ECLI:NL:GHAMS:2021:3316

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
200.295.980/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige kinderen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen, [kind 1], [kind 2] en [kind 3], van de ouders, de vader en de moeder. De moeder had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter van 28 mei 2021, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De gecertificeerde instelling, stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI), had verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, die eerder was verleend vanwege zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen, maar de GI heeft geconstateerd dat er sprake is van zorgelijke signalen, waaronder vermoedelijk trauma en ontwikkelingsachterstanden bij de kinderen. De ouders hebben moeite om samen te werken met de GI en hebben in het verleden hulpverlening vaak gestaakt of niet opgestart. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de opvoedingsomgeving te bieden die de kinderen nodig hebben en dat de kinderen in het gezinshuis de structuur en aandacht krijgen die zij nodig hebben. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende periode van zes maanden verlengd. Het hof heeft de ouders aangespoord om hun houding tegenover de GI en de hulpverlening te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.295.980/01
zaaknummers rechtbank: C/15/308871 / JU RK 20-2053 + C/15/312555 / JU RK 21-159
beschikking van de meervoudige kamer van 26 oktober 2021 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- na te noemen minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- na te noemen minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- na te noemen minderjarige [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] );
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de kinderrechter), van 28 mei 2021, schriftelijk vastgelegd op 10 juni 2021 en uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 22 juni 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 28 mei 2021.
2.2
De GI heeft op 1 september 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 12 juli 2021 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een brief van de zijde van de GI van 10 september 2021 met bijlage, ingekomen op 13 september 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 17 september 2021 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een brief van de zijde van de GI van 17 september 2021 met bijlagen, ingekomen op 20 september 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 20 september 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V.D. Aelbers.

3.De feiten

3.1
De minderjarige kinderen van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn:
- [kind 1] , geboren [in] 2012,
- [kind 2] , geboren [in] 2015,
- [kind 3] , geboren [in] 2018.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
3.2
[kind 1] en [kind 2] zijn bij beschikking van de kinderrechter van 1 december 2016 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 1 december 2021.
Bij beschikking van de kinderrechter van 24 mei 2017 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een netwerkpleeggezin, bij de grootouders vaderszijde, verleend, welke machtiging nadien is verlengd tot 1 september 2018.
Bij beschikking van de kinderrechter van 20 november 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een gezinshuis verleend, welke machtiging sindsdien telkens is verlengd.
3.3
[kind 3] is bij mondelinge beschikking van de kinderrechter van 20 november 2020, schriftelijk uitgewerkt op 23 november 2020, voorlopig onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling vervolgens definitief is uitgesproken en sindsdien steeds is verlengd, laatstelijk tot 1 december 2021.
Bij voornoemde beschikking van de kinderrechter van 20 november 2020 is tevens een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [kind 3] in een gezinshuis verleend, welke machtiging sindsdien telkens is verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op dienovereenkomstig verzoek van de GI, de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen in een gezinshuis verlengd voor de resterende periode van zes maanden tot 1 december 2021.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van de GI alsnog af te wijzen, dan wel de duur van de machtiging te beperken.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de verlenging van het resterende deel van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
De moeder kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en voert daartoe het volgende aan. De kinderrechter heeft de maatregel tot uithuisplaatsing van de kinderen volgens de moeder te lichtvaardig toegepast. Het gedwongen karakter van een kinderbeschermingsmaatregel dient alleen in uiterste gevallen ingezet te worden. De ouders doen erg hun best om de hulpverlening in te schakelen, zij zijn bereid mee te werken aan een diagnostisch onderzoek en zijn gemotiveerd om aan de slag te gaan met het gezinsplan. Dit heeft echter tot niets geleid. De moeder is van mening dat de GI alle plannen van de ouders tegenwerkt. De ouders hebben het idee dat zij niets goed kunnen doen. De ouders vinden het lastig om aansluiting te vinden bij het aanbod aan hulp dat door de GI wordt geboden. Er is daarom ondersteuning ingezet via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) om de ouders te helpen bij het traject en de samenwerking met de GI, zodat de ouders beter begrijpen wat er van hen wordt verwacht. Tevens hebben de ouders om de samenwerking tussen hen en de GI op gang te laten komen de stap gemaakt om een gezinscoach aan te stellen. Deze thuiscoach is vanaf 20 mei 2021 gestart een keer per week gedurende twee uur. De thuiscoach heeft echter door middel van een kort briefje aangegeven niet verder te gaan. Van de sociaal psychiatrisch verpleegkundig (hierna ook: SPV-er) die vanuit de GI zou worden ingezet, hebben de ouders niets meer vernomen. Recent hebben de ouders daarom zelf contact gezocht met Esdégé-Reigersdaal en sinds kort is LOEK opgestart om de ouders te begeleiden en te ondersteunen in de gesprekken met de GI en om eventueel de omgang te begeleiden in de thuissituatie.
De moeder heeft op dit moment alleen begeleide omgang. Zij vindt het zorgwekkend dat de frequentie van de omgang tussen haar en de kinderen ruim een half jaar hetzelfde is en er geen uitbreiding is geweest. De moeder begrijpt niet waarom er binnen het kader van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing niet gekeken wordt naar een traject tot thuisplaatsing van de kinderen. De benodigde hulpverlening van de kinderen kan goed vanuit de thuissituatie worden gegeven. De kinderen zullen dan meer gemotiveerd zijn en openstaan voor de behandeling, aldus de moeder.
5.4
De GI is van mening dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat een machtiging tot uithuisplaatsing voor de kinderen noodzakelijk is. Er is sprake van zorgelijke kindsignalen. Gebleken is dat [kind 1] een verstandelijke beperking heeft. Bij alle kinderen is sprake van vermoedelijk trauma en een ontwikkelingsachterstand. De kinderen vertellen over het huiselijk geweld dat heeft plaatsgevonden, maar de ouders kunnen dit niet erkennen. De GI ziet ouders die dwingend, escalerend en bepalend richting de GI en de hulpverlening zijn. Hulpverlening wordt vanuit de ouders niet geaccepteerd. De ouders zijn in hun relatie sterk afhankelijk van elkaar. Tegelijk is zichtbaar dat het hebben van een gezin voor beide ouders hun draagkracht te boven lijkt te gaan. De ouders worstelen met de wereld om hen heen en met wat daarin van hen als ouders wordt verwacht. De ouders willen het beste voor hun kinderen, maar zijn niet in staat om te komen tot inzicht wat het beste voor hun kinderen is. De ouders gaan voor hun relatie en hebben aangegeven dat ze willen dat de kinderen weer bij hen thuis komen wonen. De moeder mist de kinderen en wil zich inzetten om te doen wat nodig is voor de kinderen. Tegelijk is zichtbaar dat de vader verminderd in staat is om de stappen te zetten die hiervoor nodig zijn. Op het moment dat de vader niet de stappen zet die nodig zijn, kiest de moeder partij voor de vader. De vader geeft geen toestemming voor de noodzakelijke hulpverlening of breekt de ingezette hulpverlening voortijdig af. De ouders zijn zich niet bewust van de effecten van hun gedrag op de kinderen.
De GI kwam er bij navraag achter dat de thuiscoach niet meer betrokken is bij de ouders. De SPV-er die vanuit de GI is ingezet heeft teruggekoppeld dat het niet is gelukt om tot een positieve samenwerking te komen met de ouders.
De GI is van mening dat de ouders niet in staat zijn om de opvoedingsomgeving te bieden die de kinderen nodig hebben. Recent heeft de GI het resultaat van het perspectiefonderzoek met de ouders besproken. De onderzoekers achten de kans op falen zeer aanwezig, gezien het verleden waarbij de samenwerking met de hulpverlening vaak na enige tijd stagneerde of ineens negatief werd. De GI heeft de raad daarom verzocht een onderzoek te verrichten naar een gezagsbeëindigende maatregel.
5.5
De raad heeft ter zitting geen concreet advies kunnen geven, doordat de oorspronkelijke raadsmedewerker ziek was en de huidige raadsmedewerker zich onvoldoende heeft kunnen inlezen in het dossier. Wel heeft de raad de ouders gewezen op het belang van samenwerking met de GI. De raad adviseert de huidige situatie te handhaven, op het moment dat het hof geen mogelijkheden ziet voor een thuisplaatsing van de kinderen bij de ouders.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Het hof ziet dat de ouders hun best doen om hulp in te schakelen, maar constateert ook op grond van de jarenlange voorgeschiedenis een patroon waarbij de hulpverlening telkens wordt gestaakt of zelfs helemaal niet wordt opgestart, omdat de vader weigert mee te werken, zich agressief opstelt naar de hulpverlening en de ouders de zorgen over de situatie in het gezin niet erkennen. Wanneer de vader weerstand toont tegen de hulpverlening gaat de moeder daarin mee en het lukt haar niet dit patroon te doorbreken. Het hof leidt dit onder meer af uit de volgende voorgeschiedenis.
In februari 2016 is na een melding door de huisarts bij Veilig Thuis ambulante jeugdhulp ingezet ter ondersteuning van de ouders bij de opvoeding en om zicht te houden op de veiligheid van de kinderen. De ouders zijn destijds aangemeld bij de GGZ Noord-Holland-Noord, maar er heeft geen behandeling plaatsgevonden, omdat de vader verdere medewerking heeft geweigerd.
Vervolgens is in maart 2017 de hulp van Parlan ingezet om begeleide omgang tussen de vader en de kinderen op te starten, maar dit is vrij snel daarna gestopt, omdat de vader dreigende taal heeft geuit tegenover de hulpverlener van Parlan die de omgang begeleidde.
Op 9 maart 2017 is de moeder uit de woning van opa en oma vertrokken en zijn [kind 1] en [kind 2] bij opa en oma blijven wonen, door middel van een machtiging tot uithuisplaatsing.
In februari 2018 is NIKA ingezet voor een onderzoek naar de hechting van de kinderen. Daaruit volgt dat de moeder heeft laten zien dat zij leerbaar is. Zij is in staat te reflecteren op haar gedrag en stond open voor verandering. De vader was echter niet intrinsiek gemotiveerd voor de interventie. Hij heeft geen twijfels over zijn opvoedvaardigheden of de hechtingsrelatie met zijn dochters.
Vervolgens zijn [kind 1] en [kind 2] weer thuis geplaatst bij de ouders en is daarbij intensieve hulp ingezet van Koel & Co. Na de geboorte van [kind 3] [in] 2018 lijken de ouders het goed te redden met drie kinderen, maar in februari 2019 heeft de opvoedondersteuner van Koel & Co een melding bij de GI gedaan over zorgen ten aanzien van het gedrag van de vader. Na twee meldingen bij Veilig Thuis vanuit de politie en de school van [kind 1] is op 20 november 2019 afgesproken dat de vader uit de woning zal vertrekken en bij zijn ouders zal verblijven. De vader is een behandeling gestart bij Stichting Spoor 1, maar de behandelaar wilde geen informatie delen met de GI over de diagnose en de lengte van het behandeltraject van de vader.
Het gezin is vervolgens in november 2019 aangemeld bij de Blijf Groep, maar door de weerstand van de vader naar de hulpverlening en het bagatelliseren van de problematiek, heeft de Blijf Groep de aanmelding niet voortgezet in een behandeltraject.
In april 2020 heeft de vader de Omring benaderd, maar ook deze hulpverlening is niet van de grond gekomen door de opstelling van de vader jegens de medewerker van de Omring.
Daarnaast hebben de ouders aangegeven niet mee te willen werken aan speltherapie voor [kind 1] vanuit de school, wanneer de gezinsmanager bij dit gesprek aanwezig zal zijn.
Recent is een tweetal persoonlijkheidsonderzoeken aangevraagd bij de huisarts om zicht te krijgen op het IQ en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de ouders. De vader heeft aangegeven hieraan niet mee te willen werken. Het is onduidelijk waarom het onderzoek voor de moeder niet heeft plaatsgevonden.
Het hof ziet dat de ouders moeite hebben om aansluiting te vinden bij het aanbod van hulp vanuit de GI en om te komen tot een positieve samenwerking met de GI. Daarvoor is de hulp van de thuiscoach ingezet. De thuiscoach heeft echter na een korte periode aangegeven niet verder te kunnen gaan, en heeft aangegeven dat de vader eisen stelde aan de begeleiding waaraan de thuiscoach niet kon en wilde voldoen.
Ook de SPV-er, die eveneens recent door de GI is ingezet, is het niet gelukt om tot een positieve samenwerking met de ouders te komen.
[kind 1] en [kind 2] zijn in november 2020 voor de tweede keer uit huis geplaatst, omdat er grote zorgen waren over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen en het de ouders niet lukte om mee te werken aan de noodzakelijke hulpverlening en de ouders geen zicht gaven op de veiligheid van de kinderen. [kind 3] is kort daarna eveneens uit huis geplaatst. Om Mij heeft op verzoek van de GI een perspectiefonderzoek verricht. Uit het onderzoeksrapport van 2 augustus 2021 volgt onder meer dat alle drie de kinderen in een zorgelijke staat in het gezinshuis binnenkwamen. Ze zaten alle drie qua BMI op de grens van ondergewicht. Ook viel op dat de kinderen erg bleek waren en diepe wallen onder de ogen hadden (met name de oudste twee kinderen). [kind 1] en [kind 2] praten in het gezinshuis over de thuissituatie. Hierbij vertellen zij over verbaal en fysiek geweld dat zij hebben meegemaakt. Zij hebben duidelijk last van hetgeen zich heeft voorgedaan in de thuissituatie bij de ouders.
[kind 1] is volgens de gezinshuisouders moeizaam in staat om verdriet en pijn te laten zien en is niet in staat om haar grenzen aan te geven en te bewaken. Ook heeft zij zindelijkheidsproblemen. Daarnaast is er sprake van parentificatie en somatische problematiek.
[kind 1] is op 3 februari 2021 gezien door Buro Bloei en daaruit volgt dat zij functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau ten aanzien van haar zelfredzaamheid, haar taakgerichtheid en sociale gerichtheid. [kind 1] heeft gezien haar licht verstandelijke beperking, vertraagde sociaal emotionele ontwikkeling, gedragsproblemen en mogelijk aan trauma gerelateerde problemen, een specialistische benadering nodig in het alledaags leven. Zij heeft een zeer duidelijk en vast dagritme nodig, structuur en voorspelbaarheid, om zo verder tot ontwikkeling te komen. Inmiddels is paardentherapie voor [kind 1] opgestart. Traumatherapie is nog niet opgestart, omdat daarvoor eerst duidelijkheid moet komen over het perspectief.
[kind 2] reageert bij spanning met psychosomatische klachten. Ze plast of poept dan in haar broek of moet overgeven. [kind 2] lijkt wat achterstand te hebben in haar taalontwikkeling. Zichtbaar is dat [kind 2] in haar sociaal-emotionele ontwikkeling achterloopt op de cognitieve ontwikkeling. [kind 2] vertoont parentificatie richting haar zus en broertje [kind 3] . Het is van belang dat zij zorgeloos kind kan zijn en niet wordt belast met volwassen zaken. [kind 2] heeft gezien haar persoonsbeeld, naast basale veiligheid en geborgenheid, behoefte aan een omgeving waarbij aandacht is voor haar individuele ontwikkeling en het ontwikkelen van een steviger zelfbeeld. Er moet aandacht zijn voor haar internaliserende problemen, door middel van de inzet van passende behandeling. Hierbij wordt gedacht aan speltherapie of psychomotorische therapie. Tevens is behandeling gericht op de gehechtheid geïndiceerd. Deze therapie voor [kind 2] is nog niet opgestart, omdat ook voor haar eerst duidelijkheid moet komen over het perspectief.
[kind 3] was weliswaar aanzienlijk jonger dan zijn zussen ten tijde van de uithuisplaatsing, maar ook bij hem was een duidelijke achterstand te zien in zijn spraak- en taalontwikkeling. [kind 3] sprak bij aankomst in het gezinshuis helemaal niet, hij was angstig voor harde geluiden, hij kon dan weglopen, zich verstoppen en met zijn handjes voor zijn ogen of oren gaan zitten of liggen. Gedurende de plaatsing in het gezinshuis heeft [kind 3] zich ontwikkeld tot een vrolijke, actieve, ondernemende peuter, die zich veilig en geborgen voelt in het gezinshuis. [kind 3] heeft behoefte aan een omgeving die voor hem voorspelbaar en ontspannen is en waar hij zich veilig voelt.
Op dit moment heeft de moeder eenmaal per twee weken een fysiek bezoekmoment met alle kinderen onder begeleiding op het kantoor van de GI. Daarnaast heeft de moeder eenmaal per twee weken een half uur contact met [kind 3] door middel van videobellen. Er is enige tijd onbegeleide omgang geweest, maar de moeder sloot ineens de deur en draaide veel harde muziek gedurende de bezoekregeling. Vanuit het gezinshuis werd onafhankelijk gemeld dat er in die periode van onbegeleide omgang een negatieve verandering zichtbaar was bij de kinderen in hun gedrag en onbevangenheid. Dit heeft als gevolg gehad dat de moeder de kinderen tot op heden alleen nog maar ziet onder begeleiding.
De kinderen hebben geen omgang met hun vader, nadat hij zich niet heeft gehouden aan de veiligheidsafspraken, grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond en niet sensitief op de kinderen heeft gereageerd tijdens een eerder begeleid omgangsmoment. Om het contact voorzichtig te herstellen heeft de vader in overleg met de GI een kaart gestuurd naar de kinderen. De kinderen reageerden zeer heftig op deze kaart, hetgeen overigens niet aan het zorgvuldig door de vader opgestelde kaartje lag. Gezien de heftigheid van de reactie van de kinderen is duidelijk dat zowel de vader als de kinderen hulpverlening en ondersteuning nodig hebben om tot herstel van het contact te kunnen komen.
Het hof vindt het op grond van de stukken in het dossier en hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken aannemelijk dat de vader een gebrek aan inzicht heeft in de gevolgen van zijn handelen voor de kinderen en niet in staat is te reflecteren op zijn eigen doen en laten. Hij legt alle schuld buiten zichzelf en heeft een totaal andere kijk op hetgeen in het verleden is gebeurd. De moeder is weliswaar meer leerbaar dan de vader, maar schaart zich achter de vader en het lukt haar niet zich daarvan los te maken. Doordat de ouders zelf geen hulpvraag hebben, is de kans op verandering erg klein. Gezien het jarenlange terugkerende patroon van weerstand van de ouders is naar het oordeel van het hof niet te verwachten dat de ouders in korte tijd een stabiele en langdurige hulpverleningsrelatie kunnen aangaan. Deze omstandigheid klemt temeer omdat intensieve hulpverlening en specialistische hulp voor de kinderen noodzakelijk is. Weliswaar hebben de ouders recent zelf de hulp van LOEK ingeschakeld, maar wat het hof betreft, zou de focus moeten liggen op het werken aan een betere samenwerking met de GI.
Bij alle kinderen is sprake van structurele problematiek en een bijzondere opvoedingsbehoefte. Hoewel bij [kind 3] sprake is van minder ernstige problematiek dan bij de oudste twee kinderen, is het hof van oordeel dat ook hij niet moet worden blootgesteld aan het risico van een mislukte thuisplaatsing. Het is van groot belang dat de kinderen opvoeders hebben die kunnen handelen in het belang van de kinderen, zodat ze niet verder worden belemmerd in hun ontwikkeling. De kinderen komen in het gezinshuis tot rust en krijgen de structuur en aandacht die zij nodig hebben.
Onder deze omstandigheden en gelet op de eerdere mislukte thuisplaatsing van de twee oudste kinderen is het hof met de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor de kinderen voor het resterende deel van zes maanden dient te worden verlengd. Voor een beperking van de duur van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing ziet het hof geen aanleiding. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.
Het hof spreekt de hoop uit dat de ouders, en met name de vader, een andere houding tegenover de GI en de hulpverlening in zullen nemen en hun eigen aandeel in de ontstane situatie leren inzien. Evenals de rechtbank wijst het hof de ouders op het belang van het verbeteren van de samenwerking met de GI, mogelijk met behulp van de inzet van LOEK.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. H.A. van den Berg en mr. L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 26 oktober 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.