ECLI:NL:GHAMS:2021:3356

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
200.260.923/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toestemming voor dakopbouw door Vereniging van Eigenaren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van verzoekers, die eigenaar zijn van een appartementsrecht en toestemming hebben gevraagd aan de Vereniging van Eigenaren (VvE) voor het realiseren van een dakopbouw. De VvE heeft deze toestemming geweigerd tijdens een bijzondere algemene ledenvergadering, waar 91 stemmen voor en 23 stemmen tegen het plan waren. Verzoekers hebben vervolgens de kantonrechter verzocht om het besluit van de VvE te vernietigen en om vervangende toestemming te verlenen. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen, waarna verzoekers in hoger beroep zijn gegaan.

Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Verzoekers hebben aangevoerd dat de VvE in strijd heeft gehandeld met de redelijkheid en billijkheid door de toestemming te weigeren, en dat de kantonrechter niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het besluit van de VvE gerechtvaardigd was. De VvE heeft verschillende bezwaren geuit tegen het plan van verzoekers, waaronder de massaliteit van de opbouw en de impact op de privacy van de buren.

Het hof heeft de argumenten van verzoekers en de VvE zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de VvE in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen, rekening houdend met de belangen van alle leden. De weigering van de VvE is niet willekeurig en is gebaseerd op de belangen van de andere eigenaren. Het hof bekrachtigt daarom de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek van verzoekers af, waarbij zij in de kosten van het geding worden veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.260.923/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 7419750 EA VERZ 18-983
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 november 2021
inzake

1.[verzoeker sub 1] ,

2.
[verzoeker sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. J.A. Vermeulen-Jonkers te Arnhem,
tegen
VERENIGING VAN EIGENAARS [naam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D. de Jong te Zeist.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [verzoekers] en de VvE genoemd.
[verzoekers] zijn bij verzoekschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op
14 juni 2019, onder aanvoering van vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam op 16 mei 2019 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog het verzoek van [verzoekers] zal toewijzen, met veroordeling van de VvE in de kosten van beide instanties.
Op 16 september 2019 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van de VvE ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en [verzoekers] in de kosten te veroordelen.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op
22 september 2020. Bij die gelegenheid hebben partijen door de hiervoor genoemde advocaten het woord gevoerd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. De VvE heeft nog producties in het geding gebracht. Partijen hebben inlichtingen verschaft.
[verzoekers] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten. Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beslissing onder 1.1 tot en met 1.8 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. [verzoekers] hebben bij hun verzoekschrift in hoger beroep onder 16 een opmerking gemaakt over deze feitenvaststelling. Het hof zal rekening houden met deze opmerking en stelt de feiten vast als volgt.
2.1
[verzoekers] zijn eigenaar en bewoner van het appartementsrecht bestaande uit de eengezinswoning en berging aan het [adres] . Het appartement maakt deel uit van het appartementencomplex dat door de VvE wordt beheerd. [verzoekers] zijn als eigenaar van rechtswege lid van de VvE.
2.2
[verzoekers] hebben het plan opgevat om op de bovenste verdieping van hun woning een dakopbouw te realiseren. Zij hebben dat plan kenbaar gemaakt aan de VvE. Naar aanleiding van dat plan heeft op 20 november 2018 een bijzondere algemene ledenvergadering plaatsgevonden. Tijdens die vergadering is besloten [verzoekers] geen toestemming te verlenen om hun huidige plan voor een extra verdieping op hun woning uit te voeren. Het besluit is genomen met 91 stemmen voor, 23 stemmen tegen en 68 onthoudingen.
2.3
Op een vergadering van de VvE van 20 december 2018 is toestemming gegeven voor het aanbrengen van een dakopbouw aan zes andere eigenaren van appartementsrechten binnen de VvE.
2.4
De gemeente Amsterdam heeft op 15 januari 2019 aan [verzoekers] een omgevingsvergunning verleend voor de door hen geplande dakopbouw.

3.Beoordeling

3.1
[verzoekers] hebben de kantonrechter verzocht het onder 2.2. bedoelde besluit te vernietigen ex artikel 2:15 lid 1 BW, en onmiddellijk te schorsen totdat op het verzoek onherroepelijk is beslist, op de grond dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die partijen jegens elkaar in acht dienen te nemen, althans in strijd met het verbouwingsprotocol. Zij hebben daarnaast verzocht hen ex artikel 5:121 BW een vervangende machtiging te verlenen tot het bouwen van een dakopbouw conform de vergunningvoorschriften, omdat de VvE de toestemming daartoe zonder redelijke grond heeft geweigerd. De kantonrechter heeft de verzoeken afgewezen op gronden als in de bestreden beschikking weergegeven.
3.2
[verzoekers] klagen in dit hoger beroep erover dat de kantonrechter heeft nagelaten te motiveren waarom het besluit van de VvE niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Zij klagen daarnaast over de overwegingen op grond waarvan de kantonrechter de verzochte machtiging niet heeft verleend. [verzoekers] hebben in hun verzoekschrift in hoger beroep geen afzonderlijke grieven geformuleerd. Het hof zal daarom bezien of de door [verzoekers] aangevoerde argumenten aanleiding geven alsnog enig onderdeel van hun verzoek toe te wijzen.
3.3
De kantonrechter heeft overwogen dat de VvE vijf bezwaren heeft ingebracht tegen het plan van [verzoekers] De VvE heeft aangevoerd (i) dat het plan zonder overleg tot stand is gekomen, (ii) dat de door [verzoekers] voorziene dakopbouw te massaal van karakter is, (iii) dat de opbouw een inbreuk op de privacy van de directe buren meebrengt en (iv) een nadelige invloed heeft op de bezonning en vrije lichttoetreding van de naastgelegen woning en, ten slotte, (v) dat de opbouw voor alle appartementen van invloed is op het zicht.
3.4
[verzoekers] voeren omtrent bezwaar (i) aan dat zij, anders dan de kantonrechter overweegt, wel overleg hebben gehad met hun buren. Dat maakt echter nog niet dat de VvE toestemming voor het plan heeft moeten geven.
3.5
[verzoekers] brengen tegen het bezwaar onder (ii) in dat de opbouw geenszins massaal is; het gaat slechts om een verhoging van hun woning van 2,5 meter en de opbouw is juist ontworpen in de stijl van het huidige appartementencomplex. Volgens de VvE gaat het echter niet om het architectonische uiterlijk van de opbouw maar om de zichtbaarheid van de opbouw vanuit de woning, tuin of terras van de andere leden van de VvE, en om het wegnemen van licht, lucht en zon. Het effect van de ophoging van de woning van 7,4 meter tot 10 meter wordt versterkt doordat deze niet inspringt zoals het geval is bij de opbouwen die wel zijn toegestaan, aldus de VvE. Het hof zal een en ander betrekken bij de bespreking van de bezwaren (iii) tot en met (v).
3.6
Tegen het onder (iii) genoemde bezwaar voeren [verzoekers] aan dat er in de gevel van hun woning al twee ramen zitten die uitzicht hebben op terrassen en tuinen van de buren zodat de dakopbouw niet tot een inbreuk op de privacy van die buren leidt. [verzoekers] zien daarbij echter over het hoofd dat de in de opbouw aan te brengen ramen een grotere inbreuk op de privacy van de buren opleveren dan thans het geval is. De ramen die nu in de achtergevel van hun woning aanwezig zijn bevinden zich op de eerste verdieping, op gelijke hoogte met de terrassen van de buren. De tweede verdieping van de woning van [verzoekers] heeft geen ramen; volgens de VvE juist vanwege de privacy van de buren. Met een dakopbouw met ramen zouden er ineens ramen op de derde verdieping worden toegevoegd. Dit betekent aanzienlijk meer zicht op de tuinen en vooral de terrassen van de buren en daarmee een aanzienlijk grotere inbreuk op hun privacy.
3.7
[verzoekers] stellen daarnaast dat ook de ramen van de overige woningen uitkijken op de terrassen en de tuinen van buren. De VvE wijst echter terecht erop dat de woning van [verzoekers] haaks staat op de meeste overige woningen zodat de impact van ramen in hun woning op de privacy van de buren groter is dan van de ramen in de overige woningen. Daaraan kan worden toegevoegd dat in de huidige situatie, ondanks dat de woning van [verzoekers] haaks staat, een te veel aan inkijk wordt voorkomen doordat de achtergevel van hun woning, zoals gezegd, geen ramen heeft op de tweede verdieping.
3.8
Aan het voorgaande doet niet af dat de ramen zo nodig kunnen worden voorzien van melkglas, zoals [verzoekers] voorstellen, en dat de buren mede mogen bepalen waar de ramen in de achtergevel van de opbouw gesitueerd worden. Een en ander is immers niet voorzien in de plannen die [verzoekers] aan de VvE hebben voorgelegd en op grond waarvan het besluit tot weigering van de toestemming is genomen.
3.9
[verzoekers] betogen ten aanzien van bezwaar (iv) dat de opbouw niet of slechts zeer geringe invloed heeft op de bezonning van de naastgelegen woningen en tuinen. Dit zou blijken uit door haar overgelegde bezonningsstudies. Uit die studies blijkt echter wel degelijk dat er in het voorjaar (situatie 12 maart om 10 uur) en het najaar (situatie 21 september om 10 uur) in de ochtend verschillen zijn in de bezonning van naastgelegen tuinen en terrassen. De schaduw valt op dat tijdstip in de ochtend zelfs een hele tuin verder. In de zomer (situatie 21 juni) zijn in de dichtbij gelegen tuinen (om 10 uur en om 13 uur) en op het eerste terras (om 10 uur) ook verschillen te zien, hoewel kleiner dan in de andere seizoenen. De situatie in de winter wordt in de studies niet duidelijk gemaakt. Al met al is te concluderen dat de opbouw voor de bewoners van de dichtbij gelegen woningen een relevante vermindering van de bezonning van hun tuinen en/of terras zou betekenen.
3.1
Wat bezwaar (v) betreft betwisten [verzoekers] dat de opbouw invloed heeft op het zicht vanuit de andere woningen en tuinen. Zij wijzen erop dat, vanuit de andere woningen bezien, achter hun woning een twee keer zo hoog gebouw staat waardoor het uitzicht reeds belemmerd wordt. Ook hebben de meeste bewoners hoge schuttingen geplaatst ter afscheiding van hun terras, aldus [verzoekers] Een en ander neemt echter niet weg dat vanuit een deel van de terrassen en tuinen, afhankelijk van waar men zich in de tuin of op het terras bevindt, de geplande opbouw zichtbaar zal zijn. Dat zal meer het geval zijn, en meer opvallen, naarmate men dichter bij de woning van [verzoekers] komt.
3.11
[verzoekers] voeren nog aan dat, indien zij de dakopbouw zouden laten inspringen ten opzichte van de achtergevel, zoals de VvE kennelijk wenst, de dakopbouw vanuit de meeste andere woningen en tuinen nog steeds in het zicht is. Daarin heeft [verzoekers] gelijk, maar vooral vanuit de meest dichtbij gelegen tuinen en terrassen zal de opbouw minder in het zicht zijn en minder massaal ogen. Ook zal met het inspringen van de opbouw de invloed op de bezonning en de inbreuk op de privacy verminderen.
3.12
[verzoekers] stellen voorts dat het besluit willekeurig is genomen omdat de VvE aan andere eigenaren wel toestemming heeft gegeven voor een dakopbouw. Dat die dakopbouwen vanaf de achtergevel inspringen is alleen ingegeven door het feit dat voor een opbouw over het volledige dak van die woningen geen omgevingsvergunning wordt verleend, zo stellen [verzoekers] Op het dak van hun woning wordt wel een volledige dakopbouw vergund vanwege de gevelhoogte van hun woning. De VvE had daarom toestemming moeten geven voor hun bouwplan, aldus nog steeds [verzoekers]
3.13
Het hof volgt [verzoekers] niet in hun betoog dat het besluit van de VvE is ingegeven door willekeur. In de notulen van de vergadering van 20 november 2018 is te lezen dat voorafgaand aan het nemen van het besluit is gesproken over het plan van [verzoekers] om een dakopbouw te plaatsen over de gehele verdieping. Daarbij is opgemerkt dat het plan afweek van hetgeen eerder in de ledenvergadering over dakopbouwen is besproken. Aan [verzoekers] is vervolgens gevraagd of zij bereid waren om evenals de andere bewoners van plan waren, hun dakopbouw te laten inspringen. [verzoekers] zijn daarop niet ingegaan, naar hun zeggen omdat dit technisch niet mogelijk was en veel ruimte zou schelen. [verzoekers] hebben daarbij ook meegedeeld dat hun plan aan de eisen van de gemeente voldoet. Een en ander wijst erop dat de VvE met het besluit tot weigering alle leden gelijk heeft willen behandelen. Dat is het tegendeel van willekeur. Voor zover [verzoekers] betogen dat zij anders moeten worden behandeld omdat zij wel een vergunning voor een dakopbouw over het gehele oppervlakte kunnen krijgen, overweegt het hof dat de VvE bij het nemen van haar besluit andere argumenten kan betrekken dan de gemeente bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning.
3.14
[verzoekers] wijzen nog op hun belang bij een dakopbouw over het gehele dak. De bouwkosten van een kleinere dakopbouw zijn hoger dan van een volledige opbouw, terwijl het ook 23 m2 minder aan woonoppervlakte oplevert. [verzoekers] becijferen hun verlies op € 92.000,- wegens minder vloeroppervlak plus de meerkosten van de kleinere opbouw. Dit zou opwegen tegen de belangen van een relatief gering deel van de leden van de VvE. Het hof constateert dat [verzoekers] naast dit financiële belang geen bijzondere persoonlijke belangen heeft aangevoerd. Hetgeen zij aanvoert geldt bovendien ook voor de andere bewoners die een dakopbouw willen realiseren.
3.15
Samengevat kan worden gezegd dat het realiseren van een volledige dakopbouw door [verzoekers] vooral voor de nabij gelegen woningen nadelen oplevert. Deze bestaan uit minder privacy, een mindere bezonning en minder zicht. Hoewel minder relevant, levert de opbouw ook een vermindering van het zicht op voor de verderop gelegen woningen. Daar tegenover staat het door [verzoekers] aangegeven financiële belang. In dat financiële belang is echter, gegeven de nadelen voor de andere eigenaren, onvoldoende grond te vinden om te concluderen dat de VvE zich met het nemen van het besluit jegens [verzoekers] niet heeft gedragen zoals door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Zij dient zich immers de belangen van al haar leden aan te trekken, en moet daarbij ook in het oog te houden dat zij haar leden gelijk behandelt. In dat licht heeft zij in redelijkheid het besluit kunnen nemen.
3.16
Gelet op een en ander kan evenmin worden geconcludeerd dat de VvE de toestemming zonder redelijke grond heeft geweigerd. De redelijke grond voor weigering is gelegen in de belangen van de andere leden en in het terechte uitgangspunt de leden gelijk te willen behandelen.
3.17
[verzoekers] klagen nog erover dat het besluit is genomen voordat zij de door hen aangevraagde omgevingsvergunning hadden gekregen. Het verbouwingsprotocol schrijft volgens hen voor dat pas wordt beslist nadat de noodzakelijke vergunningen zijn verkregen. [verzoekers] hebben echter niet uitgelegd waarom de gang van zaken alsnog zou moeten leiden tot vernietiging van het besluit of tot het verlenen van een vervangende machtiging. Tijdens het nemen van het besluit was duidelijk wat het bouwplan inhield. [verzoekers] hebben bovendien de gelegenheid gehad hun plan in de vergadering toe te lichten. Bij die gelegenheid hebben zij ook de verwachting uitgesproken dat de bouwvergunning zou worden verleend. Niet valt in te zien dat de gang van zaken [verzoekers] heeft benadeeld of dat een verloop volgens het protocol tot een ander besluit van de VvE zou hebben geleid. Daarvoor zijn geen concrete aanwijzingen gegeven.
3.18
Ten slotte betogen [verzoekers] dat de feitelijke situatie kan worden vergeleken met een straat met grondgebonden woningen met eigenaren die niet zijn verenigd in een VvE. In dat geval hadden de buren enkel op grond van het burenrecht of via de bestuursrechtelijke route bezwaar kunnen maken tegen hun dakopbouw. De eigendom van de woning van [verzoekers] en de andere leden van de VvE is echter (juridisch) vormgegeven door het creëren van appartementsrechten. Daarmee zijn de eigenaren in relatie tot elkaar komen te staan als leden van een VvE met de daarbij behorende rechten en verplichtingen. Het hof komt dan ook niet op grond van de door [verzoekers] weergegeven feitelijke situatie tot een ander oordeel dan reeds is gegeven.
3.19
Er is al met al geen grond voor toewijzing van enig onderdeel van het verzoek.
3.2
[verzoekers] hebben niet aangeboden concrete feiten te bewijzen die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden dan hiervoor genomen.
3.21
De slotsom is dat het hoger beroep faalt. [verzoekers] zullen als in het ongelijk gestelde partij in de kosten daarvan worden veroordeeld.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beslissing;
veroordeelt [verzoekers] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van de VvE gevallen, op € 741,- aan verschotten en € 2.228,- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D. Kingma, L.A.J. Dun en N.J. Huurdeman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021.