ECLI:NL:GHAMS:2021:3311

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
200.288.823/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatieregeling tussen ouders over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een informatieregeling tussen de ouders van een minderjarige. De man, die in een penitentiaire inrichting verblijft, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2020. In deze beschikking was bepaald dat de vrouw, die het eenhoofdig gezag over de minderjarige uitoefent, de man eenmaal per zes maanden op de hoogte moest stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige. De man verzocht om een frequentere informatieregeling en om maandelijks een recente foto van de minderjarige te ontvangen. De vrouw verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking, stellende dat er sinds medio 2018 geen contact meer is tussen de man en de minderjarige en dat de minderjarige geen contact met de man wenst.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.288.823/01
Zaaknummer rechtbank: C13/688858/FA RK 20-5340 (HE/HS)
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 oktober 2021 in de zaak van
[de man] ,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting [plaats A] , locatie [X] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.E.W.C.M. Kneepkens te Naarden.
Als (overige) belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 16 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 21 januari 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van16 december 2020.
2.2
De vrouw heeft op 9 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een ingevuld Formulier bij kindgesprek van [de minderjarige] van 28 mei 2021, ingekomen op 4 juni 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 11 augustus 2021.
2.4
[de minderjarige] heeft zijn mening per brief kenbaar gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 18 augustus 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door mr. P.K. de Blieck-Willemsen, waarnemend voor mr. Thieme;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. Touber.
Mr. De Blieck-Willemsen heeft ter zitting gepleit aan de hand van aantekeningen die zij, met toestemming, na de zitting aan het hof en aan mr. Kneepkens heeft toegezonden.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de man en de vrouw (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) is [de minderjarige] geboren.
De vrouw oefent het eenhoofdig gezag uit over [de minderjarige] . De man heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] woont bij de vrouw.
De ouders hebben samen nog twee – inmiddels meerderjarige - kinderen, te weten [kind A] en [kind B] . Ook zij wonen bij de vrouw.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 3 oktober 2018 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de vrouw de man eenmaal per maand schriftelijk op de hoogte zal stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige] en dat de vrouw eenmaal per kwartaal een recente kleurenfoto van [de minderjarige] aan de man zal toesturen. De door de man verzochte telefonische contactregeling en consultatieregeling zijn afgewezen. Bij beschikking van dit hof van 6 augustus 2019 is voornoemde beslissing, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang en met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 3 oktober 2018, bepaald dat de vrouw gehouden is de man eenmaal per zes maanden schriftelijk op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de school(resultaten), de gezondheid en de hobby’s van [de minderjarige] en dat de vrouw gehouden is de rapporten van [de minderjarige] aan de man te verstrekken. Het verzoek van de man een verder strekkende informatieregeling vast te stellen, om te bepalen dat hij bij iedere relevante gelegenheid door de moeder wordt geconsulteerd en om te bepalen dat de vrouw gehouden zal zijn eens per maand een recente en goed gelijkende kleurenfoto van [de minderjarige] over te leggen, is daarbij afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek van de man met betrekking tot de informatieregeling toe te wijzen dan wel een informatieregeling vast te stellen die het hof juist acht.
4.3
De vrouw verzoekt bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:377b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de met het gezag belaste ouder gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Indien het belang van het kind zulks vereist kan de rechter zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van genoemd artikel buiten toepassing blijft.
5.2
De man betoogt dat de rechtbank ten onrechte een informatieregeling van eenmaal per zes maanden heeft vastgesteld en zijn verzoeken tot het maandelijks verstrekken van een foto van [de minderjarige] en het verbinden van een dwangsom aan de informatieregeling ten onrechte heeft afgewezen. Hij voert daartoe het navolgende aan. De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat de man geen contact onderhoudt met [de minderjarige] en de meerderjarige kinderen. Hij heeft jarenlang kaarten en brieven naar hen gestuurd en tot 2018 heeft hij intensief belcontact met hen gehad. De man acht het van groot belang dat hij op de hoogte wordt gehouden hoe het met [de minderjarige] gaat, juist omdat [de minderjarige] zich in een levensfase bevindt waarin er veel verandert. Eenmaal per zes maanden informatie ontvangen is daarvoor te weinig. De man heeft gevraagd om een uitvoerige regeling waarin de onderwerpen waarover hij moet worden geïnformeerd zijn genoemd, omdat de vrouw anders volstaat met summiere informatie. [de minderjarige] groeit op tot jongvolwassene en er vinden veel uiterlijke veranderingen plaats, waardoor het tevens van belang is dat de man zo nu en dan een foto van [de minderjarige] krijgt toegestuurd door de vrouw. De mening van [de minderjarige] is essentieel om te bepalen in hoeverre sprake is van een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer en de man vraagt zich af of het Formulier bij kindgesprek wel door [de minderjarige] zelf is ingevuld. Het recht van de man op informatie en foto’s weegt bovendien zwaarder dan het belang van de vrouw en [de minderjarige] op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer.
Een dwangsom is volgens de man noodzakelijk, omdat de vrouw in het verleden heeft laten zien zich niet aan de afspraken te houden.
5.3
De vrouw is van mening dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden en voert daartoe het navolgende aan. Er is sinds medio 2018 geen contact meer tussen de man en [de minderjarige] . [de minderjarige] wil geen contact met de man en wil niet dat de man foto’s van hem ontvangt. De vrouw gaat er van uit dat [de minderjarige] zelf het Formulier bij kindgesprek heeft ingevuld. Daarnaast gebeurt er niet zoveel in [de minderjarige] leven dat er maandelijks iets te melden is. Daarbij komt dat [de minderjarige] in de puberleeftijd zit en weinig met de vrouw deelt. De vrouw betwist dat zij zich in het verleden niet aan de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling heeft gehouden.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om een informatieregeling met een frequentie van eenmaal per kwartaal vast te stellen en verder om de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen. De raad kan uit de bestreden beschikking niet opmaken waarom de frequentie van de informatieregeling van eenmaal per maand is teruggebracht naar eenmaal per zes maanden. Een informatieregeling van eenmaal per kwartaal acht de raad redelijk en niet in strijd met de belangen van [de minderjarige] .
5.5
Het hof overweegt als volgt. Het hof is met de raad van oordeel dat een informatieregeling met een frequentie van eenmaal per kwartaal redelijk en niet in strijd met de belangen van [de minderjarige] is. De informatieregeling is voor de man de enige manier om informatie te krijgen over [de minderjarige] , nu er al langere tijd geen contact meer is tussen de man en hem. Het hof is van oordeel dat de bij beschikking van 3 oktober 2018 bepaalde frequentie van eenmaal per maand gelet op de leeftijd en de ontwikkeling van [de minderjarige] niet meer passend is, maar acht de bij de bestreden beschikking bepaalde informatieregeling van eenmaal per zes maanden wel erg summier. Het moet voor de vrouw mogelijk zijn om eenmaal per kwartaal informatie over de ontwikkeling en het welzijn van [de minderjarige] met de man te delen. Het hof zal bepalen op welke momenten die informatie moet worden verstrekt. Het hof acht de door de rechtbank bepaalde onderwerpen waarover de vrouw informatie moet verschaffen voldoende, zodat het verzoek van de man om verdere precisering daarvan zal worden afgewezen. Het hof gaat er van uit dat de vrouw haar ter zitting in hoger beroep gedane toezegging gestand doet en dus zal (blijven) voldoen aan de door de rechter vastgestelde informatieregeling, waarin begrepen het delen van alle informatie (schriftelijk en digitaal) die zij ontvangt over de schoolresultaten van [de minderjarige] . Gelet op deze toezegging acht het hof het niet noodzakelijk om aan de informatieregeling een dwangsom te verbinden.
Met betrekking tot het verzoek van de man om maandelijks een foto van [de minderjarige] aan hem te verstrekken, overweegt het hof – evenals de rechtbank – dat dit een te grote inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [de minderjarige] en dat zijn belang zich hier dan ook tegen verzet. [de minderjarige] is inmiddels ruim 16 jaar oud en zijn mening weegt in dit opzicht zwaar. [de minderjarige] heeft het hof middels het ingevuld Formulier bij kindgesprek schriftelijk te kennen gegeven dat hij blijft bij zijn standpunt zoals hij dat eerder ten overstaan van de rechter heeft geuit en het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de authenticiteit van deze schriftelijke verklaring of van [de minderjarige] eerdere verklaringen hieromtrent.
5.6
Het voorgaande leidt dan ook tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2020 voor zover het de informatieregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt, met wijziging van de beschikking van 3 oktober 2018, een informatieregeling inhoudende dat de vrouw elk kwartaal, te weten in de maanden januari, april, juli en oktober, op de eerste dag van die betreffende maand en voor het eerst op 1 januari 2022, is gehouden de man schriftelijk op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de school(resultaten), de gezondheid en de hobby’s van [de minderjarige] , en gehouden is de rapporten (met inbegrip van digitale overzichten) van [de minderjarige] aan de man te verstrekken;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, M.T. Hoogland en J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 19 oktober 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.