In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging van een slachtoffer, waarbij hij in de periode van 10 september 2018 tot en met 11 november 2018 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De verdachte heeft onder andere dreigende berichten gestuurd en contact opgenomen met de werkgever van het slachtoffer, wat leidde tot een onveilig gevoel voor het slachtoffer. De politierechter had een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd, met een proeftijd van drie jaren. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw heeft overwogen. Het hof heeft vastgesteld dat de klachtvereiste voor vervolging is voldaan, aangezien het slachtoffer aangifte heeft gedaan en de bedoeling had dat er vervolging zou plaatsvinden. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 40 uren, met een proeftijd van drie jaren. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.