ECLI:NL:GHAMS:2021:3372

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
200.268.130/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de opheffing van bewind voor rechthebbende met zorgbehoefte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind van [rechthebbende]. Het bewind was in 2013 ingesteld door de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, omdat [rechthebbende] na meerdere CVA's en TIA's niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. In het hoger beroep verzocht [rechthebbende] om het bewind op te heffen, omdat hij meende dat zijn lichamelijke en geestelijke toestand was verbeterd. Hij stelde dat hij in staat was zijn financiën zelf te beheren en dat hij geen nieuwe schulden had gemaakt sinds het bewind was ingesteld.

De kantonrechter had eerder, op 25 juli 2019, het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen. Tijdens de zitting op 7 oktober 2021 werd duidelijk dat [rechthebbende] nog steeds intensieve zorg nodig had, waaronder hulp van de thuiszorg en begeleiding van GGZIngeest. Het hof concludeerde dat, hoewel [rechthebbende] verbeteringen had doorgemaakt, het bewind nog steeds noodzakelijk was. De zorgstructuur was complex en recent goed geregeld, en het hof was van mening dat [rechthebbende] niet voldoende inzicht had in zijn eigen mogelijkheden en beperkingen.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en oordeelde dat het bewind niet kon worden opgeheven. Het hof gaf de bewindvoerder de suggestie om te onderzoeken of [rechthebbende] in de toekomst kan deelnemen aan een traject dat kan leiden tot uitstroom uit het bewind, maar benadrukte dat dit niet op korte termijn mogelijk was.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.268.130/01
zaaknummer rechtbank: 7669033 EB VERZ 19-4754 (BM 11833)
beschikking van de meervoudige kamer van 2 november 2021 in de zaak van
[rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [rechthebbende] ,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
en
de Stichting Centrale Administratie voor Voorzieningen op het gebied van de Gezondheids- en welzijnszorg, (hierna ook: CAV),
in de hoedanigheid van bewindvoerder van [rechthebbende] ,
gevestigd te Zoetermeer.
Als belanghebbende is in deze zaak aangemerkt:
- de echtgenote van [rechthebbende] , [de echtgenote] (hierna te noemen: de echtgenote).

1.De inleiding

Op 11 januari 2013 heeft de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam de goederen van [rechthebbende] onder bewind gesteld en CAV tot bewindvoerder benoemd. Dit bewind is destijds ingesteld omdat [rechthebbende] enkele CVA’s en TIA’s had doorgemaakt. Als gevolg van zijn lichamelijke en geestelijke toestand was hij niet meer in staat ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of het bewind kan worden opgeheven.

2.Het procesverloop

2.1
De kantonrechter heeft in de beschikking van 25 juli 2019 het verzoek van [rechthebbende] tot opheffing van het bewind afgewezen.
2.2
[rechthebbende] is op 23 oktober 2019 in hoger beroep gekomen van die beschikking.
2.3
Op 31 juli 2020 heeft een mondelinge behandeling in hoger beroep plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. De zaak is aangehouden in verband met het oproepen van de echtgenote in de procedure.
2.4
Na ontvangst van een brief van de advocaat van [rechthebbende] van 6 augustus 2020 met handgeschreven adresgegevens van de echtgenote, is op 6 augustus 2020 een aanvullend proces-verbaal van bevindingen opgemaakt.
2.5
Het hof heeft de echtgenote in staat gesteld een verweerschrift in te dienen en uitgenodigd voor een volgende zitting, eventueel via een videoverbinding. De echtgenote heeft bij e-mail van 9 maart 2021 aan het hof geschreven dat zij in persoon aanwezig zou willen zijn op een nieuwe zitting.
2.6
Bij e-mail van 4 augustus 2021 heeft de man verzocht de procedure voort te zetten zonder aanwezigheid van zijn echtgenote ter zitting, omdat zij geen visum voor Nederland krijgt, een video- of telefoonverbinding niet mogelijk is vanwege technische- en verbindingsproblemen en omdat zij geen tolk kan vinden om haar bij te staan. Het hof heeft, om verdere vertraging te voorkomen, daarop besloten de behandeling voort te zetten.
2.7
De behandeling van de zaak is voortgezet op de zitting van 7 oktober 2021. Verschenen zijn:
- [rechthebbende] , bijgestaan door zijn advocaat, en een tolk Urdu, M. Amer;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door de uitvoerend bewindvoerder, [de uitvoerend bewindvoerder] .
De echtgenote is niet verschenen.

3.De feiten

3.1
[rechthebbende] is geboren [in] 1959 in Pakistan. Hij woont sinds 2009 in Nederland en hij heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Op 28 september 2013 is [rechthebbende] in Pakistan getrouwd. Hij heeft met zijn echtgenote een kind, genaamd [het kind] , geboren [in] 2014. De echtgenote en [het kind] wonen in Pakistan.

4.Het verzoek

4.1
[rechthebbende] is van mening dat hij in staat is weer zelf zijn financiën te beheren. Zijn goederen zijn in 2013 onder bewind gesteld, nadat hij een paar keer achter elkaar een herseninfarct heeft gehad. Hij was op dat moment niet in staat om zijn financiën zelf te beheren. Zijn situatie is sindsdien zowel lichamelijk als geestelijk verbeterd. Hij is onder behandeling geweest van een psycholoog en kan weer goed lezen en spreken en ook zijn geheugen is er enorm op vooruit gegaan. Recent is ook geoordeeld dat een mentorschap niet nodig is. [rechthebbende] is niet wilsonbekwaam en is ook zelf in staat om zijn financiën te beheren, hij heeft sinds de start van het bewind geen nieuwe schulden gemaakt. Een vriend, [de vriend] , is bereid om hem te helpen met de financiën. Nu het weer beter met hem gaat, wil [rechthebbende] zelf beslissen wat er gebeurt met zijn (spaar)geld. Hij heeft onder andere een sterke wens om zijn echtgenote en zijn kind naar Nederland te laten komen.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1
In artikel 1:449 lid 2 BW is bepaald dat een rechter het bewind kan opheffen, als de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken.
5.2
Het bewind is destijds ingesteld vanwege de lichamelijke en geestelijke problemen van [rechthebbende] . Er was toen en er is ook nu geen sprake van problematische schulden. Er is een kleine buffer aan spaargeld om onvoorziene uitgaven, zoals een hoge energierekening, te kunnen voldoen.
Volgens de brief van GGZIngeest van 13 juli 2020 heeft een onafhankelijke psychiater in oktober 2019 beoordeeld of [rechthebbende] een mentor nodig heeft. De conclusie luidde als volgt: “
Gemiddeld begaafde Pakistaanse man met fors overgewicht, die lijdt aan DM type II en diverse CVA’s en TIA’s doormaakte, naar eigen zeggen voor het laatst zomer 2018, waar hij fors vergeetachtig en voorbijgaand paranoïde psychotisch van is geweest. Restverschijnselen in persisterende inprentingszwakte en mogelijk ook karakterverandering (impulsiever), hoewel pt dat zelf ontkent.” Na overleg met de huisarts (die bevestigde dat [rechthebbende] bij vlagen achterdochtig is, een periode had van onverstandig handelen en eigenwijs is in de omgang met zijn diabetes, maar die geen evidente wilsonbekwaamheid in het dossier ziet) concludeerde de psychiater dat [rechthebbende] niet wilsonbekwaam is. Een mentorschap is niet aangevraagd.
Hoewel het kennelijk veel beter gaat met [rechthebbende] dan toen het bewind werd uitgesproken, is het hof niet overtuigd dat het zo goed gaat met [rechthebbende] dat het bewind niet meer nodig is. [rechthebbende] woont zelfstandig, maar heeft in het dagelijks leven (intensieve) zorg nodig. Hij wordt begeleid door GGZInGeest en gaat vijf dagen per week naar dagbesteding. Verder heeft [rechthebbende] dagelijks hulp van de thuiszorg, die hem bijstaat bij de medicatie en de injecties voor diabetes, en hij krijgt wekelijks huishoudelijke hulp. Ter zitting op 7 oktober 2021 is gebleken dat deze zorg wordt gefinancierd met een persoonsgebonden budget en dat de bewindvoerder zorgdraagt voor de daarvoor benodigde administratie. De organisatie rond het inzetten en financieren van deze zorg is complex en ter zitting is gebleken dat deze zorg ook pas sinds twee maanden goed is geregeld. In deze situatie vindt het hof het bewind nog steeds noodzakelijk. [rechthebbende] heeft gezegd dat hij het ook zelf zou kunnen met behulp van [de vriend] , maar daarvoor heeft het hof onvoldoende concrete onderbouwing gezien. Daar komt bij dat [rechthebbende] geen realistisch beeld lijkt te hebben van zijn mogelijkheden en beperkingen. Ter zitting heeft [rechthebbende] uitlatingen gedaan waaruit blijkt dat volgens hem alleen het bewind hem ervan weerhoudt weer aan het werk te gaan, inkomsten te vergaren en zijn echtgenote en kind naar Nederland te laten komen. Zoals de bewindvoerder ter zitting echter terecht stelde, behoeft een bewind daarin niet een belemmerende factor te zijn.
Het hof ziet dat [rechthebbende] door zijn herseninfarcten veel heeft verloren en zijn wens om zelfstandig over zijn eigen financiën te beschikken, valt te begrijpen. Daarom geeft het hof de bewindvoerder (ten overvloede) in overweging om te onderzoeken of [rechthebbende] kan deelnemen aan een traject dat kan leiden tot uitstroom uit het bewind. Mocht uitstroom niet mogelijk zijn, dan ligt het op de weg van de bewindvoerder om dit duidelijk aan [rechthebbende] uit te leggen en bij [rechthebbende] ligt de zware taak om zich een zo reëel mogelijk beeld te vormen van zijn eigen mogelijkheden en beperkingen.
5.3
Het hof komt op grond van het bovenstaande tot de beslissing dat het bewind niet kan worden opgeheven.

6.De stukken

6.1
Het hof heeft in zijn beoordeling meegenomen:
- het beroepschrift van [rechthebbende] van 23 oktober 2019;
- een brief van de bewindvoerder van 22 november 2019, ingekomen op 25 november 2019;
- een brief van de advocaat van [rechthebbende] van 22 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op 23 juli 2020;
- een brief van de advocaat van [rechthebbende] van 4 september 2020, met als bijlage een kopie van identiteitsbewijs en adresgegevens van de echtgenote in Pakistan;
- brieven van dit hof van 29 september 2020 en 7 januari 2021 met als doel de echtgenote via de Centrale Autoriteit te betrekken als belanghebbende in deze zaak;
- een brief van de advocaat van [rechthebbende] van 31 maart 2021, ingekomen op 2 april 2021, met als bijlage een e-mail van de echtgenote van 9 maart 2021;
- een brief van de advocaat van [rechthebbende] van 6 augustus 2021, ingekomen op 9 augustus 2021, met als bijlage een brief van de rechthebbende van 4 augustus 2021.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van
25 juli 2019.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. J.M. van Baardewijk en
mr. J.W. Brunt in tegenwoordigheid van de griffier en is op 2 november 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.