ECLI:NL:GHAMS:2021:3302

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
200.297.112/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een hoger beroep inzake een gebieds- en contactverbod in een echtscheidingszaak met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De man en de vrouw zijn ex-echtgenoten en hebben samen twee minderjarige kinderen. De vrouw had in eerste aanleg een vordering ingesteld tot schorsing van de zorgregeling en tot het opleggen van een gebieds- en contactverbod aan de man, die werd toegewezen door de voorzieningenrechter. De man was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de man verzocht om vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van zijn vorderingen in reconventie. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang en dat de communicatie tussen partijen ernstig verstoord is. Het hof heeft de grieven van de man verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij het gebieds- en contactverbod voor zes maanden is gehandhaafd. De man is veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.297.112/01 SKG
Zaaknummer rechtbank: C/13/701818 / KG ZA 21-375 JD/HH
arrest van de meervoudige familiekamer van 19 oktober 2021 inzake
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
appellant,
advocaat: mr. S. Rahimzadeh te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. K. Tijsterman te Uithoorn.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
De man is bij dagvaarding van 7 jul 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2021, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de vrouw als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie, eiser in reconventie. De dagvaarding bevat de grieven.
De vrouw heeft op 3 augustus 2021 een memorie van antwoord met producties ingediend.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 12 augustus 2021 doen bepleiten door hun respectieve advocaten, mr. Rahimzadeh aan de hand van overgelegde pleitnotities. Tevens zijn de producties 6 tot en met 9 en de productie 10 (gehecht aan de pleitnotities) van de zijde van de man ter zitting ingediend.
Op verzoek van het hof heeft mr. Tijsterman nog bij H3 formulier van 13 september 2021 een kopie van de tussen partijen gewezen (tussen-)beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2021 ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De man heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van de vrouw alsnog zal afwijzen en uitvoerbaar bij voorraad de vorderingen van de man alsnog zal toewijzen, aldus dat:
  • de vrouw alle medewerking dient te verlenen aan hulpverlening met betrekking tot het opzetten van een (begeleide) zorgregeling/omgangsregeling tussen de man en de minderjarige kinderen;
  • de vrouw de afspraken met betrekking tot het (video)contact tussen de man en de kinderen nakomt, met dien verstande dat de man driemaal in de week, op de woensdag, vrijdag en zondag van 17.30 uur tot 18.00 uur, althans op door het hof vast te stellen dagen en tijdstippen, (video)contact heeft met de kinderen;
  • indien en voor zover de vrouw zich niet houdt aan het verzochte, zij een dwangsom zal verbeuren van € 150,00 per keer dat zij zich niet aan de afspraak houdt;
althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
De vrouw heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van de man en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, onder veroordeling van de man in de kosten van de procedure.

2.De feiten

2.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
2.2
De man en de vrouw zijn ex-echtgenoten. Zij zijn [in] 2018 gehuwd. Bij beschikking van 19 augustus 2020 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het huwelijk is ontbonden door inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand op 16 september 2020.
2.3
Partijen hebben twee kinderen, en oefenen gezamenlijk het gezag over hen uit. De kinderen zijn [kind 1] (geboren [in] 2018 te [geboorteplaats] ) en [kind 2] (geboren [in] 2020 te [geboorteplaats] , hierna gezamenlijk te noemen “de kinderen”. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.4
In de echtscheidingsbeschikking is een zorgregeling opgenomen overeenkomstig het door partijen getekende ouderschapsplan, op grond waarvan de kinderen iedere veertien dagen een weekeinde van vrijdagochtend 10.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven, naast een deel van de vakanties en feestdagen in onderling overleg.
2.5
Veilig Thuis (hierna: “VT”) heeft een tweetal meldingen ontvangen met zorgen over de veiligheid in het gezin of huishouden van partijen, op 21 augustus 2020 en 22 september 2020. VT heeft de vrouw hierover brieven gestuurd, waarin valt te lezen dat VT een veiligheidsbeoordeling heeft gedaan en dat er geen verdere stappen door VT nodig zijn omdat het Sociaal Team reeds betrokken is en VT schat in dat deze hulp passend is.
2.6
Op 30 september 2020 hebben partijen de volgende veiligheidsafspraken met elkaar gemaakt:
- De kinderen zijn geen getuige van fysiek/verbaal huiselijk geweld in welke vorm dan ook;
- De kinderen worden niet belast met de spanningen tussen ouders en andere gezinsleden;
- De kinderen zullen bij de moeder verblijven, dus de omgang met vader vervalt tijdelijk, totdat er professionele hulp in het gezin zit.
2.7
Van 17 februari 2021 tot 22 maart 2021 hebben partijen een hulpverleningstraject gevolgd bij Altra. De gemeente [plaats A] heeft partijen bij Altra aangemeld onder opgave van de volgende reden:
“(…) We zien twee ouders die het niet lukt om de rust te bewaren en goede afspraken te maken waar ze zich aan houden in het belang van de kinderen. De kinderen zijn erg jong en er is momenteel te weinig zicht op hun veiligheid zoals ouders het nu vormgeven/afstemmen vanuit hetgeen al is ingezet. (Ouderschap Blijft en IAG). Vader laat onvoorspelbaar en explosief gedrag zien in het bijzijn van de kinderen en van moeder”.
2.8
In een hulpverleningsplan van Altra van 11 april 2021 staat (voor zover hier van belang) het volgende:

(…) Bij elke gelegenheid waarbij moeder aanwezig is lijkt vader moeite te hebben zijn emoties onder controle te houden, hij wordt verbaal agressief en valt moeder verbaal aan, barst in tranen uit en schiet in de slachtofferrol, ontkent alle problemen, verschuift schuld naar moeder en rakelt constant het verleden op waarbij hij moeder in een kwaad daglicht zet en zichzelf op een voetstuk plaatst.
(…)
Deze situaties hebben zich niet alleen voorgedaan tijdens persoonlijk contact en in het bijzijn van hulpverlening maar ook in dagelijks telefonisch en appcontact tussen ouders. Ook hier weet vader zijn emoties niet te beheersen waardoor de communicatie moeizaam verloopt.
(…)
Moeder is zwaar belast door de moeizame relatie met vader waarin sprake was van huiselijk geweld, ruzies en spanningen in het bijzijn van de kinderen waardoor zij onvoldoende weerbaar is tegen vader die terugvalt in zijn patroon en geen punt lijkt te kunnen zetten achter de relatie (…).”
2.9
Partijen hebben in maart 2021 veiligheidsafspraken gemaakt onder begeleiding van Altra. Bij een afrondend gesprek bij vader in het bijzijn van JBRA op 30 maart gaf de man aan het niet eens te zijn met de afspraken. Altra meldt daarover in het rapport van 11 april 2021:
“(…)Vader kampt met veel verdriet en pijn over het verbreken van de relatie met moeder en lijkt hierdoor niet in staat te werken aan zichzelf en een positieve toekomst met zijn kinderen. Desondanks lukt het vader niet zich te houden aan de afspraken m.b.t. omgang met de kinderen, hij betrekt kinderen bij volwassen zaken en maakt moeder zwart (…). Vader vraagt veelvuldig om contactmomenten met de kinderen, hiervoor zijn videobelmomenten gecreëerd op afspraak, vader heeft zich in de laatste weken herhaaldelijk niet kunnen houden aan deze afspraken. (…).”

3.De beoordeling

3.1
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis van 10 juni 2021 - uitvoerbaar bij voorraad - op vordering van de vrouw de zorgregeling als vastgelegd in de beschikking van 19 augustus 2020 geschorst totdat door de kinderrechter in de thans lopende bodemprocedure tussen partijen een (al dan niet voorlopige) beslissing over een zorg- of omgangsregeling is genomen, of totdat partijen onderling anders zijn overeengekomen.
De voorzieningenrechter heeft de man voorts verboden gedurende zes maanden na betekening van het vonnis zich te begeven in een (in het dictum) nader omschreven gebied in [plaats A] , en heeft tevens de man verboden gedurende zes maanden contact op te nemen met de vrouw, met uitzondering van een wekelijks videobelmoment met de kinderen. Deze verboden zijn op straffe van een dwangsom van € 50,00 per keer en met een maximum van € 2.500,00 uitgesproken.
In reconventie heeft de voorzieningenrechter op vordering van de man als voorlopige zorgregeling uitgesproken dat de man iedere woensdag vanaf half zes 15 minuten contact heeft met de kinderen door middel van videobellen.
3.2
De man stelt met zijn eerste grief aan de orde dat de voorzieningenrechter ten onrechte een spoedeisend belang heeft aangenomen. Het hof deelt het standpunt van de man niet. Uit de aard van de vorderingen die de vrouw in eerste aanleg heeft ingesteld, het gaat dan niet enkel om de voorlopige schorsing van een vastgelegde zorgregeling, maar ook om een gebiedsverbod en een contactverbod, vloeit reeds voort dat een spoedeisend belang bestaat. Wanneer de voorzieningenrechter immers vaststelt dat sprake is van onrechtmatige gedragingen van een partij die het opleggen van een gebieds- of contactverbod rechtvaardigen, is in de regel een spoedige voorziening noodzakelijk. Of dat in dit geval ook aan de orde is, is een inhoudelijke afweging en die komt bij de bespreking van grief twee en drie aan de orde.
3.3
De man stelt met zijn vijfde grief aan de orde dat ten onrechte zijn vorderingen in reconventie, die zien op de vaststelling van een (begeleide) zorgregeling en de medewerking van de vrouw aan hulpverlening om te komen tot een (begeleide) zorgregeling, zijn afgewezen.
Het hof heeft in dit verband kennis genomen van de beschikking van de (kinder-)rechter van 25 augustus 2021. In deze beschikking leest het hof dat de (kinder-)rechter inmiddels een (voorlopige) zorgregeling heeft vastgesteld, die inhoudelijk gelijk is aan de regeling in het bestreden vonnis. Ervan uitgaande dat de man en de vrouw thans feitelijk uitvoering geven aan deze zorgregeling, is een oordeel over de door de voorzieningenrechter op vordering van de vrouw uitgesproken schorsing van de vastgelegde zorgregeling bij gebrek aan belang niet langer aan de orde, en daarmee evenmin de vorderingen van de man in hoger beroep (die zien op de oorspronkelijke eis in reconventie). De kinderrechter heeft in de beschikking van 25 augustus 2021 - ook op advies van de Raad voor de Kinderbescherming - een zorgregeling vastgesteld die partijen de komende tijd dienen te volgen, in afwachting van de uitkomsten van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar een passende zorgregeling. De man kan gedurende de looptijd van dat onderzoek via videobellen wekelijks contact onderhouden met de kinderen. Onder die omstandigheden, en gelet op het gegeven dat de vrouw heeft aangegeven zich te zullen houden aan de regeling en aan eventueel nieuwe in goed overleg te maken afspraken, sluit het hof aan bij de motivering van de beschikking van 25 augustus 2021 en maakt deze tot de zijne. Het hof zal daarom de (eerder ingestelde) vorderingen van de man niet toewijzen, omdat die een en ander zouden kunnen doorkruisen.
3.4.1
Het hof dient zich nog te buigen over de grieven twee, drie en vier, waarin de vraag aan de orde komt of het gebiedsverbod en het contactverbod, beide maatregelen versterkt met een dwangsom, terecht zijn opgelegd. Het hof is van oordeel dat het bestreden vonnis op deze onderdelen dient te worden bekrachtigd.
3.4.2
De voorzieningenrechter heeft op goede gronden overwogen dat uit de stukken blijkt dat de communicatie tussen partijen ernstig is verstoord. Op 30 december 2019 heeft de vrouw aangifte gedaan van mishandeling door de man. Uit deze aangifte blijkt van toenemend agressief en ernstig grensoverschrijdend gedrag van de man, waarbij de verbalisant ook heeft geconstateerd dat de vrouw de uiterlijke kenmerken vertoonde, die duiden op mishandeling.
3.4.3
Het hof wijst verder op de gebeurtenissen op 21 augustus 2020 en 18 september 2020 die de voorzieningenrechter onder rechtsoverweging 5.3 beschrijft, waarvan ook in dit hoger beroep als onvoldoende bestreden kan worden uitgegaan.
Ook op 15 april 2021 heeft een incident plaatsgevonden waarbij de man zonder dit vooraf te melden naar de kinderopvang is gegaan, waarop de situatie zodanig escaleerde dat de vrouw de politie heeft moeten bellen. Uit het feitenrelaas van de vrouw vloeit voort dat de op dat moment ontstane situatie voor de kinderen zeer belastend moet zijn geweest. Het uit deze incidenten blijkende gebrek aan pedagogisch inzicht en zelfinzicht bij de man wordt voorts onderstreept door de videobeelden die de vrouw ter zitting heeft vertoond, waarbij de man met [kind 1] aan een hondenriem door de woning loopt (met daarnaast de loslopende hond van de man) en haar opdraagt te gaan zitten.
3.4.4
De voorzieningenrechter wijst voorts op een incident op zondag 30 mei 2021, waarvan beide partijen ook ter zitting in hoger beroep verklaarden dat zij elkaar op die dag tegenkwamen in het winkelcentrum. Het hof acht hetgeen de vrouw heeft beschreven in de aangifte die zij van dit voorval op 16 juni 2021 heeft gedaan aannemelijk, ook in het licht van de voorliggende rapportages waaruit blijkt dat de man weinig inzicht heeft in de gevolgen van zijn gedragingen en in het licht van de als producties overgelegde uitwerkingen van de gesprekken tussen partijen op 5 en 7 mei 2021.
Uit de aangifte blijkt dat de man de vrouw op 30 mei 2021 in het winkelcentrum [winkelcentrum] heeft aangesproken, waarbij hij haar heeft bedreigd en heeft uitgescholden en in het gezicht heeft gespuugd. Ook uit de uitwerking van de geluidsopnamen van 5 en 7 mei 2021 maakt het hof op dat de man de vrouw heeft bedreigd. Uit de door de vrouw in eerste aanleg overgelegde producties 9 en 10 blijkt verder dat het gedrag van de man, waarbij hij zich ernstig dreigend uitlaat jegens de vrouw, zich al medio 2020 voordeed.
3.4.5
Het hof sluit zich onder deze omstandigheden aan bij en neemt over de overweging van de voorzieningenrechter onder 5.4, die kort gezegd erop neerkomt dat contact tussen partijen leidt tot te grote spanningen en escalaties, en dat het in het belang van de kinderen is dat deze voorvallen uitblijven. Een ordemaatregel als door de voorzieningenrechter getroffen, zowel ten aanzien van het gebiedsverbod als ten aanzien van het contactverbod, ligt onder deze omstandigheden in de rede en is gelet op de ernst daarvan ook gerechtvaardigd, evenals het opleggen van een dwangsom.
De man heeft in dit verband nog aangevoerd dat hij vrijwilligerswerk doet bij het verpleeghuis [het verpleeghuis] , dat gelegen is binnen het gebied waarvoor het verbod geldt, en dat hij daar drie maal per week heen gaat om ouderen bij te staan.
Het hof is echter ter zitting gebleken dat de man zich eerst na de zitting in eerste aanleg aldaar heeft aangemeld. Onder die omstandigheid lag het op de weg van de man zich rekenschap te geven van de vorderingen van de vrouw die destijds reeds voorlagen, en diende de man naar een tijdsbesteding op een andere plek uit te kijken. Ook het gegeven dat de man een tandarts wil(de) bezoeken die praktijk houdt binnen het gebied is onvoldoende grond om de voorziening te weigeren; ook hiervan is gebleken dat de man eerst op 16 juni 2021, en daarmee na het wijzen van het bestreden vonnis, een afspraak heeft gemaakt bij die tandarts voor 19 juli 2021.
3.5
Het voorgaande leidt het hof tot de slotsom dat de grieven van de man alle falen, en dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. De voorzieningenrechter heeft de kosten tussen partijen gecompenseerd omdat partijen gewezen echtgenoten zijn, en het hof zal deze beslissing in stand laten. De man dient echter, gelet op de mate van gelijk en ongelijk van dit hoger beroep, te worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, tussen partijen gewezen op 10 juni 2021;
veroordeelt de man in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de vrouw begroot op € 338,00 aan verschotten en € 2.228,00 aan salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. A.V.T. de Bie, mr. H.A. van den Berg en mr. T.A.M. Tijhuis, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2021.