ECLI:NL:GHAMS:2021:3305

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
23-000204-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging zware mishandeling door inrijden op slachtoffer; bedreiging met zware mishandeling en belediging bewezen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling door met een bestelbus in de richting van het slachtoffer te rijden, alsook voor bedreiging en belediging van een ambtenaar. De tenlastelegging omvatte onder andere het dreigen met de woorden 'Ik ga je aanrijden' en het beledigen van de ambtenaar met kwetsende taal. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte weliswaar dreigende woorden heeft geuit en met zijn voertuig in de richting van het slachtoffer heeft gereden, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de overtuiging dat hij opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarom is de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling. Echter, de bedreiging met zware mishandeling en de belediging van de ambtenaar zijn wel bewezen verklaard. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van acht maanden. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000204-21
datum uitspraak: 2 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-013972-21 en 13-207711-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een bestelbus, in elk geval een voertuig, in de richting van voornoemde [benadeelde] is gereden, zonder zijn snelheid te minderen/te remmen, waarbij voornoemde [benadeelde] opzij moest stappen om niet aangereden te worden en/of (vervolgens) tegen een fiets, waarachter voornoemde [benadeelde] zich bevond aan is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [benadeelde] (meermalen) dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je aanrijden!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- ( vervolgens) opzettelijk dreigend als bestuurder van een bestelbus, in elk geval van een voertuig, in de richting van voornoemde [benadeelde] te rijden, zonder zijn snelheid te minderen/te remmen, waarbij voornoemde [benadeelde] opzij moest stappen om niet aangereden te worden en/of (vervolgens) tegen een fiets, waarachter voornoemde [benadeelde] zich bevond, aan te rijden;
2.
hij op of omstreeks 15 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde] (bijzonder opsporingsambtenaar), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar (meermalen) de woorden toe te voegen: "kankerhoer" althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vrijspraak feit 1 primair

De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde betoogd dat het dossier weliswaar de wettige bewijsmiddelen bevat, maar dat de overtuiging ontbreekt zodat niet tot een bewezenverklaring gekomen kan worden. De verdachte is weliswaar met zijn voertuig op de weg gedraaid, maar deed dit niet om de aangeefster aan te rijden.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde en heeft daarbij – kort en zakelijk weergegeven - gewezen op de uitlatingen van de verdachte jegens de aangeefster en het rijgedrag van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt:
Het hof stelt vast dat de verdachte in de richting van de aangeefster heeft geroepen “ik ga je aanrijden” en “nu ben je bang”. Hij is daarna – terwijl hij met zijn voertuig naar de andere weghelft probeerde te draaien om daar zijn weg te vervolgen - met dat voertuig over enige afstand in de richting van de aangeefster gereden. Hij heeft daarbij de fiets van aangeefster die zij op dat moment voor zich hield geraakt ter hoogte van het stuur. De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij inderdaad boos was op de aangeefster en haar heeft uitgescholden, maar dat hij niet heeft geprobeerd om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het hof heeft, mede bezien in het licht van het voorgaande, uit het verhandelde ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte opzet had op het ten laste gelegde feit, ook niet in voorwaardelijke zin. Uit die bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat het de verdachte onverschillig was wat de gevolgen zouden zijn van de wijze waarop hij reed en dat hierin een welbewuste aanvaarding van zwaar lichamelijk letsel van de aangeefster besloten ligt.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.subsidiair
hij op 15 januari 2021 te Amsterdam, [benadeelde] heeft bedreigd met zware mishandeling, door
- die [benadeelde] meermalen dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je aanrijden”, en
- vervolgens opzettelijk dreigend als bestuurder van een bestelbus in de richting van voornoemde [benadeelde] te rijden en vervolgens tegen een fiets, waarachter voornoemde [benadeelde] zich bevond aan te rijden;
2.
hij op 15 januari 2021 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde] (bijzonder opsporingsambtenaar), gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "kankerhoer".
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft bepleit dat het hof in geval van een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair en feit 2 de verdachte veroordeelt tot een taakstraf voor de duur van 120 uren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht en dat aan de verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is kennelijk woedend geworden toen hij van het slachtoffer een bekeuring had gekregen omdat hij zijn bestelbus op asociale wijze op de Rozengracht in Amsterdam had geparkeerd. Hij heeft zich in die woede op agressieve en ontoelaatbare wijze gedragen. Hij heeft naar het slachtoffer geroepen dat hij haar ging aanrijden. Toen hij vervolgens zijn voertuig draaide naar de andere weghelft, is hij in de richting van het slachtoffer gereden waarbij zijn voertuig de voorkant van de fiets van het slachtoffer – waarachter zij op dat moment stond - daadwerkelijk heeft geraakt. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan bedreiging, waardoor hij bij het slachtoffer, blijkens haar schriftelijke verklaring, gevoelens van angst en onveiligheid heeft teweeggebracht. Bedreiging is een ernstig feit dat, wanneer het wordt gepleegd met een bestelauto op de openbare weg, ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij kan veroorzaken. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van het slachtoffer die als buitengewoon opsporingsambtenaar in de rechtmatige uitoefening van haar bediening werkzaam was. Door zijn scheldpartijen en beledigingen heeft hij het gezag van het slachtoffer als ambtenaar aangetast.
Voorts blijkt uit een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 4 oktober 2021 dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Het hof weegt dit mee in het nadeel van de verdachte en acht de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend.
De passend geachte gevangenisstraf zal echter deels in voorwaardelijke vorm worden gegoten. Hiermee wil het hof enerzijds de ernst van het feit benadrukken en beoogt het anderzijds de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Om diezelfde reden is, gelet op de aard en ernst van het onder 1 bewezenverklaarde, een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op zijn plaats.
De verdachte heeft op zitting in hoger beroep aangegeven geen probleem te ervaren met agressieregulatie en zichzelf tegenwoordig veel beter onder controle te hebben. Niettemin is hij bereid tot het volgen van een agressieregulatietraining. In het licht van de dossierinhoud en het strafblad van de verdachte is het hof echter met de politierechter van oordeel dat zowel het opleggen van een meldplicht als een bijzondere voorwaarde van het volgen van een behandeling of gedragsinterventie gericht op agressieregulatie aangewezen is.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2019 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis met proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering of een gedragsinterventie volgt op het gebied van agressieregulatie. De behandeling c.q. gedragsinterventie duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling c.q. gedragsinterventie.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 januari 2021.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 19 januari 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2019, parketnummer 13-207711-17, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. R.A.E. van Noort en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van mr. B. van Vliet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 november 2021.
=========================================================================
[…]