Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
- [de vader] (hierna: de vader);
- de na te noemen minderjarige [kind 1] (hierna: [kind 1] );
- de na te noemen minderjarige [kind 2] (hierna: [kind 2] ).
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2], die onder toezicht stonden van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep ging tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank, betwistte de noodzaak van de uithuisplaatsing en voerde aan dat er geen acute gevaren waren voor de kinderen. De vader steunde de uithuisplaatsing en verwees naar zorgen over de thuissituatie bij de moeder, waaronder huiselijk geweld en de emotionele veiligheid van de kinderen. Het hof oordeelde dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig waren, gezien de zorgen over de veiligheid en het welzijn van de kinderen. De moeder werd aangespoord om mee te werken aan onderzoeken en hulpverlening, maar haar vijandige houding en gebrek aan medewerking werden als problematisch ervaren. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikkingen van de rechtbank, die de uithuisplaatsing hadden goedgekeurd, en wees het verzoek van de moeder om een deskundige aan te stellen af, omdat het noodzakelijke onderzoek nog niet was afgerond.