ECLI:NL:GHAMS:2021:3373
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over verhuisverbod en gezamenlijk gezag over minderjarigen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op een verhuisverbod en gezamenlijk gezag over twee minderjarige kinderen. De appellante, die in hoger beroep is gekomen, heeft een verhuisverbod opgelegd gekregen door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Dit verbod houdt in dat zij zonder toestemming van de geïntimeerde niet met de kinderen mag verhuizen buiten een straal van 15 kilometer van de woning van de geïntimeerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de geïntimeerde voldoende spoedeisend belang had bij het verbod, gezien de eerdere communicatie tussen partijen en de zorgen over de stabiliteit van de zorgregeling voor de kinderen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de partijen hebben een LAT-relatie gehad en hebben samen twee kinderen. Na de breuk heeft de geïntimeerde een zorgregeling laten vaststellen door de rechtbank. De appellante heeft plannen geuit om te verhuizen, wat de geïntimeerde niet accepteerde. Na een kort geding heeft de voorzieningenrechter het verhuisverbod opgelegd. In hoger beroep heeft de appellante drie grieven ingediend, waarin zij betoogt dat het verhuisverbod onterecht is opgelegd en dat er geen spoedeisend belang meer is, nu zij inmiddels een nieuwe woning heeft gevonden.
Het hof heeft de grieven van de appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het verhuisverbod in eerste instantie terecht was opgelegd, maar dat de omstandigheden inmiddels zijn veranderd. De appellante heeft nu een geschikte woning gevonden en er is geen reden meer om aan te nemen dat zij zonder toestemming van de geïntimeerde zal verhuizen. Het hof heeft daarom het verhuisverbod vernietigd voor de toekomst, maar het verbod voor de periode tot heden bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien beide partijen deels in het gelijk zijn gesteld.