Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief IIvoert CV onder meer aan dat de rechtbank is uitgegaan van onvolledige (en deels onjuiste) feiten en omstandigheden, zonder toe te lichten welke dat zijn. De enkele verwijzing van CV naar de (35 pagina’s tellende) door haar genoemde relevante feiten en omstandigheden, is daartoe onvoldoende. De grief heeft in zoverre geen succes.
3.Beoordeling
Partijen onderkennen dat voor het welslagen van de ontwikkeling van het Gebouw en de (openbare) stationsomgeving een integrale en gemeenschappelijke aanpak noodzakelijk is;
zijn uitspraken gedaan over het station. Een oordeel over ons ontwerp kan aan de hand van het UWP en hoeft niet te wachten op nadere uitwerking van openbare ruimte of station. Ook de studie voor het stationsontwerp toont dit aan: station en hofgebouw hebben beiden een eigenstandig karakter."
"een integrale en gelijktijdige ontwikkeling van de stationslocatie"door middel van
"een nieuwe gezamenlijk gedragen stedenbouwkundige opzet".
"de gemeente[toezegt, hof]
zich in te spannen om ervoor te zorgen dat het westelijke plandeel (stationsgebouw) gelijktijdig aan het oostelijk deel zal worden opgeleverd".Ook heeft LPM in die brief geschreven met betrekking tot de inrit van de parkeergarage ervan uit te gaan dat
"indien de goedkeuring van het UWP vertraging oploopt vanwege de Startgoed/NS-ontwikkeling het UWP gesplitst wordt waarna de goedkeuringsprocedure van het oostelijke deel ongehinderd voort zal worden gezet."
er met NS/SGA.[Startgoed, hof]
uiteindelijk financieel niet uitkomen, en het bestuur het integraal UWP vaststelt kan er wel doorgegaan worden met de ontwikkeling van het oostelijk deel."
brengt ook risico's met zich mee in bijvoorbeeld de fasering en uitvoering van de verschillende planonderdelen. Afstemming tussen partijen over de fasering en uitvoering is dan ook een belangrijke opgave in de volgende planfase.
- partijen thans hun samenwerking ten aanzien van de ontwikkeling en realisatie van uitsluitend het oostelijk deelgebied willen vastleggen;
- de gemeente ten aanzien van de ontwikkeling en realisatie van het westelijk deelgebied zelfstandig separate afspraken zal maken met NS Poort B.V..
Deze realisatieovereenkomst is aanvullend op de samenwerkingsovereenkomst die op 1 november 2005 is aangegaan. Waar er strijd is tussen deze realisatieovereenkomst en de in de vorige zin bedoelde samenwerkingsovereenkomst prevaleert het bepaalde in deze realisatieovereenkomst. (…)
en een DO[Definitief Ontwerp, hof]
en een bestek voor het Gebouw en tot de tijdige daadwerkelijke realisering hiervan. LPM dient het VO en het DO mm de gemeente (...) ter toetsing voor te leggen. Het VO en het DO dienen in ieder geval te voldoen aan (...) eisen, voorwaarden en uitgangspunten zoals neergelegd in het Uitwerkingsplan. Gemeentelijke goedkeuring zal worden onthouden indien het OV dan wel het DO strijdig is met deze gemeentelijke eisen. In dat geval dient LPM, eventueel op aanwijzing van de gemeente, het VO en/of DO zodanig aan te passen waardoor alsnog een akkoordbevinding kan worden verkregen.
(…)
(…)
(…)
Beëindiging wordt gerechtvaardigd door (een) ernstige tekortkoming(en) in de nakoming van deze overeenkomst door de wederpartij.
“fors"achterloopt in de planning ten opzichte van LPM. In de notulen staat, voor zover relevant:
"daar een zeg in (...)".Het VO is per brief van 29 maart 2010 vastgesteld door de gemeente, met inachtneming van een lijst afspraken en een zogenaamd toets-advies.
"stedenbouwkundige koppeling tussen het westelijk (station) en het oostelijk (hotel/woningen) plandeel." Volgens haar is het:
"Door de onduidelijkheden in het westelijk plandeel (...) voor ons niet zinvol het oostelijk plandeel tot bouwvergunning uit te werken omdat de kans op ingrijpende planaanpassing veel te groot is. Eerst zal meer duidelijkheid moeten worden gegeven over de realisatie van het westelijk plandeel.” Partijen hebben vervolgens over en weer gecommuniceerd over hun standpunten over het al dan niet bestaan van een zodanige koppeling tussen het oostelijk en het westelijk deel, die de ontwikkeling wederzijds afhankelijk maakt.
5juli 2011 heeft de gemeente LPM erop gewezen dat zij niet voldeed aan haar verplichting uit de Realisatieovereenkomst om tijdig een bouwvergunning aan te vragen en haar een nadere termijn van zes maanden voor nakoming gegeven. LPM heeft hierop gereageerd bij brief van 21 juli 2011 met de mededeling dat zij pas verder kan met het VO zodra de gemeente voldoende duidelijkheid geeft over de haalbaarheid van het westelijk plandeel.
Koppeling oost-west
.
“een oordeel over[haar, rb]
ontwerp (…) niet te wachten op nadere uitwerking van openbare ruimte of station. (...) station en hofgebouw hebben beiden een eigenstandig karakter."C.V. wilde ook zeker stellen dat de ontwikkeling van haar oostelijk deel geen vertraging zou oplopen, zo blijkt uit haar brief van 12 december 2008, waarin zij vooruitloopt op een mogelijke splitsing van het uitwerkingsplan zodat
“de goedkeuringsprocedure van het oostelijke deel ongehinderd voort zal worden gezet.”.En alhoewel de gemeente aanvankelijk nog vasthield aan een integrale ontwikkeling van project Lelylaan, werd ook van haar kant in het daaropvolgende overleg tussen partijen van 7 januari 2009 bevestigd dat oost ongeacht de ontwikkeling van west doorontwikkeld kon worden. Tegen deze achtergrond past juist de overweging in de Realisatieovereenkomst dat partijen zich hebben willen beperken tot afspraken rondom de realisatie van uitsluitend het oostelijk deel. En ook de gang van zaken na totstandkoming van de Realisatieovereenkomst bevestigt dat partijen uitgingen van een onafhankelijke doorontwikkeling van het oostelijk deel, waarbij west zich juist aan oost zou aanpassen als het eenmaal zover was met de ontwikkeling. C.V. is zich pas op het standpunt gaan stellen dat sprake was van een onlosmakelijke koppeling vanaf het moment dat de gemeente haar is gaan aanspreken op de nakoming van haar verplichtingen op grond van de Realisatieovereenkomst (zie onder 2.21). Een redelijke uitleg van de Realisatieovereenkomst brengt dan ook niet mee dat de gemeente zich tot meer verbonden heeft dan de letterlijk in de overeenkomst opgenomen verplichtingen.
.V. dan ook toe te rekenen.
5juli 2011 en 20 maart 2012 hebben partijen wel degelijk getracht tot een oplossing te komen, waarbij de gemeente C.V. bij herhaling een nadere termijn voor nakoming heeft gegeven. Een oplossing is niet bereikt omdat C.V. de nakoming van haar verplichtingen afhankelijk bleef stellen van de ontwikkeling van het westelijk deel. Daarom kan niet gezegd worden dat C.V. een reëel aanbod tot nakoming heeft gedaan.
grieven I en V, waarvan de laatste is gericht tegen rov 4.6, voert C.V. aan dat de rechtbank de verhouding tussen partijen, enerzijds de gemeente als grootste lokale overheid in Nederland en anderzijds C.V. als kleine, in de Amsterdamse verhoudingen verwaarloosbare speler/onderneming op de markt van vastgoedontwikkeling, onjuist heeft beoordeeld. C.V. en de gemeente zijn geen gelijkwaardige partijen. Ook dienen bij de beoordeling van het handelen van de gemeente de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur te worden betrokken, die de gemeente op grond van artikel 3:14 BW in acht moet nemen. Zo heeft de gemeente volgens C.V. misbruik gemaakt van haar publiekrechtelijke bevoegdheden door zich te onttrekken aan haar contractuele verplichtingen jegens C.V.
grieven IV, VI en VIIkomt C.V. op tegen rov 4.11 tot en met rov 4.14 waarin de rechtbank overweegt dat de ontbinding door de gemeente gerechtvaardigd was en C.V. geen reëel aanbod tot nakoming heeft gedaan. Volgens C.V. baseert de rechtbank de rechtvaardiging van de ontbinding geheel op de onterechte vaststelling dat er geen koppeling is tussen oost en west. Een weging van de belangen van de gemeente en C.V. heeft de rechtbank achterwege gelaten; deze weging had ertoe moeten leiden dat de gemeente geen dusdanig zwaarwegend belang had dat een inbreuk op de belangen van C.V. zou rechtvaardigen. Ook heeft de rechtbank buiten beschouwing gelaten dat de redelijkheid en billijkheid in de weg staan aan een beroep van de gemeente op de mogelijkheid van ontbinding. Op onbegrijpelijke gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat een oplossing tussen de gemeente en C.V. niet bereikt kon worden omdat C.V. de nakoming van haar verplichtingen afhankelijk bleef stellen van de ontwikkeling van het westelijk deel. De gemeente wist, althans behoorde te weten dat wanneer het westelijk deel niet ontwikkeld zou worden, het voor C.V. niet interessant dan wel niet rendabel zou zijn om aan het project te beginnen.
grief IXkomt C.V. op tegen rov 4.16 tot en met rov 4.20, waarin de rechtbank de vordering tot vergoeding van de door C.V. geleverde prestaties heeft afgewezen. Volgens C.V. is het evident dat onderzoeken, rapporten en analyses die zij in het kader van het project heeft laten uitvoeren (economische) waarde voor de gemeente hebben.
grief Xvoert C.V. aan dat de rechtbank in haar vonnis de bewijslastverdeling buiten beschouwing heeft gelaten en de gehele bewijslast op C.V. heeft gelegd. C.V. doet een beroep op omkering van de bewijslast, nu het gaat om gegevens die zich bij de gemeente (behoren te) bevinden en C.V. in een onmogelijke bewijspositie is geraakt.
4.Beslissing
.