijk te begrenzen. [kind 1] heeft te kampen met ernstige gedragsproblematiek. Hij kan druk, dwingend, driftig en bepalend zijn.
De kinderen hebben behoefte aan veiligheid, voorspelbaarheid, stimulans en structuur en een emotioneel betrokken betrouwbare volwassene.
De moeder heeft een lichte tot matige verstandelijke beperking, zij fungeert praktisch en sociaal op een dusdanig niveau dat zij niet in staat is zelfstandig te functioneren. Daarnaast heeft de moeder weinig zelfvertrouwen, een negatief zelfbeeld en is er sprake van stemmingswisselingen en emotieregulatie-problematiek. Eerdere hulpverlening aan het gezin heeft zich gericht op de moeder als hoofdopvoeder en lijkt gericht te zijn geweest op het vergroten en versterken van affectieve en pedagogische vaardigheden van de moeder, terwijl zij hoogstwaarschijnlijk door haar cognitieve beperking in combinatie met de emotionele instabiliteit nooit goed heeft begrepen wat er van haar werd verwacht en zij overvraagd is. Hierbij speelt mee dat de moeder externe sturing en structurering nodig heeft, terwijl zij bij verhoogde spanning de neiging heeft uit het contact te stappen. Hierdoor kan hulpverlening gefrustreerd raken.
De vader kan de beperkingen van de moeder niet compenseren. Er is bij hem sprake van een autismespectrumstoornis en intellectueel fungeert hij tussen zwakbegaafd en benedengemiddeld niveau. Zijn denken en gedrag zijn rigide en zijn vermogen tot zelfreflectie is matig. Hij heeft weinig contact met zijn eigen gevoelsleven en het is voor hem moeilijk om zich te kunnen inleven in anderen, zoals de ontwikkelingsbehoeften van kinderen.
De deskundige heeft geconcludeerd dat het niet reëel is om te veronderstellen dat de ouders een veilig, betrouwbaar opvoedklimaat voor beide kinderen kunnen creëren.
[kind 2] verblijft sinds juni 2019 in een perspectiefbiedend pleeggezin en kwam daar druk en moeilijk te begrenzen met driftbuien binnen. Inmiddels ervaren de pleegouders hem als een lief kind dat zich pedagogisch redelijk laat aansturen en corrigeren en makkelijk contact maakt. Vanwege zijn gedragsproblematiek zit hij op een speciale school. Hij blijkt gevoelig voor prikkels. De omgang met andere kinderen op school is lastig voor hem. Het contact tussen [kind 2] en de ouders verloopt positief. De pleegouders stimuleren dit contact. Nu er zorgen zijn over de pedagogische vaardigheden van de ouders, [kind 2] zich bij de pleegouders goed ontwikkelt en zich positief aan de pleegouders hecht, adviseert de deskundige de plaatsing van [kind 2] bij de pleegouders te continueren.
Met betrekking tot [kind 1] is, toen de plaatsing in het pleeggezin eind december 2020 ten einde kwam en er geen perspectiefbiedend gezin beschikbaar was, besloten hem terug te plaatsen bij de ouders. Het was de deskundige tijdens de observatie-interactie opgevallen dat [kind 1] twee uur lang positief met de ouders kon interacteren zonder te vervallen in zijn gedragsproblematiek. Omdat de affectieve vaardigheden van de ouders voldoende werden geacht en de pedagogische vaardigheden niet sterk, maar ook niet onvoldoende, heeft de deskundige besloten te onderzoeken in hoeverre de ouders in staat zouden zijn zich open te stellen voor persisterende intensieve begeleiding en te onderzoeken in hoeverre de vader in staat zou zijn een meer actieve ouderrol op zich te nemen.
De ouders bleken bereid de intensieve begeleiding van [de ambulant werker] te aanvaarden en na een observatieperiode van twee maanden was het de deskundige duidelijk dat de ouders blij waren dat [kind 1] weer bij hen woont, en dat [kind 1] blij was bij zijn ouders te wonen. Sinds de thuisplaatsing van [kind 1] geeft [de ambulant werker] de ouders veertig uur begeleiding in de week. Zonder die begeleiding zal het voor de ouders, vanwege hun eigen problematiek, onmogelijk zijn inhoud en vorm te geven aan de opvoeding van [kind 1] , aldus de deskundige. De vader is zich door heldere en concrete instructies actiever gaan opstellen in de opvoedsituatie, en zal permanent en structureel instructies nodig hebben aangaande de signalen en behoeftes van [kind 1] . Zodra men gaat verwachten dat de vader inzicht zal ontwikkelen betreffende de behoeftes van [kind 1] , overvraagt men hem en zal hij zich, als gevolg van autistische problematiek en beperkt verbaal begrip, terugtrekken.
Ten aanzien van de moeder is gebleken dat zij een lieve, geduldige en stimulerende moeder kan zijn, maar dat zij een korte spanningsboog heeft en snel overvraagd wordt. Van haar kan niet worden verwacht dat zij de hele dag [kind 1] positieve aandacht geeft. Zij heeft structurele begeleiding nodig om een evenwicht te vinden en zit voor wat zij pedagogisch kan aan haar plafond.
Naast de problematiek van beide ouders is gebleken dat zij elkaar als opvoeders niet compenseren en niet een team zijn in die zin dat zij samen kunnen werken. De begeleiding zal als een intermediair moeten functioneren, waarbij niet verwachtkan worden dat de ouders meer als een team gaan functioneren. Tot nu toe is [de ambulant werker] als enige verantwoordelijk voor de invulling en uitvoering van de begeleiding. Het al broze gezinssysteem is echter extra fragiel als het afhankelijk is van één persoon. Het begeleidingsteam zal moeten worden uitgebreid.
De oma zal volgens de deskundige niet de opvoeding en verzorging van [kind 1] op zich kunnen nemen. Tijdens de observatie is het contact tussen [kind 1] en de oma chaotisch, onrustig en daarom onveilig voor [kind 1] . Zij heeft geen oog voor wat [kind 1] nodig heeft, de correcties die zij geeft op ongewenst gedrag zijn willekeurig en afwijzend, waardoor ze beoogd effect missen. [kind 1] vertoonde tijdens de observatie ontremd, ongehoorzaam en uitdagend gedrag. De opvoedvaardigheden van de oma in relatie tot [kind 1] worden daarom onvoldoende geacht.
2.3
In reactie en aanvulling op de rapportage hebben de ouders het volgende naar voren gebracht. De deskundige was soms streng voor de ouders, maar het is de ouders gelukt om te luisteren. De ouders hebben een intensieve samenwerking met [de ambulant werker] . Daardoor is het functioneren van het gezin verbeterd en woont [kind 1] sinds december 2020 weer bij de ouders. [kind 1] was door de uithuisplaatsing en de overplaatsingen die hij had meegemaakt in de war en kon slecht afscheid nemen. Langzamerhand krijgt hij zijn gevoel van veiligheid terug en krijgen hij en zijn ouders het gevoel dat [kind 1] bij hen kan blijven wonen. De moeder krijgt begeleiding bij de dagelijkse verzorging van [kind 1] , dat gaat steeds soepeler, en de vader is meer beschikbaar voor [kind 1] , zij praten meer dan voorheen over de opvoeding. De ouders zijn blij met de hulp die zij krijgen van [de ambulant werker] , zij benadert hen positief. De ouders hebben ook al kennisgemaakt met collega’s van [de ambulant werker] , die haar in de toekomst kunnen bijstaan en aflossen.
[kind 1] mist zijn broer [kind 2] en maakt zich zorgen om hem. Zij hebben elkaar al langere tijd niet gezien. De ouders zien [kind 2] een uur per vier weken en zouden hem graag vaker willen zien. De ouders vinden het moeilijk en pijnlijk dat zij nu niet als gezin met [kind 1] en [kind 2] samen zijn. Zij zijn de ouders van twee drukke jongens en met de juiste hulp was het wellicht wel gelukt om beide jongens zelf op te voeden. De ouders accepteren dat [kind 2] in een pleeggezin woont en zien dat de pleegouders hem bieden wat hij nodig heeft. Wel lijkt het alsof hij vergeet wie zijn echte ouders zijn. De ouders willen graag dat de band met [kind 2] beter wordt, ook tussen [kind 2] en [kind 1] . De ouders zien dat het perspectief van [kind 2] bij het pleeggezin ligt en refereren zich daarom aan het oordeel van het hof met betrekking tot het gezag over [kind 2] .
[kind 1] groeit echter bij de ouders op en met hulp ligt het perspectief van [kind 1] ook bij de ouders. De ouders zorgen nu acht maanden voor [kind 1] en moeten een kans krijgen om te laten zien dat het goed gaat. De ouders hebben geen tweeslachtige houding ten opzichte van hulpverlening, maar zijn in het verleden teleurgesteld en willen geen slechte hulpverlening meer. Zij staan juist open voor meer hulp. De ouders verzoeken dan ook hun het gezag te gunnen, eventueel onder het uitspreken van een ondertoezichtstelling.
2.4
De raad handhaaft het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders over [kind 2] . Het gaat goed met [kind 2] in het pleeggezin en het is zijn belang dat hij daar kan blijven. Met betrekking tot [kind 1] is de situatie gewijzigd in die zin, dat hij nu weer bij zijn ouders woont. Uit het onderzoek blijkt echter duidelijk dat de ouders permanent ondersteuning nodig hebben bij de opvoeding en verzorging van [kind 1] . Met ondersteuning door [de ambulant werker] is de situatie nu goed genoeg voor [kind 1] , maar onbekend is of dit in de toekomst ook nog zo zal zijn. Omdat het duidelijk is dat de ouders het alleen niet redden, acht de raad een gezagsbeëindigende maatregel op zijn plaats, ondanks dat [kind 1] thuis woont. Het alternatief zou een ondertoezichtstelling zijn, maar nu er in de ondertoezichtstelling gewerkt wordt aan doelen, terwijl het hier een eindsituatie betreft, acht de raad de ondertoezichtstelling niet de aangewezen maatregel. Voorts acht de raad de situatie te fragiel voor het vrijwillig kader, nu de ouders ambivalent zijn in hun houding naar hulpverlening, er sprake is van gedragsproblematiek en er lange tijd kan verstrijken tussen een eerste zorgmelding en daadwerkelijke hulp.
Ter zitting heeft de raad het in eerste aanleg reeds gedane subsidiaire verzoek van een ondertoezichtstelling met betrekking tot [kind 1] naar voren gebracht, waartoe als doel geformuleerd zou kunnen worden het stabiel houden van de huidige situatie.
2.5
De GI is aangenaam verrast hoe het gaat met [kind 1] bij de ouders. De GI zag net als de deskundige de thuisplaatsing als een experimentele optie, omdat [kind 1] weg moest bij het pleeggezin waar hij verbleef. Met hulp van [de ambulant werker] heeft de plaatsing bij de ouders gaandeweg vorm gekregen, er kwam rust, structuur en steeds meer vertrouwen dat [kind 1] bij de ouders kan blijven wonen. Het is echter een wankel evenwicht en het Leger des Heils is verzocht aanvullende hulp te bieden. Gezien de kwetsbaarheid van het gezinssysteem lijkt een gezagsbeëindiging de meest passende maatregel. Een voogd kan snel ingrijpen als het misgaat.
[kind 2] verblijft sinds juni 2019 in een perspectief biedend pleeggezin en de gezagsbeëindiging is gezien zijn perspectief een passende maatregel. Hij heeft een speciale behoefte en gaat naar een speciale school en opvang. De omgang met zijn ouders en broer en ook met de oma is ook belangrijk en zal verder vormgegeven moeten worden. De pleegouders achten een stabiele thuissituatie nodig voor [kind 2] .
2.6
[de ambulant werker] is al betrokken geraakt bij het gezin toen beide jongens nog thuis woonden. De ouders hadden haar al gebeld toen beide jongens uithuisgeplaatst waren, maar zij is pas echt bij de zaak betrokken geraakt toen zij benaderd werd door de deskundige. [de ambulant werker] heeft toen veel gesprekken gevoerd met de deskundige en de ouders en er is intensief samengewerkt. De thuisplaatsing van [kind 1] pakt goed uit. De moeder doet haar best en de vader begrijpt zichzelf nu beter en is daarmee aande slag gegaan. [kind 1] was bij terugplaatsing boos en angstig, maar nu gaat het een stuk beter, alleen op de opvang is hij soms boos. Officieel geeft [de ambulant werker] alleen ondersteuning aan de ouders en recent is daarvoor een persoonsgebonden budget (PGB) toegekend, maar soms geeft zij ook opvoedkundige begeleiding. De samenwerking met de ouders verloopt goed, zij willen niet anders, maar langzamerhand krijgen zij wat meer vertrouwen in hulpverlening en staan zij meer open, bijvoorbeeld voor ondersteuning door het Leger des Heils en IKT op school. Met de toekenning van het PGB is er ook ruimte om meer hulp rond de ouders in te schakelen, zodat de ouders niet alleen meer afhankelijk zijn van [de ambulant werker] . Deze hulp zou ook in het vrijwillig kader voortgezet kunnen worden.
2.7
De oma heeft moeite met de conclusies in de rapportage. Zij heeft drie jaar lang voor [kind 1] gezorgd en heeft thuis ook een kamer voor hem. De deskundige heeft de kamer gezien en de oma had een goed gesprek met haar. Toen de oma [kind 1] zag in de onderzoeksituatie had zij hem al lange tijd niet gezien en verliep het contact niet soepel. Zij denkt dat dit komt omdat [kind 1] te veel verzorgers heeft gehad. De oma ziet [kind 2] slechts een uur per twee maanden, hetgeen haar verdriet doet.
2.8
Het hof overweegt dat volgens artikel 1:266 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het ouderlijk gezag kan worden beëindigd indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
Het hof stelt voorop dat uit alles blijkt dat de ouders liefdevol zijn naar de kinderen en hun uiterste best doen goede ouders te zijn. Echter, de moeder heeft een matige verstandelijke beperking en is chronisch getraumatiseerd, waardoor zij moeite heeft met emotieregulatie en onder andere een negatief zelfbeeld heeft. Hierdoor heeft de moeder dagelijkse ondersteuning nodig bij haar functioneren. De vader heeft een benedengemiddelde intelligentie en bij hem is sprake van een autismespectrumstoornis, waardoor hij onder andere moeite heeft met het inleven in een ander. De pedagogische vaardigheden van de ouders zijn als matig aangemerkt.
Met betrekking tot [kind 2]
2.9
is een kwetsbaar kind dat in het verleden is opgegroeid in een onveilige, onvoorspelbare en instabiele opvoedsituatie. Hij heeft gedragsproblemen, maar ontwikkelt zich in het pleeggezin goed en is gehecht aan de pleegouders. Daarnaast is hij ook altijd blij contact te hebben met zijn ouders en zijn de ouders blij hem te zien. De pleegouders zetten zich ook actief in om de ouders een plek te geven in het leven van [kind 2] . Het hof acht het, conform de conclusie van het rapport, niet in het belang van [kind 2] de positief ingezette ontwikkeling bij de pleegouders te verstoren door hem terug te plaatsen bij de ouders. Ook acht het hof het niet reëel de ouders twee kinderen te laten opvoeden. Ter zitting in hoger beroep hebben de ouders, ondanks hun verdriet over de situatie, erkend dat het toekomstperspectief van [kind 2] in het pleeggezin ligt. Gelet op dit alles, is het hof van oordeel dat in het geval van [kind 2] is voldaan aan de wettelijke grond voor gezagsbeëindiging als bedoeld in artikel 1:266 lid 1, aanhef en onder a. BW. De bestreden beschikking zal met betrekking tot [kind 2] dan ook worden bekrachtigd.
Met betrekking tot [kind 1]
2.1
heeft een gedragsproblematiek en kan ontregeld en ontremd gedrag vertonen. Om zich te kunnen ontwikkelen heeft hij een veilig, betrouwbaar, stabiel en voorspelbaar opvoedklimaat nodig. De te beantwoorden vraag is onder meer of de ouders, naast de affectieve vaardigheden die zij bezitten, ook over de opvoedvaardigheden beschikken die [kind 1] nodig heeft. Gebleken is dat zij vanuit hun persoonlijke problematiek moeite hebben om de ontwikkelingsbehoeften van [kind 1] te signaleren en daar een adequaat pedagogisch antwoord op te geven. Zolang de ouders openstaan voor intensieve structurele begeleiding worden er echter wel mogelijkheden gezien, wat ter zitting in hoger beroep op 19 augustus 2021 door alle partijen is bevestigd. Met de begeleiding blijft het gezin kwetsbaar, maar het functioneert. De vader zal heldere en concrete instructies nodig blijven hebben aangaande de signalen en behoeftes van [kind 1] en de moeder heeft structurele begeleiding nodig om een evenwicht te vinden in aandacht voor zichzelf en voor [kind 1] . Ook voor haar geldt dat niet verwacht kan worden dat zij haar opvoedvaardigheden verder kan ontwikkelen.
Een beëindiging van het gezag van de ouders acht het hof - in de huidige omstandigheden - niet noodzakelijk. [kind 1] woont bij zijn ouders. Het is, gezien de problematiek van [kind 1] en de problematiek van beide ouders een kwetsbaar gezin, maar het is het hof niet gebleken dat de ouders geen invulling geven aan het gezag. Weliswaar krijgen zij hulp en begeleiding bij hun persoonlijke problematiek en worden zij op die manier in hun pedagogische vaardigheden ondersteund, maar de ouders dragen met deze ondersteuning wel zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind 1] . Het hof acht onder deze omstandigheden de maatregel van gezagsbeëindiging niet geëigend. Aan het wettelijk criterium is niet voldaan.
Het primaire verzoek van de raad wordt dan ook alsnog afgewezen.
2.11
De raad heeft subsidiair verzocht [kind 1] onder toezicht te stellen. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat beide ouders onvoldoende in staat zijn gebleken om op eigen kracht de zorgen over de ontwikkeling van [kind 1] weg te nemen. De ouders accepteren de hulp van [de ambulant werker] en de hulp die zij aandraagt, maar moeten meer vertrouwen ontwikkelen om ook andere hulpverleners toe te laten. Omdat de ouders niet zonder hulp een voldoende pedagogisch klimaat voor [kind 1] kunnen creëren, acht het hof een gedwongen kader noodzakelijk. [kind 1] vraagt veel vaardigheden van zijn opvoeders. De jeugdbeschermer zal het gezin moeten (laten) begeleiden, zodat in het belang van [kind 1] de ouders niet overvraagd worden, maar wel gestimuleerd worden hem een veilig, voorspelbaar en betrouwbaar thuis te bieden, waarin wordt tegemoet gekomen aan zijn behoeften. Het hof zal daarom het subsidiaire verzoek van de raad toewijzen.
2.12
Het hof acht het van belang nog op te merken dat de oma een rol van betekenis houdt voor de kinderen. Het hof heeft er alle vertrouwen in dat zij samen met alle andere betrokkenen als oma kan en zal werken aan het stabiliseren van goed contact, zonder dat zij een zorgende en opvoedende rol hoeft te vervullen.
2.13
Dit leidt tot de volgende beslissingen.

3.De beslissing

Het hof,
bekrachtigt de bestreden beschikking van 25 september 2019 voor zover daarbij het gezag van de ouders over [kind 2] is beëindigd en de GI is benoemd tot voogd over hem;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij het gezag van de ouders over [kind 1] is beëindigd en in zoverre opnieuw recht doende:
wijst het primaire verzoek van de raad voor wat betreft [kind 1] alsnog af;
stelt [kind 1] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] , onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering voor de duur van een jaar, tot 9 november 2022;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Baauw als griffier en is op 9 november 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.