ECLI:NL:GHAMS:2021:3381

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
200.296.985/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van gezagskwesties tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind B]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 14 juli 2021 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van 11 mei 2021, waarin de uithuisplaatsing van [kind B] was verlengd. De vader, met wie de moeder gezamenlijk het gezag uitoefent, heeft aangegeven niet aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling op 18 oktober 2021.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [kind B] is geboren in 2017 en heeft sinds 16 september 2021 haar hoofdverblijfplaats bij de vader. De moeder heeft naast [kind B] nog een minderjarige dochter en twee meerderjarige kinderen. De uithuisplaatsing van [kind B] is in het verleden meerdere keren verlengd, en de laatste verlenging was tot 16 november 2021. De moeder heeft verzocht om afwijzing van de verlenging van de uithuisplaatsing, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming de verlenging hebben ondersteund.

Het hof heeft geoordeeld dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind B]. Het hof heeft vastgesteld dat er al jarenlang zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder, en dat [kind B] zich veilig en goed ontwikkelt bij de vader. De moeder heeft weliswaar verbeteringen in haar situatie laten zien, maar het hof oordeelt dat het belang van [kind B] bij behoud van haar verblijf bij de vader doorslaggevend is. De beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.296.985/01
zaaknummer rechtbank: C/15/315065 / JU RK 21-643
beschikking van de meervoudige kamer van 2 november 2021 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [kind B] (verder te noemen: [kind B] ), geboren [in] 2017 te [geboorteplaats] ;
- [de vader] (verder te noemen: de vader).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) van 11 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 14 juli 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 mei 2021.
2.2
De GI heeft op 2 september 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 oktober 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.
Na de mondelinge behandeling is op 18 oktober 2021 bij het hof ingekomen een mailbericht van de vader waarin hij aangeeft niet op de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn omdat hij moet werken.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [kind B] . Zij oefenen sinds 3 maart 2021 gezamenlijk het gezag uit over [kind B] .
[kind B] heeft sinds 16 september 2021haar hoofdverblijfplaats bij de vader. [kind B] is volgens de door de GI voorgeschreven regeling twee keer per week bij de moeder, namelijk van dinsdag op woensdag, waarbij de moeder haar op woensdagochtend naar het kinderdagverblijf brengt en van zaterdag op zondag.
3.2
De moeder heeft -naast [kind B] - nog een minderjarige dochter:
- [kind A] , geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] ;
En twee meerderjarige kinderen:
- [meerderjarig kind X] , geboren [in] 2001 te [geboorteplaats] ;
- [meerderjarig kind Y] , geboren [in] 1998 te [geboorteplaats] .
[kind A] verbleef van 4 juni 2020 tot 19 augustus 2021 op de leefgroep [de leefgroep] van Kenter te [plaats] en aansluitend verblijft zij in een pleegezin.
[meerderjarig kind X] woont bij de moeder.
[meerderjarig kind Y] woont zelfstandig.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 3 augustus 2017 is [kind B] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 16 november 2021.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 maart 2020 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind B] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken. Deze spoedmachtiging tot uithuisplaatsing is bij beschikking van de kinderrechter van 13 maart 2020 gehandhaafd en daarbij is een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind B] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot uiterlijk 16 november 2020.
Bij beschikking van dit hof van 22 september 2020 zijn deze beschikkingen bekrachtigd.
3.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 8 juni 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [kind B] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de vader, met ingang van 8 juni 2020 tot 16 november 2020. Deze beschikking is bij beschikking van dit hof van 22 december 2020 bekrachtigd.
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 november 2020 is de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verlengd tot 16 mei 2021, welke beschikking bij beschikking van dit hof van 4 mei 2021 is bekrachtigd.
3.6
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 3 maart 2021 is op verzoek van de vader bepaald dat de ouders gezamenlijk met het gezag over [kind B] worden belast. De beslissing op het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind B] is aangehouden en de raad is verzocht om onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling.
3.7
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 16 september 2021 is de hoofdverblijfplaats van [kind B] bij de vader bepaald. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De verzoeken

4.1
Bij de bestreden beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind B] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de vader, verlengd tot uiterlijk 16 november 2021.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, (zo leest het hof het verzoek) om afwijzing van het verzoek van de GI tot verlenging van de uithuisplaatsing van [kind B] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de vader, met veroordeling van de GI in de kosten van de procedure.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Omdat [kind B] op grond van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 16 september 2021 met ingang van die datum haar hoofdverblijf bij haar vader heeft, heeft de moeder geen belang meer bij een beoordeling van de uithuisplaatsing van [kind B] over de periode van 16 september 2021 tot 16 november 2021. Om die reden zal het hof uitsluitend oordelen over de gronden en noodzaak voor uithuisplaatsing over de periode 16 mei 2021 tot 16 september 2021.
5.2
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Krachtens het bepaalde in artikel 1:265c lid 1 en lid 2 BW is de duur van de machtiging ten hoogste een jaar en kan deze duur op verzoek van de GI door de kinderrechter telkens met ten hoogste een jaar worden verlengd.
5.3
De moeder vindt dat zij in staat is om [kind B] zelf op te voeden en te verzorgen en dat de thuissituatie in orde en veilig is. De moeder gebruikt al lange tijd geen oxycodon meer en ontvangt ter vervanging daarvan wekelijks een kleine hoeveelheid methadon die geen negatieve invloed heeft op haar lichamelijke en geestelijke vermogens. Daarnaast heeft zij een persoonlijkheidsonderzoek laten verrichten bij PsyQ en hieruit volgt dat bij haar geen persoonlijkheidsstoornis kan worden vastgesteld. De moeder heeft een behandeling gevolgd bij Brijder en haar woning is op orde. Haar zoon [meerderjarig kind X] woont bij haar in. Er is een veiligheidsplan opgesteld voor het geval de moeder een terugval in medicijngebruik zou hebben. De moeder meent dat aan alle voorwaarden die de GI aanvankelijk heeft gesteld voor terugplaatsing is voldaan. Zij heeft, nadat de GI nieuwe voorwaarden heeft gesteld, het gevoel het nooit goed te kunnen doen. De omgang tussen [kind B] en de moeder verloopt goed en de moeder heeft goed contact met de vader. Zij hebben zonder tussenkomst van de GI afgesproken dat [kind B] in de week van de zitting in hoger beroep van maandag tot woensdag bij de moeder is en van vrijdag tot zondagavond, dit in verband met het werk van de vader. De moeder heeft de GI per mail benaderd of de omgang uitgebreid mag worden, maar heeft daar geen reactie op gekregen. Het voorstel van de moeder is in lijn met het advies van de raad om toe te werken naar een co-ouderschap. [kind B] wordt nu vaak opgevangen door de grootouders vaderszijde als de vader moet werken, terwijl de moeder gewoon beschikbaar is. Daarbij komt dat de thuissituatie van [kind B] bij de vader ingrijpend is gewijzigd door de relatiebreuk van de vader en diens partner. Het is schadelijk voor [kind B] dat zij nu haar stiefmoeder niet meer ziet. De moeder is nog wel boos op de vader vanwege zijn houding in het verleden, maar kan deze boosheid opzij zetten omwille van [kind B] . [kind B] ontwikkelt zich verder goed en laat geen signalen zien van trauma. Het KJTC is nu betrokken om de hechting van [kind B] te onderzoeken. Dat onderzoek kan ook vanuit de thuissituatie bij de moeder worden gedaan. [kind B] laat zien de moeder ontzettend te missen.
5.4
De GI stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind B] bij de vader terecht heeft verlengd en voert daartoe het volgende aan. Het perspectief van [kind B] ligt bij de vader. Dat is in lijn met de beschikking van de rechtbank van 16 september 2021 waarbij de hoofdverblijfplaats van [kind B] bij de vader is bepaald. [kind B] voelt zich veilig bij de vader. In het kader van de ondertoezichtstelling is een omgangsregeling tussen [kind B] en de moeder bepaald van twee overnachtingen per week, waarbij in samenspraak met de raad dient te worden bekeken hoe een opbouw gerealiseerd kan worden. Dat de ouders buiten de GI om afspraken maken om de omgang uit te breiden acht de GI niet wenselijk. Het aanspreekpunt voor de ouders is momenteel de bureaudienst van de GI.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen en heeft daartoe aangevoerd dat in de thuissituatie bij de moeder sprake was van verwaarlozing en een onveilige situatie. Ten tijde van de uithuisplaatsing van [kind B] is er meer zicht gekomen op de verwaarlozing in de opvoedsituatie door de uitspraken van haar oudere halfzus [kind A] . In het kader van de procedure bij de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van [kind B] heeft de raad geadviseerd om deze bij de vader te bepalen en de rechtbank heeft dit advies overgenomen. De vader biedt [kind B] een veilige, rustige, stabiele en voorspelbare opvoedomgeving. Er was sprake van een ontwikkelingsachterstand bij [kind B] en deze achterstand is ingehaald gedurende haar verblijf bij de vader. De raad acht het contact tussen [kind B] en de moeder belangrijk en zou daarom graag zien dat er toegewerkt wordt naar een co-ouderschap. De vader faciliteert het contact tussen de moeder en [kind B] ruimschoots.
5.6
Het hof is van oordeel dat over de periode vanaf de afgifte van de bestreden beschikking tot 16 september 2021 is voldaan aan de wettelijke gronden voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind B] en dat deze machtiging nodig was. Vaststaat dat er al jarenlang zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder thuis, waardoor veel hulpverlening bij het gezin betrokken is (geweest). [kind B] is in maart 2020 uit huis geplaatst. Dat is gebeurd naar aanleiding van een onaangekondigd huisbezoek van de GI op 10 maart 2020. Dat huisbezoek werd afgelegd op basis van signalen van de school van [kind B] ’s oudere halfzus [kind A] . Bij het huisbezoek is een zeer vervuilde woning aangetroffen, waar het gas bleek aan te staan. De moeder werd verward, vermoeid en instabiel op haar benen aangetroffen, en dat bevestigde de reeds bestaande grote zorgen over haar mogelijkheden om voor de kinderen te zorgen. Dit heeft geleid tot een spoeduithuisplaatsing van [kind B] en haar halfzusje [kind A] . Zij zijn aanvankelijk ondergebracht bij steungezinnen die onder de regie vallen van Buurtgezinnen. Na een aantal weken is [kind B] bij haar vader geplaatst en [kind A] bij leefgroep [de leefgroep] van Kenter.
5.7
Na de uithuisplaatsing is vastgesteld dat [kind B] een ontwikkelingsachterstand en hechtingsproblematiek had. Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van juni 2021 - dat in het kader van de procedure tot wijziging van het hoofdverblijf van [kind B] is uitgebracht en dat ook in onderhavige procedure is ingediend - blijkt dat [kind B] haar ontwikkelingsachterstand bij haar vader volledig heeft ingelopen. Het KJTC heeft in een e-mailbericht aan de ouders en de GI van 10 november 2020 (bijlage 6 bij het verweerschrift) aangegeven dat bij [kind B] sprake is van een achterstand op het gebied van hechting en dat zij nog niet voldoende heeft leren vertrouwen op haar omgeving. Uit dit bericht blijkt ook dat [kind B] zich in de situatie bij de moeder voorzichtig en terughoudend gedraagt.
De GI en de raad hebben ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat [kind B] zich veilig voelt bij haar vader en dat de opvoedomgeving bij de vader zorgt voor rust, stabiliteit en voorspelbaarheid. Dit volgt ook uit het voornoemde rapport van de raad.
5.8
Naar het oordeel van het hof staat op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden vast dat voor [kind B] het verblijf bij de vader in de periode van 16 mei 2021 tot 16 september 2021 noodzakelijk was in het belang van haar verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:265b BW. Daarbij heeft het hof overwogen dat het niet in het belang van [kind B] zou zijn geweest om haar, in afwachting van de uitkomst van de procedure tot wijziging van haar hoofdverblijfplaats, bij de moeder te plaatsen. Daarvoor ontwikkelde [kind B] zich bij de vader te goed en was de hechtingsrelatie tussen [kind B] en de moeder nog te broos.
5.9
Nog daargelaten de vraag of de moeder in staat was om in de periode hier in geding thuis voor [kind B] te zorgen, is het belang van [kind B] bij behoud van haar verblijf bij haar vader gedurende de periode dat nog geen duidelijkheid bestond over (de wijziging van) haar hoofdverblijf naar het oordeel van het hof doorslaggevend voor de verlenging van de uithuisplaatsing van [kind B] .
5.1
Ten aanzien van het standpunt van de moeder dat [kind B] vaak wordt opgevangen door opa en oma vaderszijde terwijl zijzelf altijd beschikbaar is, overweegt het hof dat niet is gebleken dat het contact met opa en oma vaderszijde schadelijk zou zijn voor [kind B] ; opa en oma zijn vaste hechtingsfiguren voor [kind B] waar zij een goede band mee heeft.
5.11
De moeder heeft in deze procedure gesteld dat zij behoort tot de slachtoffers van de Toeslagenaffaire en dat zij in verband hiermee inmiddels psychologische behandeling heeft. Voor zover de moeder daarmee heeft bedoeld te zeggen dat de (verlenging van de) uithuisplaatsing daardoor onrechtmatig was, volgt het hof haar niet in die redenering. Deze omstandigheid leidt namelijk niet tot een ander oordeel over de opvoedsituatie van [kind B] vóór de uithuisplaatsing en over haar ontwikkelingsachterstand. De moeder heeft niet aangevoerd of onderbouwd dat, of in hoeverre, de schadelijke opvoedsituatie door eventuele schuldenproblematiek is veroorzaakt, en ook overigens blijkt dit niet uit de gegevens in het dossier. Het hof kan daarom het enkele gegeven dat de moeder stelt slachtoffer van de Toeslagenaffaire te zijn, niet betrekken in zijn oordeel over de periode van 16 mei 2021 tot 16 september 2021.
5.12
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover de beslissing ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind B] tot 16 september 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F. Miedema, M.F.G.H. Beckers en T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 2 november 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.