ECLI:NL:GHAMS:2021:3373

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
200.281.865/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over verhuisverbod en gezamenlijk gezag over minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op een verhuisverbod en gezamenlijk gezag over twee minderjarige kinderen. De appellante, die in hoger beroep is gekomen, heeft een verhuisverbod opgelegd gekregen door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Dit verbod houdt in dat zij zonder toestemming van de geïntimeerde niet met de kinderen mag verhuizen buiten een straal van 15 kilometer van de woning van de geïntimeerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de geïntimeerde voldoende spoedeisend belang had bij het verbod, gezien de eerdere communicatie tussen partijen en de zorgen over de stabiliteit van de zorgregeling voor de kinderen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de partijen hebben een LAT-relatie gehad en hebben samen twee kinderen. Na de breuk heeft de geïntimeerde een zorgregeling laten vaststellen door de rechtbank. De appellante heeft plannen geuit om te verhuizen, wat de geïntimeerde niet accepteerde. Na een kort geding heeft de voorzieningenrechter het verhuisverbod opgelegd. In hoger beroep heeft de appellante drie grieven ingediend, waarin zij betoogt dat het verhuisverbod onterecht is opgelegd en dat er geen spoedeisend belang meer is, nu zij inmiddels een nieuwe woning heeft gevonden.

Het hof heeft de grieven van de appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het verhuisverbod in eerste instantie terecht was opgelegd, maar dat de omstandigheden inmiddels zijn veranderd. De appellante heeft nu een geschikte woning gevonden en er is geen reden meer om aan te nemen dat zij zonder toestemming van de geïntimeerde zal verhuizen. Het hof heeft daarom het verhuisverbod vernietigd voor de toekomst, maar het verbod voor de periode tot heden bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien beide partijen deels in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.281.865/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/680956 / KG ZA 20-239
arrest van de meervoudige familiekamer van 2 november 2021
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. N. Nuwenhoud te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 30 april 2020, hersteld door middel van een herstelexploot van 21 augustus 2020, in hoger beroep gekomen van een gedeelte van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, op 2 april 2020 onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte overlegging productie van de zijde van [appellante] ;
- antwoordakte met producties van de zijde van [geïntimeerde] ;
- akte uitlating producties van de zijde van [appellante] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover het betreft het aan [appellante] opgelegde verhuisverbod met oplegging van dwangsommen en, opnieuw rechtdoende, het door [geïntimeerde] in eerste aanleg gevorderde verhuisverbod zal afwijzen.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellante] in het hoger beroep, althans tot afwijzing van haar vorderingen in hoger beroep en bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten -primair de werkelijke kosten en subsidiair de kosten gebaseerd op het liquidatietarief- zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.10 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
Uit de in juli 2018 verbroken LAT-relatie tussen partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [plaats] op [geboortedatum] 2013
en
- [minderjarige 2] , geboren te [plaats] op [geboortedatum] 2018.
[geïntimeerde] heeft de kinderen erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over beide kinderen.
2.2
Op 25 februari 2019 is [geïntimeerde] verhuisd naar zijn huidige woning in [plaats] .
2.3
In een beschikking van 20 december 2019 heeft de rechtbank Amsterdam op verzoek van [geïntimeerde] een nog steeds geldende zorgregeling tussen [geïntimeerde] en de kinderen vastgesteld, op grond waarvan de kinderen na een opbouwfase -vanaf februari 2020- elke week van zondag 8.30 uur tot maandag 18.30 uur bij [geïntimeerde] zijn. Daarnaast is een vakantieregeling vastgesteld.
2.4
Zowel tijdens als na beëindiging van de relatie van partijen woonde [appellante] met de kinderen in een door partijen gezamenlijk gehuurd huis aan de [adres] . In de buurt van die woning gingen (en gaan) de kinderen naar school. Bij vonnis van 3 maart 2020 heeft de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam beide partijen veroordeeld tot medewerking van de opzegging van de huurovereenkomst van de woning aan de [adres] tegen 1 mei 2020. [appellante] heeft de huur opgezegd per 30 april 2020.
2.5
Daarvoor en daarna hebben partijen over een verhuizing van de vrouw met de kinderen meerdere e-mails gewisseld, beiden deels via hun advocaat. In die e-mails staat -samengevat- onder andere het volgende.
Op 29 december 2019 dringt [appellante] aan op een reactie op een eerder besproken verhuizing van [appellante] met de kinderen naar de [plaats] .
Op 8 januari 2020 laat [geïntimeerde] weten dat hij daarmee niet akkoord is.
Op 13 januari 2020 schrijft [appellante] dat zij met ingang van 15 april een woning heeft gevonden in [plaats] om van daaruit een andere definitieve woning te zoeken in [plaats] .
Op 15 januari 2020 laat [geïntimeerde] weten dat hij blijft bij zijn weigering om in te stemmen met een verhuizing van [appellante] met de kinderen naar de [plaats] . Hij vraagt schriftelijk te bevestigen dat zij afziet van haar voornemen met de kinderen naar de [plaats] te verhuizen, bij gebreke waarvan in kort geding een verhuisverbod zal worden gevorderd.
Op 20 januari 2020 antwoordt [appellante] niets te begrijpen van de ophef, dat een (al dan niet tijdelijke) verhuizing naar de [plaats] volledig in het belang van de kinderen is en geen negatieve invloed heeft op de huidige omgangsregeling. Zij laat verder weten dat als in de toekomst blijkt dat de kinderen gelukkiger zijn in [plaats] , een terugverhuizing zeker tot de mogelijkheden behoort.
Op 23 januari 2020 schrijft [appellante] dat het om een tijdelijke verhuizing gaat. Volgens haar is de gemeente [gemeente] hard bezig vervangende woonruimte en urgentie te regelen, maar dit kost tijd, tijd die [appellante] vanwege haar financiën niet meer heeft. [appellante] vraagt om voor 28 januari te laten weten of [geïntimeerde] akkoord gaat met een tijdelijke inschrijving in [plaats] of [plaats] , bij gebreke waarvan zij vervangende toestemming zal gaan vragen.
Op 19 februari 2020 vraagt [geïntimeerde] schriftelijk te bevestigen dat [appellante] afziet van haar voornemen met de kinderen te verhuizen uit [plaats] en omgeving, bij gebreke waarvan in kort geding een huisverbod zal worden gevorderd.
Op 20 februari 2020 vraagt [appellante] waarom [geïntimeerde] niet instemt met een tijdelijk verblijf in de [plaats] . Zij laat verder weten niet van plan te zijn zich zonder toestemming waar dan ook te vestigen.
Op 13 maart 2020 schrijft [appellante] begin mei te verhuizen naar de [adres] , op 600 meter loopafstand van school en voorschool.
2.6
Op 17 maart 2020 heeft [geïntimeerde] [appellante] gedagvaard in kort geding, waarbij hij heeft gevorderd [appellante] te verbieden te verhuizen naar de [plaats] , althans buiten de regio [plaats] en omstreken. Op diezelfde datum heeft [appellante] de rechtbank laten weten dat zij niet van plan is te verhuizen naar de [plaats] en dat zij begin mei zal verhuizen naar een huurwoning op 600 meter afstand van school. De rechtbank heeft [appellante] vervolgens gevraagd een huurovereenkomst over te leggen, waarop zij heeft laten weten dat niet te kunnen.
2.7
Tijdens de mondeling behandeling van 26 maart 2020 heeft [appellante] de voorzieningenrechter laten weten dat de verhuizing naar de [adres] niet doorgaat en dat zij met de kinderen in het huis van haar ouders in [plaats] kan verblijven, totdat zij een woning in [plaats] aangeboden krijgt.
2.8
Na het vertrek uit de woning aan de [adres] verbleven [appellante] en de kinderen in de woning van de ouders van [appellante] in [plaats] .
2.9
Met ingang van 11 november 2020 huurt [appellante] voor onbepaalde tijd een woning in hetzelfde postcodegebied als dat van de woning aan de [adres] , tegen een bruto huurprijs van € 746,36 per maand. [appellante] en de kinderen wonen daar nu.

3.Beoordeling

3.1
In het vonnis waarvan beroep, waartegen [appellante] met drie grieven is opgekomen, heeft de voorzieningenrechter -voor zover voor het hoger beroep van belang- [appellante] verboden om zonder toestemming van [geïntimeerde] met de kinderen te verhuizen buiten een straal van 15 kilometer van de woning van [geïntimeerde] in [plaats] , op straffe van een dwangsom.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder meer overwogen dat [geïntimeerde] voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering heeft, omdat op grond van de uitlatingen van [appellante] gerede twijfel mogelijk is of zij niet toch zonder zijn toestemming met de kinderen zal verhuizen. De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat een verhuisverbod zal worden opgelegd, omdat -gezien de voorgeschiedenis- goed voorstelbaar is dat [appellante] zonder instemming van [appellante] zal verhuizen, terwijl van een noodzaak om buiten de regio [plaats] te verhuizen niet is gebleken en deze verhuizing wel nadelig is voor de omgang tussen [geïntimeerde] en de kinderen. Uit het bestreden vonnis blijkt verder dat voor het gebied waarover zich het verhuisverbod zou moeten uitstrekken ter zitting twee opties zijn besproken, optie 1: een straal van 15 kilometer rond de woning van [geïntimeerde] in [plaats] , en optie 2: een straal van 15 kilometer rond de (voor)school van de kinderen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat in tegenstelling tot optie 2, optie 1 meer zekerheid biedt dat het voor [geïntimeerde] nog mogelijk is de kinderen van/naar school te halen/brengen en bovendien [plaats] binnen de straal van optie 1 valt.
3.2
Grief I houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] voldoende spoedeisend belang heeft bij het verhuisverbod. Volgens [appellante] heeft de voorzieningenrechter de e-mailconversatie tussen partijen onjuist geïnterpreteerd, teveel gewicht toegekend aan het ontbreken van een nieuwe huurovereenkomst en ten onrechte geen aandacht geschonken aan herhaalde toezeggingen dat zij niet zonder toestemming buiten [plaats] met de kinderen zou gaan wonen. Volgens [appellante] had zij na 15 januari 2020 geen wisselend standpunt meer over een verhuizing naar de [plaats] . Over het ontbreken van een huurovereenkomst voert [appellante] aan dat het huren van de woning aan de [adres] vanwege financiële redenen en het uitbreken van de coronacrisis toch geen goede optie bleek. Daardoor bevond [appellante] zich nog midden in haar zoektocht naar woonruimte in [plaats] , maar ging zij daarbij wel ervan uit dat zij desnoods eerst tijdelijk met de kinderen terecht zou kunnen bij haar ouders in [plaats] . Met grief I betoogt [appellante] voorts dat [geïntimeerde] ook nu geen belang meer heeft bij een verhuisverbod, omdat zij na het bestreden vonnis daadwerkelijk met de kinderen bij haar ouders in [plaats] is ingetrokken en bovendien inmiddels, met ingang van 11 november 2020, voor onbepaalde tijd een woning huurt in [plaats] . De kinderen gaan nog steeds naar dezelfde school. Het belang van het hoger beroep is volgens [appellante] erin gelegen dat zij het beeld dat er van haar in het bestreden vonnis is neergezet, dat van een onverantwoordelijke en onbetrouwbare ouder, wil rechtzetten. Zij ervaart het verhuisverbod als zeer onrechtvaardig en lasterend.
3.3
Grief II houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat een verhuisverbod gerechtvaardigd is omdat van een noodzaak tot verhuizing niet is gebleken. Volgens [appellante] had zij immers haar voornemen om [plaats] te verlaten al laten varen en heeft de voorzieningenrechter daarom in strijd gehandeld met het uitgangspunt dat in beginsel een ieder de vrijheid heeft om een woonplaats te kiezen.
3.4
Grief III houdt in dat de voorzieningenrechter de straal van het verhuisverbod ten onrechte heeft bepaald rond de woning van [geïntimeerde] in [plaats] . Volgens [appellante] is [geïntimeerde] in februari 2019 zonder overleg daar naartoe verhuisd. De straal had dan ook moeten worden bepaald rondom de woonplaats van de kinderen. Door het verbod heeft de voorzieningenrechter bovendien de vrijheid van [appellante] om te kunnen verhuizen meer beperkt dan was gevorderd, omdat het verbod ziet op een groot deel van de regio [plaats] terwijl was gevorderd een verbod te verhuizen naar de [plaats] of buiten de regio [plaats] en omstreken. Ook daarom heeft de voorzieningenrechter in strijd gehandeld met het uitgangspunt dat in beginsel een ieder de vrijheid heeft om een woonplaats te kiezen.
3.5
Volgens [geïntimeerde] treffen de grieven geen doel. Hij stelt nog steeds belang te hebben bij het opgelegde verhuisverbod, omdat [appellante] , ondanks dat zij inmiddels in [plaats] een woning heeft gevonden, deze procedure toch doorzet. Gezien het verleden kan hij niet vertrouwen op het woord van [appellante] niet zonder zijn toestemming te verhuizen. Daarbij komt dat ook ten tijde van de procedure in eerste aanleg [appellante] een huurovereenkomst had voor onbepaalde tijd, hetgeen haar niet ervan heeft weerhouden de huur op te zeggen met het voornemen te vertrekken naar de [plaats] . [geïntimeerde] stelt voorts dat [appellante] zich ter zitting in eerste aanleg niet heeft verzet tegen de straal waarbuiten het haar wordt verboden te verhuizen. Bovendien heeft zij geen belang bij deze grief, nu de door de voorzieningenrechter opgelegde straal een zeer groot zoekgebied betreft. Volgens [geïntimeerde] is een veroordeling van [appellante] in de werkelijke proceskosten, zowel van de eerste aanleg als van het hoger beroep, op zijn plaats. Zij blijft hem nodeloos op kosten jagen, ook meer recent door een andere procedure.
3.6
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.
Het hof stelt voorop dat, op het moment waarop de voorzieningenrechter het vonnis waarvan beroep wees, [appellante] een nieuwe woning zocht voor haar en de kinderen. Daardoor zou de verblijfplaats van de kinderen worden gewijzigd. Omdat partijen gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen, had zij voor een verhuizing met de kinderen -zeker als zij [plaats] zou verlaten- toestemming nodig van [geïntimeerde] . Bij het ontbreken van toestemming zou [appellante] eerst aan de rechter om vervangende toestemming hebben moeten verzoeken. De rechter zou vervolgens bij de beslissing op dat verzoek alle omstandigheden van het geval in acht hebben genomen, waaronder de noodzaak om te verhuizen, de gevolgen daarvan voor de zorgregeling en de belangen van de kinderen.
Uit de onder 2.5 hiervoor aangehaalde e-mailwisseling valt af te leiden dat [appellante] aanvankelijk van plan was om met de kinderen naar de [plaats] te verhuizen. Eerst zou het gaan om een definitieve verhuizing, later om een tijdelijke. Eerst nadat [geïntimeerde] meermalen had laten weten daarmee niet akkoord te zijn en had gevraagd om een schriftelijke bevestiging dat [appellante] zou afzien van een verhuizing naar de [plaats] respectievelijk uit [plaats] en omgeving en hij anders in kort geding een verhuisverbod zou vorderen, heeft [appellante] schriftelijk laten weten dat zij niet van plan was te verhuizen naar de [plaats] of zonder toestemming. Vervolgens liet [appellante] weten naar een huurwoning aan de [adres] te zullen verhuizen, maar kon zij desverzocht in eerste aanleg geen huurovereenkomst overleggen. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg liet [appellante] vervolgens weten dat zij van plan was voorlopig te verhuizen naar [plaats] , naar het huis van haar ouders.
3.7
Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat [geïntimeerde] spoedeisend belang had bij het gevorderde verhuisverbod en dat bovendien het opleggen van een verhuisverbod aan [appellante] op zijn plaats was.
Evenals de voorzieningenrechter, is het hof van oordeel dat de hiervoor onder 3.6 geschetste gang van zaken het vertrouwen van de man ondergroef in de mededeling van [appellante] dat zij niet van plan was te verhuizen naar de [plaats] , althans zonder toestemming, een mededeling waaraan de nodige tijd en discussie vooraf was gegaan en die pas werd gedaan nadat [geïntimeerde] tot twee keer toe had gewezen op de mogelijkheid om via een kort geding een verhuisverbod te vorderen. [appellante] heeft in hoger beroep weliswaar uitgelegd waarom de woning aan de [adres] toch geen goede optie was, maar dat neemt niet weg -wat verder ook zij van de juistheid van die mededeling- dat ten tijde van het wijzen van het bestreden vonnis het vertrouwen in de mededeling van [appellante] dat zij niet naar de [plaats] of zonder toestemming zou verhuizen op de tocht stond. Daardoor bestond gerede twijfel of [appellante] niet toch zonder toestemming met de kinderen zou verhuizen en had [geïntimeerde] een spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen.
3.8
Ook is het hof van oordeel dat de voorzieningenrechter bij het bepalen van de straal van het verhuisverbod terecht de woning van de man in [plaats] als middelpunt heeft genomen (optie 1) en niet de school van de kinderen (optie 2), of de daar in de buurt gelegen woning aan de [adres] waar de vrouw en de kinderen toen nog woonden. In het bestreden vonnis is namelijk overwogen -en daartegen is op zichzelf niet gegriefd- dat ter zitting is besproken dat het bij optie 1 wel, en bij optie 2 niet doenlijk zou zijn voor [geïntimeerde] om de kinderen uit/van school te halen/brengen. [geïntimeerde] is bovendien in februari 2019 naar zijn woning in [plaats] verhuisd, waarna pas in december 2019 de huidige zorgregeling is vastgesteld, zodat niet valt in te zien waarom de stelling van de vrouw dat [geïntimeerde] destijds zonder overleg naar [plaats] is verhuisd, tot de conclusie zou moeten leiden dat de voorzieningenrechter voor een andere optie had moeten kiezen.
3.9
[appellante] heeft verder nog aangevoerd dat door optie 1 de voorzieningenrechter de vrijheid van [appellante] om te kunnen verhuizen meer heeft ingeperkt dan het door [geïntimeerde] gevorderde verbod te verhuizen buiten de regio [plaats] en omstreken. Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter terecht -nadat zij tot het oordeel was gekomen dat een verhuisverbod op zijn plaats was- ter zitting het gebied waartoe het verhuisverbod zich zou uitstrekken nader bepaald. De aard van de procedure en het onderwerp van geschil leenden zich daarvoor en de omschrijving “buiten de regio [plaats] en omstreken” was voor beide partijen te vaag. De voorzieningenrechter heeft het gebied nader bepaald door ter zitting de twee hierboven genoemde opties met partijen te bespreken. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] de voorzieningenrechter destijds erop heeft gewezen dat haar vrijheid om te verhuizen alsdan meer zou worden ingeperkt dan was gevorderd, noch heeft zij een andere optie voorgesteld. Sterker nog, door te kiezen voor optie 1, was het voor [appellante] mogelijk om met de kinderen te verhuizen naar [plaats] , zoals zij op dat moment wenste. Gesteld noch gebleken is dat zij bij de keuze van haar huidige woning door het opgelegde verhuisverbod meer is beperkt dan wanneer het door [geïntimeerde] gevorderde verbod zou zijn opgelegd. Daarbij komt dat, zoals hierna zal worden overwogen, het verhuisverbod vanaf heden zal worden opgeheven. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat [appellante] , zelfs als al zou moeten worden aangenomen dat het door de voorzieningenrechter vastgestelde gebied van het verhuisverbod kleiner is dan was gevorderd, daardoor niet in haar belang is geschaad..
3.1
Gelet op hetgeen tot zover is overwogen, is het hof van oordeel dat de voorzieningenrechter [appellante] terecht het bestreden verhuisverbod heeft opgelegd.
3.11
De vraag die tot slot moet worden beantwoord is of [geïntimeerde] ook op dit moment bij dit verhuisverbod belang heeft. Die vraag beantwoordt het hof ontkennend. [appellante] heeft namelijk intussen voor haar en de kinderen een nieuwe, geschikte en betaalbare huurwoning voor onbepaalde tijd gevonden in de buurt van de school van de kinderen. Gesteld noch gebleken is dat, anders dan ten tijde van het wijzen van het bestreden vonnis, [appellante] nu verhuisplannen heeft, laat staan dat zij daarover wisselende mededelingen doet. Destijds heeft [appellante] haar verhuisplannen wel steeds met [geïntimeerde] gedeeld. Onder die omstandigheden bestaat nu niet langer de gerechtvaardigde vrees dat de vrouw zonder toestemming met de kinderen zal verhuizen uit [plaats] . Het enkele feit dat de vrouw het hoger beroep niet wenst in te trekken, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.12
Gelet op het voorgaande slagen de grieven I en II deels en falen de grieven voor het overige. Het hof zal het bestreden vonnis voor zover aan de beoordeling van het hof onderworpen -het verhuisverbod en de daaraan verbonden dwangsom- bekrachtigen voor zover het gaat om de periode tot heden en vernietigen met ingang van heden, een en ander zoals bij de beslissing is uitgewerkt.
3.13
De proceskosten van deze procedure zullen worden gecompenseerd. Beide partijen worden immers deels in het (on)gelijk gesteld.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend voor zover het [appellante] onder 5.2. van het bestreden vonnis vanaf heden wordt verboden om zonder toestemming van de man met de kinderen te verhuizen buiten een straal van 15 kilometer rond de woning van de man aan de [adres] ;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [geïntimeerde] ter zake het verhuisverbod, voor zover deze ziet op de periode vanaf heden, af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen de proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.R. Sturhoofd, J. Jonkers en J. Kloosterhuis en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021.