ECLI:NL:GHAMS:2021:3405

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
23-000487-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van usb-kabel en sleutelbos uit auto met alternatieve scenario's en bewijsvoering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van diefstal van een sleutelbos en een usb-kabel uit een auto op 1 juni 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte diefstal in vereniging, waarbij de verdachte en zijn mededaders zich toegang tot de auto hadden verschaft door middel van braak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 oktober 2021 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, stellende dat het bewijs onvoldoende was en dat de herkenning van de verdachte door de politie niet betrouwbaar was. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte op camerabeelden was waargenomen en dat hij door politieambtenaren was herkend. Het hof oordeelde dat de verdediging berustte op een onvolledige lezing van het dossier en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor materiële schade tot een totaalbedrag van € 3.281,21, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de schade aan de fietsen en de ruitschade rechtstreeks verband hielden met het bewezenverklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000487-19
datum uitspraak: 11 november 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-125010-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een sleutelbos en/of een usb-snoer/usb-kabel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring en tot een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij dan de eerste rechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. In het signalement dat van de daders is gegeven, zijn geen onderscheidende en specifieke kenmerken genoemd. De verdachten zijn enkel herkend aan hun kleding. De algemene beschrijving van die kleding is onvoldoende onderscheidend, zeker nu meer jongeren in de omgeving van Amsterdam-West beschikken over dergelijke kleding. Bovendien bestond een grote kans op
confirmation biasdoordat de politieambtenaren die de verdachten hebben herkend, ook het onderzoek hebben uitgevoerd. Dat de verdachte is gaan rennen op het moment dat hij de politie zag – een schrikreactie – kan niet leiden tot de conclusie dat de verdachte één van de personen was die de fietsen trachtten te stelen. Nu de verdachte bij monde van zijn raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep zijn betrokkenheid bij de diefstal heeft ontkend, is er onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
Het hof overweegt als volgt.
Op beveiligingscamera’s is op 1 juni 2018 waargenomen dat drie personen in een parkeergarage aan het Osdorpplein te Amsterdam poogden fietsen te stelen vanaf een op een auto gemonteerde fietsendrager. De drie personen zijn vervolgens na het verlaten van de parkeergarage de Pieter Calandlaan ingelopen. Het betrof drie jongens met een Noord-Afrikaans uiterlijk van ongeveer 20 jaar oud. Eén daarvan droeg een trainingsbroek en een ander droeg een zwart vest en een pet. Politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], die op dat moment in de Pieter Calandlaan reden, zagen drie personen lopen die aan het signalement voldeden. Toen deze politieambtenaren in hun richting reden, kregen zij portofonisch te horen van medewerkers van Cameratoezicht – die kennelijk de drie personen (nagenoeg) de gehele tijd in het zicht hadden gehouden – dat zij naar de juiste personen toe reden. Elk van die personen rende toen een andere kant op. Na een achtervolging door genoemde politieambtenaren heeft één van deze personen, die in het betreffende proces-verbaal NN1 is genoemd, zich verstopt in een struikgewas. Nadat omstanders in zijn richting wezen, zag politieambtenaar [verbalisant 2] in de struiken ‘de verdachte NN1’ liggen. Hieruit maakt het hof op dat [verbalisant 2] zag dat NN1 degene was die hij had achtervolgd. NN1 bleek even later de verdachte te zijn. Aan de hand van camerabeelden is een signalement gegeven van de personen die bij de diefstal waren betrokken. Het signalement van de dader die in het betreffende proces-verbaal is aangeduid als ‘persoon 3’ houdt onder meer in dat het een man betreft met kort, aan de zijkanten opgeschoren haar dat aan de achterzijde in een punt loopt en die een stoppelbaard heeft. ‘Persoon 3’ is herkend als de verdachte door politieambtenaren die de verdachte hebben verhoord. Uit de auto met de fietsendrager bleken door middel van verbreking van een autoruit een usb-snoer en een sleutelbos te zijn ontvreemd; het usb-snoer is aangetroffen in de omgeving van de plek waarop een medeverdachte is aangehouden.
Gelet het voorgaande berust het standpunt van de raadsvrouw op een onvolledige c.q. onjuiste lezing van het procesdossier. De daders zijn immers na het begaan van het tenlastegelegde achtervolgd. Eén van de achtervolgde personen is in de stuiken aangetroffen; die persoon was de verdachte. Voorts hebben de politieambtenaren die de verdachte op camerabeelden hebben herkend, gelet op méér dan alleen zijn kleding. Het hof ziet, mede daardoor, geen reden te twijfelen aan de door hen gedane herkenning. Voor de gedachte dat
confirmation biasdaarbij een rol heeft gespeeld, ziet het hof, anders dan de niet onderbouwde suggestie van de raadsvrouw, geen solide aanknopingspunt.
Voor het hof is buiten twijfel komen vast te staan dat de verdachte zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde gekwalificeerde diefstal. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 juni 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een sleutelbos en een usb-kabel, die toebehoorden aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair te vervangen door 45 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, een voorwaardelijke taakstraf op te leggen gelet op diens persoonlijke omstandigheden, die eruit bestaan dat het goed gaat met de verdachte, hij bij zijn broer is gaan wonen om weg te zijn uit de omgeving van het Osdorpplein en hij als zzp-er voor [baan] werkt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een auto-inbraak. Daarbij zijn een sleutelbos en een usb-kabel gestolen. De verdachte heeft door aldus te handelen te kennen gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Daarnaast pleegt een dergelijke auto-inbraak de gedupeerde eigenaar financiële schade, rompslomp, ergernis en gevoelens van onveiligheid te bezorgen. Bovendien heeft de verdachte met zijn mededaders aanzienlijke schade toegebracht aan de auto en de fietsen van het slachtoffer die op een aan de auto bevestigde fietsendrager stonden. De door de raadvrouw in hoger beroep aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn, nog afgezien van het feit dat enige onderbouwing daarvan ontbreekt, naar het oordeel van het hof niet van dusdanig gewicht dat deze matiging van de op te leggen straf rechtvaardigen.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een taakstraf van 100 uren, subsidiair te vervangen door 50 dagen hechtenis, passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Immers, namens de verdachte is op 7 februari 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof eerst thans op 11 november 2021 – ruim twee en een half jaar later – arrest wijst. Hierin wordt aanleiding gezien de verdachte in plaats van een taakstraf van 100 uren, een taakstraf van 90 uren, subsidiair te vervangen 45 dagen hechtenis, op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.066,57, te vermeerderen met de wettelijke rente, en strekt tot vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 4.516,18 aan schade aan het motorvoertuig, € 2.358,58 aan de schade aan de fietsen en € 191,51 aan ruitschade (rekening van Carglass). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 922,63. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen, met uitzondering van de door de verzekering reeds vergoede schade aan het motorvoertuig.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, enkel de schade die is gefactureerd door Carglass toe te wijzen. De schade aan de fietsen kan niet worden toegewezen bij gebreke van een rechtstreeks verband tussen de opgevoerde schade en het bewezenverklaarde. De vordering tot vergoeding van de schade aan het motorvoertuig moet worden afgewezen, nu behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een deel van de schade aan het motorvoertuig is gebleken dat die door de verzekering reeds is vergoed. Het hof is – met de advocaat-generaal – van oordeel dat de verdachte in zoverre niet tot vergoeding van die schade aan de benadeelde partij is gehouden, zodat de vordering voor dat deel van de schade zal worden afgewezen. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij met betrekking tot de overige opgevoerde schade aan het motorvoertuig rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Hierin ligt besloten dat het hof, anders dan de raadsvrouw, niet van oordeel is dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt.
Naar het oordeel van het hof is in voldoende mate komen vast te staan dat de schade aan de fietsen door de verdachte en zijn mededaders is veroorzaakt, terwijl voorts aannemelijk is geworden dat deze schade in voldoende rechtstreeks verband staat tot het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Uit het dossier rijst een beeld van drie daders die zich meer hebben willen toe-eigenen dan dat zij uiteindelijk hebben gekund. Meer bepaald hebben zij kennelijk ook gepoogd de fietsen die op de op de auto bevestigde fietsendrager stonden, te stelen. Daarbij hebben zij geweld gebruikt, waardoor de opgevoerde schade is ontstaan. Dat het feitencomplex uiteindelijk alleen in de vorm van een voltooide diefstal van enkele goederen uit de auto in de tenlastelegging is neergelegd, brengt niet mee dat de schade aan de fietsen niet als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv kan worden aangemerkt. De verdachte is daarom dus ook tot vergoeding van de schade aan de fietsen gehouden, zodat de vordering ook in zoverre zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de ruitschade (rekening Carglass) is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden als opgevoerd. Daarbij is betrokken dat de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande van de zijde van de verdediging niet zijn betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor dat deel, die het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal worden toegewezen.
Resumerend is de verdachte gehouden tot vergoeding van schade tot een totaalbedrag van € 3.281,21, bestaande uit € 731,12 aan schade aan het motorvoertuig, € 2.358,58 aan schade aan de fietsen en € 191,51 aan ruitschade. De vordering zal tot dat totaalbedrag worden toegewezen, welk bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagen waarop de schade is ontstaan. Daarbij zullen de verdachte en zijn mededaders hoofdelijk tot vergoeding van de schade worden verplicht. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.281,21 (drieduizend tweehonderdeenentachtig euro en éénentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.281,21 (drieduizend tweehonderdeenentachtig euro en éénentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 42 (tweeënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op:
- 4 juni 2018 over een bedrag van € 731,12;
- 5 juni 2018 over een bedrag van € 2.358,58;
- 1 juni 2018 over een bedrag van € 191,51.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 november 2021.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]