ECLI:NL:GHAMS:2021:3306

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
200.289.625/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging tijdelijke omgangsregeling na echtscheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een tijdelijke omgangsregeling voor de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2012, na de echtscheiding van partijen. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 3 februari 2021 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 4 november 2020, waarin een tijdelijke omgangsregeling was vastgesteld. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 16 april 2021 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 september 2021 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, evenals vertegenwoordigers van de Jeugd- & Gezinsbeschermers en de Raad voor de Kinderbescherming.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw sinds de beschikking van 16 februari 2021 alleen het gezag over [de minderjarige] uitoefent. De man heeft verzocht om wijziging van de zorgregeling, maar het hof heeft geoordeeld dat de huidige tijdelijke regeling, die door de rechtbank is vastgesteld, in het belang van [de minderjarige] is. Het hof heeft de zorgen van de vrouw over de omgang en de impact op [de minderjarige] meegewogen, evenals de adviezen van de betrokken hulpverleners. De vrouw heeft aangegeven dat [de minderjarige] moeite heeft met de overdrachtsmomenten en dat er signalen zijn van een loyaliteitsconflict.

Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende informatie is om een uitbreiding van de omgang te rechtvaardigen en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. De zaak is verwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling van de definitieve omgangsregeling. Het hof heeft benadrukt dat het van belang is dat de GI snel hulpverlening inzet om de situatie van [de minderjarige] te verbeteren en om de spanningen tussen de ouders te verminderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.289.625/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/305744 / FA RK 20-3983
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 oktober 2021 in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.M. Lattmann-van der Heijde te Amsterdam.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] );
- De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna te noemen: DJGB);
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 4 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 3 februari 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 4 november 2020.
2.2
De vrouw heeft op 16 april 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de GI van 13 augustus 2021, ingekomen op 16 augustus 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 26 augustus 2021 met bijlagen, ingekomen op 27 augustus 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 8 september 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw bijgestaan door haar advocaat;
- DJGB, vertegenwoordigd door de voormalige jeugdbeschermers;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.
De GI is, met bericht van afmelding, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van partijen is [de minderjarige] geboren, [in] 2012 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenden gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . Sinds de beschikking van dit hof van 16 februari 2021 oefent de vrouw alleen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Bij de echtscheidingsbeschikking van 2 september 2015 is een zorgregeling bepaald die inhoudt dat de man [de minderjarige] iedere woensdag van 09.00 uur tot 17.00 uur en om de week van zaterdag 09.00 uur tot 19.00 uur bij zich heeft in de woning van zijn ouders in [plaats A] , waarbij de man [de minderjarige] ophaalt bij de vrouw en de vrouw [de minderjarige] ophaalt bij de man.
3.3
De zorgregeling is daarna meerdere keren gewijzigd, voor het laatst bij beschikking van de rechtbank van 8 oktober 2018 (bekrachtigd door dit hof bij beschikking van 30 juli 2019), op verzoek van DJGB. Daarbij is bepaald dat [de minderjarige] eens per twee weken (in de oneven weken) van 15.00 uur tot 16.00 uur omgang heeft met de man bij DJGB onder begeleiding van een jeugdbeschermer.
3.4
Sinds 12 oktober 2017 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling werd eerst uitgevoerd door DJGB. Bij beschikking van 28 januari 2021 is DJGB vervangen door de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is aan de vrouw vervangende toestemming verleend:
- om met [de minderjarige] te verhuizen naar (de omgeving van) [plaats C] ;
- om [de minderjarige] in te schrijven op basisschool [de basisschool] te [plaats C] ; en
- voor gezinscoaching, waarvan [de minderjarige] onderdeel zal zijn, door FamilySupporters.
Daarnaast is, totdat nader wordt beslist en uitvoerbaar bij voorraad, de volgende tijdelijke zorgregeling vastgesteld:
[de minderjarige] heeft eens in de twee weken omgang met de man bij de man thuis:
- zes keer van 15.00 uur tot 17.00 uur onder begeleiding van ZIJN;
- vervolgens zal, indien de omgang onder begeleiding van ZIJN goed is verlopen, op aanwijzing en onder regie van de GI worden toegewerkt naar vier uur onbegeleide omgang, waarbij de omgang tot de verhuizing op woensdag plaatsvindt en na de verhuizing op zaterdag, en waarbij de vrouw [de minderjarige] naar de man brengt en haar daar ook weer ophaalt.
Iedere verdere beslissing over de zorgregeling is pro forma aangehouden tot 27 oktober 2021.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking:
I. de verzoeken van de vrouw tot vervangende toestemming voor verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats C] , inschrijving van [de minderjarige] op basisschool [de basisschool] en aanmelding van [de minderjarige] bij FamilySupporters, alsnog af te wijzen;
II. de beschikking van de rechtbank van 8 oktober 2018 te wijzigen en een zorgregeling te bepalen conform productie 12, dan wel een zorgregeling te bepalen waarbij [de minderjarige] om het weekend van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school en de helft van de vakanties en feestdagen bij de man verblijft, dan wel een zodanige zorgregeling te bepalen die het hof passend en in het belang van [de minderjarige] acht.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de grieven van de man ongegrond te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Allereerst merkt het hof op dat als gevolg van de beschikking van dit hof van 16 februari 2021 waarbij de vrouw alleen met het gezag over [de minderjarige] is belast, de in de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling zal worden aangeduid als omgangsregeling.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man zijn verzoeken ingetrokken ten aanzien van de vervangende toestemming voor verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats C] , inschrijving van [de minderjarige] op basisschool [de basisschool] en aanmelding van [de minderjarige] bij FamilySupporters. Het hof hoeft hier daarom niet meer op te beslissen. Thans is nog aan de orde de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling.
Ontvankelijkheid
5.2
Het hof moet eerst (ook ambtshalve) de ontvankelijkheid van het door de man ingestelde hoger beroep tegen die door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling beoordelen.
De vrouw stelt zich (primair) op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk is, nu de rechtbank slechts een tijdelijke regeling heeft vastgesteld en de definitieve beslissing pro forma heeft aangehouden.
De man heeft ter zitting in hoger beroep betoogd wel ontvankelijk te zijn in zijn verzoek. Het betreft weliswaar een voorlopige beslissing, maar deze beslissing heeft directe werking en er is reeds uitvoering aan gegeven. De man heeft in de jurisprudentie meerdere voorbeelden gevonden waarbij hoger beroep tegen een voorlopige omgangsregeling is toegestaan.
5.3
Het hof overweegt als volgt.
Volgens vaste rechtspraak is voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep doorslaggevend of de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde voorlopige beslissing een onherroepelijk karakter heeft, in die zin dat de beschikking, indien eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt. De bestreden beschikking voldoet aan dit criterium. Tussen de man en [de minderjarige] is immers – totdat de rechtbank verder beslist – een omgangsregeling vastgesteld en daaraan is en wordt uitvoering gegeven. Dit kan over deze periode niet meer ongedaan worden gemaakt. Daarmee is de bestreden beschikking in zoverre een eindbeschikking. De man is derhalve ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Omgangsregeling
5.4
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.5
De man wenste aanvankelijk een co-ouderschapsregeling, maar heeft ter zitting in hoger beroep verklaard hier intussen vanaf te zien gelet op de verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar (de omgeving van) [plaats C] en de reisafstand die dit met zich brengt. De man zou nu graag zien dat er een regeling komt waarbij [de minderjarige] eens per twee weken in het weekend bij hem verblijft alsmede de helft van de vakanties. Het contact tussen [de minderjarige] en de man verloopt al geruime tijd goed. Dit blijkt uit de evaluaties van ZIJN, de instantie die de omgang heeft begeleid. [de minderjarige] heeft behoefte aan verruiming van de omgang en de GI staat hier volledig achter. De man verwacht dat de overstap naar een overnachting niet moeilijk zal zijn voor [de minderjarige] , aangezien zij samen aan een slaapkamer voor haar hebben geklust in het huis van de man. Voor zover [de minderjarige] al spanningen zou voelen, zoals de vrouw aangeeft maar wat door de man wordt betwist, is de man goed in staat deze spanningen weg te nemen. Er is aldus sprake van gewijzigde omstandigheden, die aanleiding geven de beschikking van 8 oktober 2018 te wijzigen.
5.6
De vrouw acht het verzoek van de man niet in het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft sinds het uiteengaan van partijen nog nooit bij de man overnacht en zegt consequent niet naar haar vader toe te willen gaan. De huidige regeling is op dit moment het uiterste wat [de minderjarige] aankan, waarbij de vrouw zich afvraagt of zelfs deze regeling niet te zwaar is voor [de minderjarige] . Ook moet meewegen dat [de minderjarige] onder toezicht staat en de regie voor het begeleiden en vormgeven van de omgang bij de GI is neergelegd. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw aanvullend verklaard dat [de minderjarige] voor en na de omgang onrustig is en nachtmerries heeft. Het is wel eens gebeurd dat [de minderjarige] bij de woning van de man niet uit de auto wilde stappen en zich vastklampte aan haar moeder. De vrouw is van mening dat eerst goed moet worden onderzocht wat in het belang van [de minderjarige] is, voordat kan worden gekeken naar een eventuele uitbreiding van de omgang.
5.7
DJGB heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de signalen die de ouders zeggen bij [de minderjarige] te zien, al geruime tijd bekend zijn. Enerzijds is [de minderjarige] volgens de vrouw lastig te motiveren om naar haar vader toe te gaan en anderzijds heeft [de minderjarige] het volgens de man naar haar zin bij hem. Wat het lastig maakt, is dat de hulpverlening het moet doen met de verhalen van de ouders, omdat [de minderjarige] zelf niet heel open is en dichtklapt zodra het over de omgang gaat. De omgang is enige tijd door ZIJN begeleid. Daarbij is gezien dat de omgang positief verloopt, maar dat [de minderjarige] de overdrachtsmomenten ingewikkeld vindt. Eerder is geprobeerd om speltherapie voor [de minderjarige] in te zetten bij Kenter, maar Kenter constateerde dat met [de minderjarige] zelf niets aan de hand is en dat het probleem bij de ouders ligt. [de minderjarige] voelt de aanhoudende conflicten en spanningen tussen haar ouders. Gezamenlijke trajecten voor de ouders, zoals Ouderschap Blijft en FamilySupporters, zijn alle niet van de grond gekomen. Aan de ene kant lijken de zorgen met name in de overdrachtsmomenten te zitten en niet zozeer in de duur van de omgang, wat maakt dat een uitbreiding niet per se problematisch hoeft te zijn. Aan de andere kant is de omgang in zijn huidige vorm mogelijk al belastend voor [de minderjarige] , zeker nu de omgang niet meer wordt begeleid. [de minderjarige] moet nu helemaal zelf de overstap van de ene naar de andere ouder maken, want haar ouders ondersteunen haar hier niet in. Mogelijk spelen de reisafstand en de worteling in haar nieuwe omgeving ook nog een rol in de belasting voor [de minderjarige] . De laatste bevindingen van DJGB dateren echter van anderhalf jaar geleden, waardoor het lastig is om het hof goed te informeren. Voorafgaand aan de zitting in hoger beroep heeft DJGB contact gehad met de huidige GI. Er is nog geen definitief plan van aanpak opgesteld en ook geen hulpverlening ingeschakeld. Na de verhuizing heeft de GI [de minderjarige] eerst willen laten wennen aan haar nieuwe omgeving. Nadien heeft de GI geprobeerd met [de minderjarige] te praten, maar dit is nog niet gelukt. In de hoop dat [de minderjarige] zich meer gaat openstellen, heeft de GI intern besloten tot overdracht aan twee vrouwelijke jeugdbeschermers, omdat [de minderjarige] hier bij DJGB aan gewend was.
5.8
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het is zorgelijk dat de GI nog geen plan van aanpak heeft opgesteld en dat de hulpverlening is gestagneerd. Zo heeft FamilySupporters al in maart geadviseerd om voor [de minderjarige] een individueel begeleider of vertrouwenspersoon in te schakelen, maar is dit tot op heden nog niet gebeurd. Het is belangrijk dat zicht komt op wat er werkelijk in [de minderjarige] omgaat, omdat [de minderjarige] bij haar vader en moeder verschillende signalen laat zien. Hier is nu te weinig informatie over om op verantwoorde wijze een beslissing te nemen over uitbreiding van de omgang. Bovendien zou het wat de raad betreft niet zozeer over de kwantiteit van de omgang moeten gaan, maar om de kwaliteit ervan.
5.9
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en de behandeling ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Na de echtscheiding van partijen in 2015 hebben zij meerdere procedures gevoerd over de zorgregeling. In 2016 en 2017 zijn verschillende hulpverleningstrajecten ingezet bij de Opvoedpoli, Kenter Jeugdhulp en het Centrum voor Jeugd en Gezin. Omdat de hulpverlening onvoldoende verandering heeft gebracht in de aanhoudende strijd tussen de ouders en vanwege zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] als gevolg van de continue blootstelling aan de spanningen tussen haar ouders, is [de minderjarige] in oktober 2017 onder toezicht gesteld. Hierna hebben partijen opnieuw meerdere procedures gevoerd over de zorgregeling, waarbij laatstelijk in oktober 2018 een regeling is bepaald waarbij de man en [de minderjarige] eens per twee weken voor de duur van een uur onder begeleiding omgang met elkaar hebben. In het kader van de procedure bij de rechtbank zijn partijen door de rechtbank doorverwezen naar ZIJN. Van november tot en met december 2020 is de omgang door ZIJN begeleid. Daarbij is gezien dat de omgang tussen de man en [de minderjarige] positief verloopt en dat [de minderjarige] geniet van de omgangsmomenten. Wel zijn er zorgen over een loyaliteitsconflict bij [de minderjarige] en de spanningen die zij voelt bij de overdracht. Sinds januari 2021 is de omgang onbegeleid en uitgebreid naar om de week vier uur op zaterdag. In diezelfde periode zijn de vrouw en [de minderjarige] naar (de omgeving van) [plaats C] verhuisd, nadat de vrouw hiervoor vervangende toestemming heeft gekregen van de rechtbank. Vervolgens is bij beschikking van dit hof van 16 februari 2021 de vrouw met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] belast, vanwege de jarenlange verstoorde communicatie tussen zowel de man en de vrouw als de man en de GI met als gevolg dat de inzet van dringend nodig geachte hulp voor de vrouw en [de minderjarige] ongewenste vertraging had opgelopen. In maart 2021 is een gezinscoachingstraject bij FamilySupporters (waaraan alleen de vrouw heeft deelgenomen) afgerond, waarbij is geadviseerd een individueel begeleider of vertrouwenspersoon voor [de minderjarige] in te schakelen om te bezien wat er echt in haar omgaat en of zij mogelijk sociaal wenselijk gedrag laat zien. Sindsdien is geen verdere hulpverlening opgestart. Het is de nieuwe GI nog niet gelukt om met [de minderjarige] te praten, omdat [de minderjarige] hier niet voor open staat. De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling te verlengen. Volgens de GI speelt een loyaliteitsconflict bij [de minderjarige] en is onvoldoende duidelijk hoe zij dit ervaart. De GI wil het komende half jaar gebruiken om te onderzoeken wat [de minderjarige] nodig heeft om onbezorgde omgang bij de man te laten hebben en haar de tijd te geven om in contact te komen met de nieuwe jeugdbeschermers. Daarnaast is het volgens de GI van belang om de ontwikkeling van [de minderjarige] te volgen nu zij uit haar veilige omgeving is vertrokken en een nieuw en ander leven opbouwt met de vrouw.
5.1
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de tijdelijke omgangsregeling die de rechtbank heeft bepaald. Hoewel het hof er niet aan twijfelt dat [de minderjarige] het naar haar zin heeft bij haar vader, is ook duidelijk dat [de minderjarige] moeite heeft met de overdrachtsmomenten en gemengde signalen laat zien, die mogelijk duiden op een loyaliteitsconflict. Na meerdere gerechtelijke procedures en jarenlange begeleiding van de omgang is er nu een onbegeleide regeling die – naar omstandigheden – goed verloopt. De positieve ontwikkelingen zijn echter nog pril en de situatie blijft precair, nu [de minderjarige] wel nog last lijkt te hebben van de aanhoudende conflicten tussen haar ouders. Er is nog te weinig informatie over en zicht op wat het meest in het belang van [de minderjarige] is. De hiervoor bedoelde hulpverlening is nog niet (goed) van de grond gekomen. Hierdoor is op dit moment niet te overzien wat een eventuele uitbreiding van de omgang met [de minderjarige] – die door de inmiddels plaatsgevonden verhuizing met de vrouw naar een ander deel van het land bovendien al de nodige veranderingen in haar leven heeft meegemaakt – zal doen. Hierbij neemt het hof verder nog in aanmerking dat het nu een tijdelijke omgangsregeling betreft, waarover de rechtbank nog een definitieve beslissing gaat nemen, en dat de door de rechtbank bepaalde pro forma datum op korte termijn nadert. Dit betekent dat het hof het verzoek van de man tot uitbreiding van de omgang zal afwijzen en de in de bestreden beschikking bepaalde tijdelijke omgangsregeling zal bekrachtigen. Het hof acht het uiterst belangrijk dat de GI zo snel mogelijk hulpverlening gaat inzetten. Daarbij zou mogelijk gedacht kunnen worden – maar het is nu aan de GI om dat te bepalen – aan een vertrouwenspersoon voor [de minderjarige] , zodat meer zicht komt op het belang en de belastbaarheid van [de minderjarige] , alsmede een traject voor de ouders, met als doel hun onderlinge spanningen te verminderen en bij [de minderjarige] weg te houden.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarbij een tijdelijke omgangsregeling is vastgesteld;
verwijst de zaak op het punt van de (definitieve) omgangsregeling naar de rechtbank om verder te worden behandeld en beslist;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. Kloosterhuis, J.F. Miedema en A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Wildenberg als griffier, en is op 19 oktober 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.