ECLI:NL:GHAMS:2021:3343

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
200.288.191/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderbewindstelling en curatele van een meerderjarige met Alzheimer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van een meerderjarige, hierna aangeduid als de rechthebbende, die lijdt aan Alzheimer. De rechthebbende, geboren in 1945, is de moeder van de dochter, geboren in 1974. De dochter had in eerste aanleg verzocht om ondercuratelestelling van de rechthebbende, wat door de kantonrechter was afgewezen. De rechthebbende is in hoger beroep gekomen tegen deze beslissing, terwijl de dochter incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. De rechthebbende verzoekt de afwijzing van de onderbewindstelling, terwijl de dochter primair de ondercuratelestelling en subsidiair een mentorschap verzoekt.

Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de rechthebbende sinds 2016 gediagnosticeerd is met Alzheimer, maar zij is van mening dat zij nog in staat is om haar belangen te behartigen. De rechthebbende heeft een levenstestament opgesteld en wordt verzorgd door haar partner, met wie zij een affectieve relatie heeft. De dochter betwist echter de wilsbekwaamheid van de rechthebbende en vreest dat haar partner haar belangen niet goed behartigt. De bewindvoerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een onderbewindstelling noodzakelijk is, gezien de financiële situatie van de rechthebbende.

Het hof heeft overwogen dat de rechthebbende niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen volledig te behartigen, maar dat een curatele niet noodzakelijk is. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de rechthebbende onder bewind is gesteld, maar de verzoeken van de dochter tot ondercuratelestelling en mentorschap zijn afgewezen. Het hof heeft besloten dat een neutrale bewindvoerder aangesteld moet worden, in plaats van de partner van de rechthebbende, om de belangen van de rechthebbende beter te waarborgen en de familieverhouding te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.288.191/01
Zaaknummer rechtbank: 8602823 CB VERZ 20-44 JM
Beschikking van de meervoudige kamer van 26 oktober 2021 inzake
[de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. M.J. van Lingen te Alkmaar,
en
[de dochter] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de dochter,
advocaat: mr. M.L. Molenaar te Noord-Scharwoude.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), van 20 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De rechthebbende is op 12 januari 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 20 oktober 2020.
2.2
De dochter heeft op 22 maart 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De rechthebbende heeft op 4 mei 2021 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de rechthebbende van 13 augustus 2021 met een bijlage, ingekomen op 16 augustus 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de dochter van 19 augustus 2021 met een bijlage, ingekomen op 23 augustus 2021;
- een journaalbericht van de zijde van rechthebbende van 20 augustus 2021 met een bijlage, ingekomen op 23 augustus 2021.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 26 augustus 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat;
- de dochter, bijgestaan door haar advocaat;
- [de partner van rechthebbende] (hierna: de partner);
- Heijne Bewindvoering Beheer & Advies B.V. (hierna: de bewindvoerder), vertegenwoordigd door [X] en mr. M.A. Bos.
De advocaat van de dochter heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1945. De rechthebbende is de moeder van [de dochter] , geboren [in] 1974. [de partner van rechthebbende] , geboren [in] 1946, is de partner van rechthebbende.
3.2
Bij beschikking van 10 september 2020 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar is het verzoek van de dochter om een provisionele bewindvoerder te benoemen, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, op verzoek van de dochter, de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand en is Heijne Bewindvoering Beheer & Advies B.V. tot bewindvoerder benoemd. Daarnaast is afgewezen het verzoek van de dochter tot ondercuratelestelling van de rechthebbende.
In principaal hoger beroep
4.2
De rechthebbende verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, en primair, uitvoerbaar bij voorraad (voor zover mogelijk), het verzoek tot onderbewindstelling, althans de ambtshalve instelling daartoe, alsnog af te wijzen. Subsidiair verzoekt de rechthebbende [de partner van rechthebbende] als bewindvoerder te benoemen.
4.3
De dochter verzoekt het beroep van de rechthebbende af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep
4.4
De dochter verzoekt primair de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondercuratelestelling alsnog toe te wijzen. Subsidiair verzoekt zij de bestreden beschikking te bekrachtigen en daarnaast een mentorschap in te stellen ten aanzien van de rechthebbende en daarvoor een onafhankelijke mentor te benoemen.
4.5
De rechthebbende verzoekt de verzoeken van de dochter af te wijzen en voorwaardelijk, voor zover het hof van oordeel mocht zijn dat een mentorschap noodzakelijk is, tot mentor te benoemen – naar het hof als haar standpunt opvat – [de partner van rechthebbende] .
5. De motivering van de beslissing
Belanghebbenden
5.1
De dochter betoogt dat de partner van de rechthebbende geen belanghebbende is in de zin van artikel 798 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), nu hij niet als levensgezel zoals bedoeld in dit artikel kan worden aangemerkt. Weliswaar is hij de partner van de rechthebbende, maar zij hebben een LAT-relatie. Er is dus geen sprake van een relatie die vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten, aldus de dochter.
5.2
De rechthebbende en haar partner stellen dat hij belanghebbende is in onderhavige procedure, omdat samenwoning met de rechthebbende geen vereiste is om als levensgezel in de zin van artikel 798 lid 2 Rv aangemerkt te worden. Relevant is of de rechthebbende duurzaam samenleeft met iemand anders dan een echtgenoot of een geregistreerd partner. Daarvan is hier sprake. De rechthebbende en haar partner hebben al geruime tijd een affectieve relatie met elkaar.
5.3
De bewindvoerder heeft zich tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de partner van de rechthebbende niet als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat sprake is van een LAT-relatie. Zij staan niet op hetzelfde adres ingeschreven en er is geen sprake van een gezamenlijke huishouding. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat de rechthebbende een volledige AOW-uitkering krijgt.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 798 lid 1 Rv wordt in zaken betreffende het personen en familierecht, niet zijnde scheidingszaken, onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap onder belanghebbenden bovendien verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft.
5.5
De vraag die thans voorligt is of de partner als levensgezel in de zin van artikel 798 lid 2 Rv dient te worden aangemerkt. Het begrip ‘andere levensgezel’ is in het meerderjarigenbeschermingsrecht geïntroduceerd door de wet van 15 mei 1981, Stb 1981, 283. Uit de parlementaire geschiedenis van die wetswijziging blijkt dat een aantal omstandigheden relevant kan zijn bij de bepaling of een persoon als ‘andere levensgezel’ kan worden aangemerkt en dus belanghebbende is in een procedure als deze. Van belang is onder meer het voeren van een gemeenschappelijke huishouding en de duur hiervan, het hebben van een relatie van affectieve aard en dat partijen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid. Niet is vereist dat aan al deze criteria moet worden voldaan. Ook bij het ontbreken van een gemeenschappelijke huishouding kan van een zodanige affectieve relatie en nauwe lotsverbondenheid sprake zijn dat de betrokkenen als levensgezellen in de zin van de onderhavige regeling kunnen worden beschouwd
(MvA I, 15350, 62b, p. 1-2).Vaststaat dat de rechthebbende en haar partner al geruime tijd een affectieve relatie hebben. Hij verzorgt de rechthebbende sinds zij in elkaars leven zijn gekomen. Hoewel de rechthebbende en haar partner allebei een eigen woning bezitten, is gebleken dat zij feitelijk elke dag samen zijn en een nauwe lotsverbondenheid ervaren. Hiertegenover legt het gegeven dat zij ieder afzonderlijk een eigen huishouden hebben onvoldoende gewicht in de schaal.
Gelet hierop is het hof is van oordeel dat de partner als levensgezel in de zin van artikel 798 lid 2 Rv aangemerkt dient te worden en daarom als belanghebbende in onderhavige procedure.
In deze zaak wordt verder de bewindvoerder als belanghebbende aangemerkt.
In principaal en incidenteel hoger beroep
5.6
Gelet op de samenhang van de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep ziet het hof aanleiding deze samen te behandelen. Aan de orde is de vraag of gronden bestaan voor het instellen van een (niet-)vermogensrechtelijke beschermingsmaatregel ten behoeve van de rechthebbende.
5.7
Op grond van artikel 1:378 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een meerderjarige door de rechter onder curatele worden gesteld wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
5.8
Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Het bewind kan op grond van het derde lid van dit artikel eveneens worden ingesteld indien te verwachten is dat rechthebbende binnen afzienbare tijd in de in het eerste lid bedoelde toestand zal verkeren.
5.9
Op grond van artikel 1:450 lid 1 BW kan de rechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
Het mentorschap kan op grond van het derde lid van dit artikel eveneens worden ingesteld, indien te verwachten is dat een meerderjarige binnen afzienbare tijd in de in het eerste lid bedoelde toestand zal verkeren.
5.1
De rechthebbende betoogt dat de kantonrechter ten onrechte de goederen die aan haar (zullen) toebehoren onder bewind heeft gesteld en stelt daartoe onder meer het volgende. Zij is in februari 2016 gediagnosticeerd met Alzheimer, maar dit beperkt haar niet nu zij nog altijd muziekles geeft. Het gaat bovendien om een lichte vorm. Sinds de diagnose staat zij onder behandeling van Geriant. Zij krijgt medicatie in de vorm van pleisters en ging tweemaal per week naar een zorgboerderij. Haar partner heeft het toedienen van de medicatie van de buurtzorg overgenomen en de rechthebbende gaat, in overleg met haar arts bij Geriant, sinds 2017 niet meer naar de zorgboerderij. Voor wat betreft de financiën stelt de rechthebbende dat zij beschikte over circa € 43.000,- spaargeld toen zij haar partner leerde kennen. Van dit spaargeld zijn noodzakelijke uitgaven gedaan zoals het schilderen van haar huis, waarvan haar dochter en diens partner ook hebben geprofiteerd, en een aantal grote uitgaven zoals de aankoop van een auto en een camper.
Tijdens de zitting in eerste aanleg kwam zij door de zenuwen lastig uit haar woorden. Daarnaast heeft zij geen deskundigenverklaring gezien. Subsidiair stelt de rechthebbende dat als onderbewindstelling noodzakelijk is, zij wenst dat haar partner als bewindvoerder zal worden benoemd.
Het verzoek van de dochter tot ondercuratelestelling dan wel een mentorschap moet worden afgewezen. Primair acht de rechthebbende geen enkele maatregel noodzakelijk. Subsidiair meent de zij dat ondercuratelestelling een te zwaar middel is en een mentorschap niet noodzakelijk is. De rechthebbende is in staat haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard te behartigen. Zij heeft ook een levenstestament opgesteld en wordt al jaren goed verzorgd door haar partner. Voor het geval het hof van oordeel is dat een mentorschap wel nodig is, dan is het uitdrukkelijke verzoek haar partner aan te stellen tot mentor.
5.11
De partner heeft zich ter zitting in hoger beroep aangesloten bij het standpunt van de rechthebbende. Daarnaast heeft hij zich bereid verklaard, mocht het hof toch tot de conclusie komen dat een beschermingsmaatregel nodig is, te worden benoemd tot bewindvoerder en/of mentor dan wel curator van de rechthebbende.
5.12
De dochter is van mening dat een ondercuratelestelling noodzakelijk is. De rechthebbende heeft een TIA gehad en kan sinds 2014 niet meer goed voor zichzelf zorgen. Na de diagnose Alzheimer is hulpverlening ingeschakeld voor de rechthebbende. De broer van rechthebbende verzorgde de financiën. Begin 2016 heeft zij haar partner leren kennen en die heeft alle hulpverlening afgezegd. In 2017 is door de notaris geoordeeld dat de rechthebbende niet langer wilsbekwaam is. Het spaargeld van de rechthebbende is op, doordat zij diverse grote uitgaven heeft gedaan en zij heeft nu zelfs een persoonlijke lening. Nadat de broer kritische opmerkingen maakte over de financiën, is door de partner alle contact met de broer en de dochter verbroken. Door Geriant werd geadviseerd een verzoek tot ondercuratelestelling te doen en dit heeft de dochter gedaan. Inmiddels is sprake van Alzheimer in een vergevorderd stadium. Hierdoor is de rechthebbende niet in staat haar belangen zelfstandig te behartigen en moet zij ook op niet-vermogensrechtelijk gebied worden beschermd. Onderbewindstelling is een te lichte maatregel, omdat de rechthebbende dan nog bevoegd is om haar testament te wijzigen. De rechthebbende is op dit moment volledig afhankelijk van haar partner, die alle zorgverlening heeft stopgezet en de rechthebbende volledig heeft geïsoleerd van haar familie. Er bestaat dus een risico op misbruik. Voor het geval het hof van oordeel is dat ondercuratelestelling te verstrekkend is, stelt de dochter zich op het standpunt dat naast het bewind een mentorschap noodzakelijk is, zodat ook de niet-vermogensrechtelijke belangen gewaarborgd worden. Over het verzoek van de rechthebbende om haar levensgezel tot bewindvoerder en mentor te benoemen, merkt de dochter op dat er juist geen vertrouwen is in de partner nu hij de auto en de camper die (deels) door de rechthebbende zijn betaald op zijn naam heeft. Ter zitting in hoger beroep heeft de dochter aanvullend verklaard het belangrijk te vinden dat wordt onderzocht hoe vergevorderd de Alzheimer bij de rechthebbende is.
5.13
De bewindvoerder heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat een onderbewindstelling noodzakelijk is. De rechthebbende heeft altijd hulp gehad bij haar financiën en als zij dit zelf ter hand moet nemen is er onvoldoende zicht op hoe dit geregeld moet worden. Het spaargeld van de rechthebbende was op het moment van de onderbewindstelling tot nul gereduceerd, terwijl de rechthebbende wel een vrijstaande woning in eigendom heeft die onderhouden moet worden. De partner van rechthebbende regelt alles voor haar en dat gaat op dit moment (nog) goed. Desondanks is het in dit geval wenselijk dat er een onafhankelijke bewindvoerder is die de financiën beheert.
Bij benoeming van de partner tot bewindvoerder bestaat het risico dat hij vanuit liefde voor de rechthebbende misschien niet altijd de juiste financiële afwegingen en beslissingen maakt. De bewindvoerder was bijvoorbeeld niet op de hoogte van het levenstestament dat is opgesteld. De bewindvoerder heeft weinig contact met de rechthebbende zelf, nu de partner al het contact regelt en de bewindvoerder te woord staat. Desondanks acht de bewindvoerder zich in staat het bewind op een goede manier uit toe voeren. Hoewel (recente) medische informatie ontbreekt, ziet de bewindvoerder geen signalen dat ondercuratelestelling dan wel mentorschap noodzakelijk is. De partner regelt alles met betrekking tot de verzorging van de rechthebbende en dit loopt goed. Daarover bestaan dan ook (vooralsnog) geen zorgen, aldus de bewindvoerder.
5.14
Het hof overweegt als volgt. De maatregelen van curatele, bewind en mentorschap maken een inbreuk op het privéleven van een rechthebbende. Deze maatregelen mogen niet verder ingrijpen dan noodzakelijk is en er moet waar mogelijk gekeken worden naar een minder vergaand alternatief. Gezocht moeten worden naar een evenwicht tussen bescherming en het bevorderen van zelfredzaamheid van een rechthebbende en naar de minst vergaande maatregel.
5.15
Uit het dossier en ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de rechthebbende in 2016 is gediagnosticeerd met Alzheimer en dat zij daarna dagelijks hulp kreeg van Buurtzorg, onder andere bij de toediening van haar medicatie. De rechthebbende is vanaf de diagnose een aantal keer per week naar een zorgboerderij gegaan. Daar heeft zij haar partner leren kennen. Inmiddels wordt de rechthebbende al geruime tijd door hem verzorgd. Buurtzorg is niet meer in beeld en ook gaat de rechthebbende niet meer naar de zorgboerderij. Haar arts is hiervan op de hoogte. Vanuit de bewindvoerder, die regelmatig contact heeft met de partner, bestaan op dit moment geen zorgen over de wijze waarop de rechthebbende door haar partner wordt verzorgd. Ook heeft het hof bij de mondelinge behandeling van de rechthebbende zelf vernomen dat zij het heel goed heeft met haar partner. De door de dochter geuite zorgen op het punt van de verzorging betreffen meer het feit dat zij moeilijk contact kan krijgen met haar moeder en dat de verhouding met de partner heel slecht is.
5.16
Wel is gebleken dat de rechthebbende al jarenlang hulp krijgt bij haar financiën, eerst van haar ex-echtgenoot en na diens overlijden van haar broer. Ook is gebleken dat het direct opneembare spaargeld dat de rechthebbende bezat tot nul was gereduceerd door onder andere in de loop van enkele jaren met haar partner gezamenlijk twee opvolgende campers en auto’s aan te schaffen. Voor de aanschaf van de tweede camper heeft de rechthebbende een persoonlijke lening van € 10.000,- afgesloten, nu er onvoldoende spaargeld was om haar aandeel in deze camper te betalen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er kort voor de mondelinge behandeling een deposito is vrijgevallen waardoor de rechthebbende thans weer over spaargeld beschikt. De vraag is dan of een beschermingsmaatregel noodzakelijk is. Het hof weegt zwaar mee dat buiten medeweten van de bewindvoerder een levenstestament is opgesteld door de rechthebbende waarin zij onder andere haar partner en een nichtje een volmacht heeft verleend met (deels) een financieel karakter. Het lijkt onaannemelijk dat de notaris die het levenstestament heeft opgesteld, is ingelicht over de onderbewindstelling en de geconstateerde ziekte van Alzheimer van de rechthebbende. De volmacht om bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget aan te vragen kan in deze situatie immers niet verleend worden en wordt overruled door de bewindvoering. De instelling van een beschermingsbewind heeft gevolgen voor de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gevolmachtigde. Die bevoegdheid reikt namelijk niet verder dan de zeggenschap van de rechthebbende zelf, terwijl die zeggenschap nu juist door het beschermingsbewind wordt beperkt.
Deze gang van zaken wekt ook de indruk dat de partner onvoldoende kan beoordelen wat de situatie waarin de rechthebbende zich bevindt meebrengt op juridisch vlak. Een goede voorlichting van de notaris over de situatie van de rechthebbende was in haar belang geweest, ook omdat in het verleden tweemaal door een andere notaris geoordeeld is dat de rechthebbende wilsonbekwaam was.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de rechthebbende (nog altijd) niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van haar geestelijke toestand. Gelet op het voorgaande acht het hof zich voldoende voorgelicht om te beslissen en zal het hof geen deskundigenonderzoek, zoals door de dochter aan de orde gesteld, gelasten.
5.17
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat aan de wettelijke gronden voor het bewind is voldaan. Het hof acht evenwel een nog verderstrekkende maatregel als curatele niet noodzakelijk. De dochter vreest dat zonder curatele de rechthebbende onder invloed van haar partner een testament zal opmaken. Een notaris zal zich daarbij evenwel moeten vergewissen of de rechthebbende op dat moment wilsbekwaam kan worden geacht. Nu er verder geen aanwijzingen zijn dat de niet-vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende niet op een behoorlijke manier worden behartigd, is ook om die reden curatele niet noodzakelijk, evenmin als de minder verstrekkende maatregel van mentorschap. De rechthebbende wordt verzorgd door haar partner en niet gebleken is dat dat niet behoorlijk gebeurt.
5.18
De vraag die rest is wie met de uitvoering van het bewind belast moet worden, aangezien de rechthebbende haar voorkeur heeft uitgesproken voor de benoeming van haar partner. Gelet op de gang van zaken bij het opstellen van het levenstestament acht het hof de partner evenwel onvoldoende toegerust om de financiële belangen van de rechthebbende te verzorgen. Bovendien zal de aanstelling van een neutrale bewindvoerder de familieverhouding minder op scherp zetten en hopelijk de weg vrijmaken voor contactherstel tussen de rechthebbende en haar dochter en kleindochter. Om deze redenen passeert het hof de voorkeur van de rechthebbende.
5.19
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen en het meer of anders in hoger beroep verzochte zal afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan hoger beroep;
draagt de griffier op om op de voet van artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, J.F. Miedema en G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier, en is op 26 oktober 2021 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.