ECLI:NL:GHAMS:2021:324

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
23-003999-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake heroïne- en cocaïnehandel met betrokkenheid van meerdere koeriers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Tanzania, werd beschuldigd van het meermalen invoeren van heroïne vanuit Madagaskar, een poging daartoe, en de handel in en het bezit van cocaïne. De feiten vonden plaats tussen april 2015 en oktober 2015, waarbij de verdachte samen met anderen opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid heroïne en cocaïne naar Nederland heeft gebracht. De verdachte heeft koeriers gerekruteerd, hen voorzien van geld en instructies gegeven, en hen naar het vliegveld gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een essentiële rol speelde in de organisatie van de drugshandel, waarbij hij niet alleen de koeriers regelde, maar ook zorgde voor hun verblijf en de benodigde documenten. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele tenlasteleggingen, maar het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor die vrijspraken. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 66 maanden, met aftrek van voorarrest, voor zijn betrokkenheid bij de heroïne- en cocaïnehandel. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de volksgezondheid.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003999-17
datum uitspraak: 11 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 november 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-870956-15 (hierna te noemen: zaak A) en 15-720028-16 (hierna te noemen: zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Tanzania) op [geboortedag] 1981,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 15-870956-15 (zaak A) onder 1 en in de zaak met parketnummer 15-720028-16 (zaak B) onder 3 primair en 3 subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
zaak A (parketnummer 15-870956-15)

2 Primair:

hij in of omstreeks de periode van 22 april 2015 tot en met 19 juli 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 20 april 2015 tot en met 19 juli 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid heroine en/of cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- met een persoon (te weten [naam 1] ) afgesproken dat deze naar het buitenland (te weten Madagaskar), zou reizen teneinde verdovende middelen naar Nederland in te voeren en/of met die persoon overleg gevoerd en/of informatie heeft gedeeld en/of instructies gegeven en/of
- die persoon begeleid bij het maken van een of meer (pas)foto's ten behoeve van een visum en/of die persoon begeleid bij het aanvragen en/of het ophalen van een visum en/of de kosten van een visum betaald en/of informatie gegeven die benodigd was voor het aanvragen, althans het afgeven, van dat visum en/of
- aan voormelde persoon en/of een of meer mededader(s) geld gegeven en/of overgemaakt en/of beloofd en/of voor voormelde persoon (tijdens diens verblijf in het buitenland) geld geregeld en/of een of meer tickets en/of het verblijf in het buitenland geboekt, althans laten boeken, en/of een of meer tickets betaald of laten betalen en/of die ticket(s) gegeven of laten geven aan die persoon en/of die persoon in een woning laten overnachten en/of begeleid tijdens zijn vervoer in Nederland (waaronder het vervoer naar de luchthaven) en/of begeleid in het buitenland en/of
- met zijn, verdachtes, mededader(s) contact onderhouden en/of overleg gevoerd en/of met die mededader(s) informatie gedeeld en/of instructies gegeven;

3 hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2015 tot en met 03 augustus 2015 te Beverwijk en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen ongeveer 2.683 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde heroine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, met dat opzet een persoon (te weten [naam 1] ) heeft benaderd om naar het buitenland (te weten Tanzania) te reizen teneinde verdovende middelen naar Nederland mee te nemen en/of met die persoon overleg heeft gevoerd en/of informatie heeft gedeeld en/of instructies heeft gegeven en/of aan voormelde persoon geld gegeven en/of overgemaakt en/of beloofd en/of een of meer tickets en/of het verblijf in het buitenland heeft geboekt, althans laten boeken, en/of een of meer tickets heeft betaald of laten betalen en/of die ticket(s) heeft gegeven of laten geven aan die persoon en/of die persoon heeft begeleid en/of met zijn, verdachtes, mededader(s) overleg heeft gevoerd en/of met die mededader(s) informatie heeft gedeeld en/of instructies heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

4 Primair: hij op of omstreeks 07 augustus 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4,53 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde heroine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Subsidiair:
een of meer perso(o)n(en) op of omstreeks 7 augustus 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland hebben/heeft gebracht, althans aanwezig hebben/heeft gehad ongeveer 4,53 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks de periode van 13 juli 2015 tot en met 7 augustus 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door:
- geld te betalen aan [naam 2] en/of
- [naam 2] naar een hotel te brengen en/of
- [naam 3] te adviseren wat hij moet doen na de aanhouding van [naam 2] ;

6 hij op of omstreeks 12 oktober 2015 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 60 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

zaak B (parketnummer 15-720028-16)

1.Primair:hij op of omstreeks 17 juni 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 17 mei 2015 tot en met 17 juni 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid heroine en/of cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- met een persoon (te weten [naam 4] ) afgesproken dat deze naar het buitenland (te weten Madagaskar), zou reizen teneinde verdovende middelen naar Nederland in te voeren en/of met die persoon overleg gevoerd en/of informatie heeft gedeeld en/of instructies gegeven en/of
- aan voormelde persoon en/of een of meer mededader(s) geld gegeven en/of overgemaakt en/of beloofd en/of een of meer vliegtickets en/of het verblijf in het buitenland geboekt, althans laten boeken, en/of een of meer tickets betaald of laten betalen en/of die ticket(s) gegeven of doen toekomen aan die persoon en/of een of meer foto's betreffende de boeking van de vlucht van die [naam 4] op een mobiele telefoon voorhanden gehad en/of
- met zijn, verdachtes, mededader(s) contact onderhouden en/of overleg gevoerd en/of met die mededader(s) informatie gedeeld en/of instructies gegeven en/of contact onderhouden en/of afspraken gemaakt met een of meer personen die in het buitenland verdovende middelen moesten leveren aan die [naam 4] en/of
- zich naar de luchthaven Schiphol heeft begeven teneinde die [naam 4] (met de ingevoerde verdovende middelen) af te halen en/of te vervoeren;

2.Primair:hij op of omstreeks 25 mei 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 14 april 2015 tot en met 25 mei 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid heroine en/of cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- met een persoon (te weten [naam 5] ) afgesproken dat deze naar het buitenland (te weten Madagaskar), zou reizen teneinde verdovende middelen naar Nederland in te voeren en/of met die persoon overleg gevoerd en/of informatie heeft gedeeld en/of instructies gegeven en/of
- aan voormelde persoon en/of een of meer mededader(s) geld gegeven en/of overgemaakt en/of beloofd en/of een of meer vliegtickets en/of het verblijf in het buitenland geboekt, althans laten boeken, en/of een of meer tickets betaald of laten betalen en/of die ticket(s) gegeven of doen toekomen aan die persoon en/of een of meer foto's betreffende de boeking van de vlucht en/of van het paspoort van die [naam 5] op een mobiele telefoon voorhanden gehad en/of
- met zijn, verdachtes, mededader(s) contact onderhouden en/of overleg gevoerd en/of met die mededader(s) informatie gedeeld en/of instructies gegeven en/of contact onderhouden en/of afspraken gemaakt met een of meer personen die in het buitenland verdovende middelen moesten leveren aan die [naam 5] en/of
- zich naar de luchthaven Schiphol heeft begeven teneinde die [naam 5] (met de ingevoerde verdovende middelen) af te halen en/of te vervoeren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Bewijsoverweging
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft op gronden als nader verwoord in de pleitnota betoogd dat, zakelijk weergegeven, het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de conclusie dat de verdachte in strafrechtelijke zin betrokken is geweest bij het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne in het in zaak A onder 2 en 4 ten laste gelegde en het in zaak B onder 2 ten laste gelegde.
Daartoe is ter zake van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde primair aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk heroïne is ingevoerd en evenmin dat de verdachte wetenschap had van het doel om heroïne in te voeren.
Subsidiair is aangevoerd dat zijn handelingen onvoldoende zijn om als een significante bijdrage aan de invoer te kwalificeren.
Met betrekking tot het in zaak A onder 4 ten laste gelegde is aangevoerd dat de handelingen van de verdachte van onvoldoende gewicht zijn om als medeplegen dan wel als medeplichtigheid te worden gekwalificeerd.
Tot slot heeft de raadsman aangaande het in zaak B onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat via schakelbewijs weliswaar kan worden gekomen tot het idee dat er een hoeveelheid heroïne is ingevoerd, maar niet dat de verdachte hierbij enige rol heeft gehad. De verdachte behoort daarom te worden vrijgesproken van het in zaak A onder 2 en 4 ten laste gelegde en het in zaak B onder 2 ten laste gelegde.
Wat betreft de in zaak A onder 3 ten laste gelegde poging tot invoer van heroïne en de in zaak B onder 1 ten laste gelegde invoer van heroïne was weliswaar sprake van betrokkenheid van de verdachte en ook van wetenschap dat het om verdovende middelen ging, maar had de verdachte geen sturende, coördinerende of leidende rol, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Toeschrijving van telefoonnummers
Op grond van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting schrijft het hof de volgende telefoonnummers toe aan de navolgende betrokkenen in het onderzoek ‘Fairfield’.
 [verdachte] : [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] .
Blijkens onderzoek waren deze telefoonnummers in gebruik bij [verdachte] .
Bij een doorzoeking in diens woning zijn twee Samsung-telefoons aangetroffen, die waren voorzien van simkaarten met de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] ; [naam 7] , de vrouw van [verdachte] , heeft verklaard dat deze telefoonnummers van [verdachte] zijn.
[verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] het zijne is.
 [medeverdachte] : [telefoonnummer 4] .
[medeverdachte] heeft tijdens haar politieverhoor onder meer het IMEI-nummer [nummer] van haar Samsung-telefoon gegeven. Uit de printlijsten blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer 4] gebruik heeft gemaakt van die identieke telefoon. Daarnaast wordt de gebruiker van dit telefoonnummer ‘ [medeverdachte] ’ genoemd en noemt de gebruiker zichzelf ook ‘ [medeverdachte] ’. [medeverdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat zij ‘ [medeverdachte] ’ wordt genoemd.
In de telefoon van [naam 8] stond dit telefoonnummer opgeslagen onder de naam ‘ [medeverdachte] ’ (vertaald: ‘ [medeverdachte] vrouw van [naam 9] ’). [medeverdachte] heeft verklaard dat haar ex-man ‘ [naam 9] ’ wordt genoemd.
Verder heeft de getuige [getuige] verklaard dat dit het telefoonnummer van de moeder van [naam 10] is. [medeverdachte] heeft een zoon genaamd [naam 10] .
[verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat hij met telefoonnummer
[telefoonnummer 2] gesprekken met [medeverdachte] heeft gevoerd.
Ten slotte is gebleken dat het betreffende telefoonnummer zeer regelmatig gebruik heeft gemaakt van de zendmast aan de [adres 2] . De woning van [medeverdachte] ligt hemelsbreed 100 meter van de [adres 2] .
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte – inhoudende dat niet zij, maar haar ex-man de gebruiker is geweest van bedoeld telefoonnummer – weerlegging vindt in de vorenstaande bevindingen en in het feit dat in de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken niet een mannenstem, maar telkens een vrouwenstem te horen is. Het hof schrijft het telefoonnummer daarom aan de verdachte toe.
 [naam 11] : [telefoonnummer 5] , [telefoonnummer 6] , [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 8] .
Blijkens onderzoek was het Belgische telefoonnummer [telefoonnummer 5] in gebruik bij [naam 11] , die dit heeft bevestigd.
Tijdens een doorzoeking in diens woning is tevens een Samsung-telefoon aangetroffen voorzien van een simkaart met het Belgische telefoonnummer [telefoonnummer 6] .
Verder heeft [naam 11] verklaard dat hij gebruikmaakte van het telefoonnummer
[telefoonnummer 7] en dat hij mede gebruikmaakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 8] van [naam 12] .
 [naam 3] : [telefoonnummer 9] , [telefoonnummer 10] en [telefoonnummer 11] .
Blijkens onderzoek waren het telefoonnummer [telefoonnummer 9] en de Tanzaniaanse telefoonnummers [telefoonnummer 10] en [telefoonnummer 11] in gebruik bij [naam 3] .
Koerier [naam 2] heeft verklaard dat het telefoonnummer [telefoonnummer 9] het telefoonnummer van [naam 3] betreft. Ook heeft [naam 3] verklaard dat het tapgesprek van 13 juli 2015 om 21:13 uur tussen [verdachte] en de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 9] een gesprek is tussen [verdachte] en hem.
[naam 3] heeft ten slotte verklaard dat het tapgesprek van 15 juli 2015 om 12:51 uur tussen [verdachte] en de gebruiker van het Tanzaniaanse telefoonnummer [telefoonnummer 10] , die ‘ [naam 13] ’ wordt genoemd, een gesprek is tussen [verdachte] en hem.
 [naam 7] : [telefoonnummer 12] , [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] (beide laatstgenoemde nummers tussen 5 september 2015 en 12 oktober 2015).
Blijkens onderzoek is het telefoonnummer [telefoonnummer 12] in gebruik bij [naam 7] , hetgeen zij heeft bevestigd.
[naam 7] heeft verklaard dat zij mede gebruikmaakte van de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] van haar echtgenoot [verdachte] , toen hij tussen 5 september 2015 en 12 oktober 2015 op vakantie was.
 [naam 1] : [telefoonnummer 13] , [telefoonnummer 14] en [telefoonnummer 15] .
Blijkens onderzoek waren de telefoonnummers [telefoonnummer 13] en [telefoonnummer 14] in gebruik bij [naam 1] . [naam 11] heeft verklaard dat hij het Madagaskische telefoonnummer van [naam 1] [telefoonnummer 15] moest doorgeven aan ‘ [naam 14] ’ in Madagaskar en dat [naam 1] die [naam 14] moest ontmoeten in de hoofdstad.
 [naam 2] : [telefoonnummer 16] .
[naam 2] heeft verklaard dat hij in Madagaskar gebruikmaakte van het Madagaskische telefoonnummer [telefoonnummer 17] .
Verklaring van [naam 11]
heeft op 21 januari 2019 bij de raadsheer-commissaris - kort en zakelijk weergegeven - verklaard dat er een organisatie was die zich bezighield met de invoer van heroïne. Deze bestond uit [naam 15] (woonachtig in Engeland) als bovenlaag, [verdachte] , [medeverdachte] , ‘ [naam 14] ’ en hijzelf als tussenlaag, en de koeriers – onder wie [naam 1] en [naam 4] – als onderlaag.
Over de modus operandi heeft [naam 11] verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte] de koeriers regelden: [medeverdachte] ronselde een koerier, gaf diens naam door aan [verdachte] en [verdachte] gaf de naam vervolgens door aan [naam 11] . De koeriers [naam 1] en [naam 4] sliepen voorafgaand aan hun vertrek naar Madagaskar bij [verdachte] , die dichtbij Schiphol woonde. [verdachte] en/of zijn vrouw [naam 7] brachten [naam 1] naar Schiphol. Als de koerier op Madagaskar was aangekomen, moest de koerier bellen met [medeverdachte] of [verdachte] . [verdachte] gaf [naam 11] dan het lokale nummer van de koerier door. [naam 11] gaf het lokale nummer weer door aan [naam 15] en [naam 14] . De koerier kreeg geld om van te leven op de plek van bestemming. Dat geld kwam uit Engeland, [naam 11] kreeg het geld en gaf het weer door aan [verdachte] .
Na terugkomst van de koeriers haalde [naam 11] hen op van Schiphol en bracht hen naar de woning van [verdachte] , waar enkele uren daarna de tas met heroïne werd opgehaald door de vriendin van [naam 15] . Per transport ontving [naam 11] ongeveer € 1.000,- en [verdachte] en [medeverdachte] samen € 1.500,-. [naam 11] heeft ten slotte verklaard dat wat betreft de reis van [naam 1] op 21 juli 2015 iedereen wist dat het om de invoer van heroïne ging en dat [naam 1] op beide reizen drugs bij zich had.
Verklaring van [naam 1]
De koerier [naam 1] heeft eveneens verklaringen afgelegd. Zo heeft hij verklaard dat hij in april 2015 en juli 2015 naar Madagaskar is gereisd. Wat betreft zijn eerste reis, in april 2015, had [medeverdachte] , die hij als ‘ [medeverdachte] ’ kent, hem gebeld om samen met hem naar de ambassade van Madagaskar te gaan om zijn visum te regelen. [medeverdachte] had zijn visum betaald. [verdachte] , die hij als ‘ [naam 16] ’ kent, had zijn ticket betaald. De nacht voor zijn vertrek naar Madagaskar op 23 april 2015 heeft hij in het huis van [verdachte] overnacht. In april 2015 heeft [naam 1] een week op Madagaskar verbleven. Met een door hem gekochte simkaart onderhield hij contact met [verdachte] en [medeverdachte] om te zeggen dat hij goed was aangekomen. Voor zijn volgende reis, in juli 2015, had [verdachte] het ticket, visum en paspoort voor hem betaald en hem gevraagd om een tas uit Madagaskar mee te brengen. In de tas die hij op verzoek van [verdachte] uit Madagaskar had meegenomen, werden in Frankrijk verdovende middelen aangetroffen. Hij had € 500,- meegenomen voor de reis. De nacht voorafgaand aan zijn vertrek naar Madagaskar op 21 juli 2015 heeft hij bij [verdachte] overnacht; dat was volgens [verdachte] handiger omdat hij dichtbij de luchthaven Schiphol woonde. Tijdens zijn verblijf op Madagaskar ontving [naam 1] instructies van [verdachte] over het wijzigen van de retourdatum.
Verklaring van [verdachte]
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verdachte] de door [naam 11] gegeven beschrijving van de rolverdeling binnen de organisatie bevestigd voor wat betreft de tweede reis van koerier [naam 1] in juli 2015 en voor wat betreft de reis van koerier [naam 4] naar Madagaskar. Daarnaast heeft [verdachte] verklaard dat de term ‘design’ in het telefoongesprek met [naam 4] op 16 juni 2015 om 13:37 uur betrekking heeft op heroïne. [verdachte] heeft bevestigd dat de door hem in het telefoongesprek met [naam 1] op 9 juli 2015 om 20:22 uur gehanteerde termen ‘werk van de buik’ en ‘werk van de tas’ betrekking hebben op de wijze van transport van verdovende middelen. Ook de door [medeverdachte] in een telefoongesprek met [verdachte] op 9 augustus 2015 om 18:44 uur gedane uitlating ‘dat ze er vandoor zijn gegaan met de goederen’ heeft betrekking op verdovende middelen.
Afgeluisterde telefoongesprekken
In het procesdossier bevindt zich een groot aantal afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken.
De inhoud van de hiervoor weergegeven verklaringen vindt bevestiging in deze gesprekken.
Aan enkele van deze gesprekken, die hieronder zijn weergegeven, kent het hof in het bijzonder gewicht toe en daarom zal het hof deze uitlichten.
Op 20 april 2015 heeft tussen [medeverdachte] en [verdachte] een telefoongesprek plaatsgevonden, waarin [medeverdachte] zegt dat zij op de ambassade van Madagaskar is en waarin zij [verdachte] vraagt een aankomstadres in Madagaskar door te geven. Nadat [verdachte] per sms-bericht een adres in [adres 3] (Madagaskar) aan [medeverdachte] heeft doorgestuurd, volgt uit het daarop volgend telefoongesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte] dat het visum is afgegeven. [medeverdachte] zegt daarin eveneens dat zij hem ( [naam 1] ) ook naar het Centraal Station had gebracht om de benodigde foto’s te maken.
Dit gesprek bevestigt de rol van [medeverdachte] en [verdachte] bij het (gezamenlijk) regelen van de koeriers en de voor de reis benodigde papieren.
Uit een telefoongesprek op 7 mei 2015 tussen [verdachte] en [medeverdachte] valt af te leiden dat [medeverdachte] , hoewel [verdachte] zich uit in bijzonder vage bewoordingen, weinig woorden nodig heeft om te begrijpen wat [verdachte] bedoelt en wat haar te doen staat. Op het summiere verzoek van [verdachte] , inhoudende
‘(..) als het kan, zouden we een plan kunnen maken voor morgen…zodat die mensen naar die plek gaan, de plek waar jij ooit met [naam 1] bent geweest om [naam 17] te gaan halen. Als het kan, morgen zou het perfect zijn. Want wat we moeten doen is gewoon, vanavond, als die mensen van ons bevestigen, dan is dat prima en dan willen we geen tijd verliezen. Daarom is het wijs om een plan te maken als het kan, die mensen van ons, die drie…dat plan…snap je’, antwoordt [medeverdachte] met een enkel ‘
Prima, prima.’.
Dit gesprek, waarin de betrokkenen zich bedienen van versluierd taalgebruik, bevestigt ook dat sprake is van een voor betrokkenen bekende, kennelijk vaker gehanteerde procedure.
In twee telefoongesprekken op 13 mei 2015 tussen [naam 11] en [medeverdachte] werd gesproken over de reis van [naam 5] (die op 14 mei 2015 zou plaatsvinden).
[naam 11] zegt in het eerste gesprek tegen [medeverdachte] : ‘
Als hij aankomt moet hij contact opnemen met die mensen. Daarna krijgt hij instructies. Hij moet een nacht slapen. Als hij wakker wordt dan moet hij een ticket kopen om naar [naam 18](fonetisch)
te vertrekken’.In het tweede gesprek geeft [naam 11] het adres door van een hotel in de hoofdstad van Madagaskar, [adres 3] .
Op 16 mei 2015 hebben [medeverdachte] en [verdachte] telefonisch contact. Kigeme zegt dat zij zojuist is gebeld door die jongen daar beneden. Die grote broer heeft hem gebeld maar heeft tot nu toe niets. Zij vraagt hoe het zit met het geld voor het hotel.
Hieruit volgt dat [medeverdachte] zich ook bezighield met het doorgeven van instructies aan de koerier [naam 5] , over wat hij moest doen op Madagaskar en eveneens dat zij zich bezighield met het geld voor diens verblijfkosten.
Uit sms-berichten van 10 juni 2015 volgt dat de gebruiker van een telefoonnummer met de landcode van Madagaskar [verdachte] informeert dat hij goed is aangekomen. Uit een telefoongesprek van 16 juni 2015 om 13:37 uur tussen [verdachte] en de gebruiker van datzelfde nummer volgt dat [verdachte] deze gebruiker, instrueert hoe om te gaan met de verdovende middelen (‘
design’): als hij de
designheeft aangeraakt moet hij zijn handen wassen.
Mede gelet op de hiervoor weergegeven verklaringen van [naam 11] en [verdachte] , begrijpt het hof dat deze berichtgeving betrekking heeft op de reis van koerier [naam 4] .
Uit gesprekken op 16 en 17 juni 2015 tussen [verdachte] en [naam 11] volgt dat [verdachte] op de hoogte werd gehouden van het verdere verloop van de reis, waarbij onder meer werd geklaagd dat ‘ [naam 4] ’ de telefoon niet opnam en sprake was van een vertraging. Uit deze gesprekken volgt wederom de rol van [verdachte] met betrekking tot de (instructie van en de zorg voor de reis van) koeriers.
Op 9 juli 2015 heeft tussen [verdachte] en [naam 1] een telefoongesprek plaatsgevonden, waarin zij spreken over het feit dat de broer van [naam 1] (het hof begrijpt: [naam 5] ) de laatste keer na een reis is teruggekomen met klachten over zijn betaling. Ook valt uit dit gesprek af te leiden dat [verdachte] [naam 1] het verschil uitlegt tussen twee smokkelmethodes (‘het werk van de buik’ en ‘het werk van de tas’) en het verschil in betaling daartussen. [verdachte] zegt ook tegen de koerier ‘
dat het niet zo moet zijn dat [medeverdachte] niet duidelijk had verteld vanaf het begin’. Ook hieruit volgt de betrokkenheid van [medeverdachte] en [verdachte] met betrekking tot (de instructie van) de koeriers.
Uit een telefoongesprek tussen [verdachte] en [naam 3] op 13 juli 2015 om 22:59 uur blijkt verder dat niet alleen [medeverdachte] , maar ook [verdachte] aan een enkel woord genoeg heeft om te begrijpen waarover de gesprekspartner sprak.
Op de mededeling van [naam 3] , inhoudende ‘
ach! Ik moest twee mensen naar beneden brengen, snap je?’, antwoordde [verdachte] met het enkele ‘
ja’.
De mededeling van [naam 3] in dit gesprek ‘
Die zuster, die thuis zat…(..) Zij is degene die naar beneden is gevallen. Snap je?’ riep kennelijk eveneens geen enkele vraag op bij [verdachte] ; hij reageerde met een enkel ‘
ah, ok ok ok’. Ook even later, toen [naam 3] erover klaagde dat de dingen slecht gingen en hij een ander ticket moest regelen, volstond [verdachte] met de woorden ‘
Maar hij, [naam 2] is toch prima’.
Uit dit gesprek, in samenhang bezien met de telefoongesprekken tussen [verdachte] en [naam 3] op 15 juli 2015 en de overige bewijsmiddelen, volgt dat [verdachte] op de hoogte was van de komst van [naam 2] naar Nederland en dat hij geld aan [naam 2] moest geven ten behoeve van diens reis en verblijf in Madagaskar.
Omdat [naam 2] op 7 augustus 2015 niet tijdig was teruggekeerd ( [naam 2] is die dag op Schiphol aangehouden met 4.530 gram heroïne in zijn ruimbagage) heeft [naam 3] [verdachte] gebeld en bespraken zij of er iets gebeurd kon zijn en hoe zij daarachter konden komen.
Uit deze gang van zaken volgt naar het oordeel van het hof (wederom) dat de betrokkenheid van [verdachte] aanzienlijk verder reikte dan het door de raadsman gestelde
enkele fungeren als doorgeefluik van de enveloppe met geld voor de koerier, hetgeen op zichzelf bezien als medeplichtigheid gekwalificeerd zou kunnen worden.
[verdachte] was op de hoogte van de komst van koerier [naam 2] , wist dat aanvankelijk de bedoeling was dat [naam 2] met een andere koerier zou reizen, maar dat diens ticket niet op tijd gereed was, overhandigde [naam 2] geld voor zijn reis en verblijf op Madagaskar en overlegde met een medebetrokkene op het moment dat [naam 2] niet tijdig terugkeerde.
Het hof is dan ook van oordeel dat verdachtes intellectuele en/of materiële bijdrage ook aan dit delict van voldoende gewicht is om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen.
Dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met door [naam 11] genoemde personen, die allen schakels vormden in de organisatie die heroïne invoerde, volgt behalve uit het voren en hierna overwogene, uit de overige nog nader uit te werken bewijsmiddelen.
Uit een telefoongesprek van 4 augustus 2015 tussen [verdachte] en een onbekende man valt af te leiden dat [naam 1] eerder door hen naar Afrika is gestuurd, dat hij toen veilig en zonder problemen is teruggekeerd, dat hij is betaald en dat hij een tweede reis voor hen wilde maken. [naam 1] is ook op een tweede reis gestuurd, maar onbekend is of hij deze keer veilig, zonder problemen, is teruggekomen. In het gesprek suggereert [verdachte] dat [naam 1] mogelijk gevlucht is met de spullen. Dit gesprek bevestigt dat sprake is geweest van een eerdere - probleemloos verlopen - reis van [naam 1] , waar [naam 1] ook voor betaald heeft gekregen.
Ten slotte blijkt uit het telefoongesprek van 9 augustus 2015 dat [medeverdachte] [verdachte] belt om te zeggen dat zij is gebeld en heeft gehoord ‘
dat de twee jongens die zij [verdachte] had gegeven’, [naam 1] en [naam 5] , ervandoor zijn gegaan met de goederen. [verdachte] zegt dat hij die mensen (naar het hof begrijpt: de koeriers [naam 1] en [naam 5] ) via [medeverdachte] kent. Dit gesprek bevestigt opnieuw de rol van [verdachte] en [medeverdachte] met betrekking tot (het regelen van en de zorg voor) de koeriers.
Conclusie
Het hof leidt uit alle te bezigen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat in totaal vier geslaagde heroïnetransporten en een poging daartoe hebben plaatsgevonden.
Het feit dat [naam 1] voor zijn eerste reis is betaald en deze reis volgens [verdachte] ‘veilig en probleemloos’ is verlopen, impliceert naar het oordeel van het hof dat sprake is geweest van een geslaagd heroïnetransport.
Uit het samenstel van bewijsmiddelen, meer in het bijzonder uit het daaruit volgende patroon van opeenvolgende transporten en het gegeven dat [verdachte] en Kigeme reeds in hun telefoongesprek van 7 mei 2015 aan een enkel woord genoeg hadden en communiceerden door middel van versluierd taalgebruik, volgt naar het oordeel van het hof ook de wetenschap van de beide verdachten, dat sprake was van invoer van heroïne.
Bij de opeenvolgende transporten is steeds eenzelfde patroon van samenwerking en smokkelroute gehanteerd. Dit blijkt onder meer uit de verklaringen van [naam 11] , [naam 1] en [verdachte] en de vele afgeluisterde telefoongesprekken tussen alle betrokkenen. In dit samenwerkingsverband had ieder van de verdachten een eigen aandeel op een eigen niveau:
  • [medeverdachte] ronselde de koeriers en gaf hun namen door aan [verdachte] . Ook onderhield zij contact met de koeriers na aankomst op Madagaskar om hun instructies te geven.
  • [verdachte] gaf de namen van de koeriers door aan [naam 11] , verschafte hun een slaapplaats, bracht hen naar het vliegveld en gaf hun leefgeld mee voor hun verblijf op Madagaskar. Na terugkomst van hun reis naar Madagaskar werden de koeriers naar de woning van [verdachte] gebracht, waar de meegebrachte heroïne tijdelijk werd opgeslagen.
  • De koeriers moesten bij aankomst op Madagaskar met [medeverdachte] of [verdachte] bellen, waarna de telefoonnummers van de koeriers werden doorgegeven aan andere betrokkenen. [verdachte] en [medeverdachte] ontvingen samen een geldbedrag voor elk transport.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de inhoud van deze bewijsmiddelen van een nauwe en bewuste samenwerking bij het invoeren van de heroïne en de poging daartoe, zoals ten laste gelegd. Deze heeft in de kern bestaan uit een gezamenlijke uitvoering, waarmee het hof telkens het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen acht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2 primair, 3, 4, 5 en 6 en in zaak B onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A (parketnummer 15-870956-15)
2.
hij omstreeks de periode van 22 april 2015 tot en met 19 juli 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne;
3.
hij in de periode van 1 juni 2015 tot en met 3 augustus 2015 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen ongeveer 2.683 gram van een materiaal bevattende heroïne, met dat opzet een persoon, [naam 1] , heeft benaderd om naar het buitenland te reizen teneinde verdovende middelen naar Nederland mee te nemen en met die persoon informatie heeft gedeeld en instructies heeft gegeven en aan voormelde persoon geld gegeven en overgemaakt en beloofd en tickets en het verblijf in het buitenland heeft geboekt, althans laten boeken, en tickets heeft betaald of laten betalen en die tickets heeft gegeven of laten geven aan die persoon en die persoon heeft begeleid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 7 augustus 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4,53 kilogram van een materiaal bevattende heroïne;
5.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2015 tot en met 12 oktober 2015 te Beverwijk en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne heeft bereid en bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd;
6.
hij op 12 oktober 2015 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 60 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
zaak B (parketnummer 15-720028-16)
1.
hij op 17 juni 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne;
2.
hij op 25 mei 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen in zaak A onder 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 en in zaak B onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 en het in zaak B onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 2 primair en 4 primair en het in zaak B onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde levert telkens op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak A onder 5 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het in zaak A onder 6 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 en in zaak B onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in zaak A onder 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde en het in zaak B onder feit 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 2 primair, 3 primair, 4 subsidiair, 5 en 6 en het in zaak B onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 76 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen tot viermaal toe schuldig gemaakt aan de invoer van hoeveelheden heroïne in Nederland alsmede tot een poging daartoe. Gelet op de in het onderzoek ‘Fairfield’ aangetroffen hoeveelheden heroïne gaat het hof ervan uit dat de heroïne bestemd was voor verdere verspreiding en handel.
Ook heeft de verdachte met zijn vrouw gedurende ruim vier maanden cocaïne bewerkt en daarin gehandeld en heeft hij een handelshoeveelheid cocaïne in hun gezamenlijke woning aanwezig gehad.
De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen.
Door zijn handelwijze heeft de verdachte niet alleen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het (internationale) netwerk van handel in verdovende middelen, maar heeft hij daarvan ook zelf deel uitgemaakt. Druggebruik schaadt de volksgezondheid en wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast. Handelingen die mede tot doel hebben illegaal drugs op de markt te brengen, dienen daarom streng te worden bestraft.
De verdachte heeft een essentiële rol vervuld bij de heroïnetransporten, onder meer door contacten met de koeriers te onderhouden; enkelen van hen onderdak te bieden voorafgaand aan hun vertrek naar het vliegveld, hen naar het vliegveld te brengen, leefgeld mee te geven voor hun verblijf op Madagaskar en door na terugkeer van de koeriers zijn woning ter beschikking te stellen om de heroïne tijdelijk in op te slaan.
Ook heeft de verdachte zich, zoals hiervoor vermeld, actief bezig gehouden met de cocaïnehandel. De verdachte heeft kennelijk enkel uit winstbejag gehandeld, zonder zich te bekommeren om de gezondheidsrisico’s van anderen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend reclasseringsrapport van 25 april 2019 en op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 januari 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en sinds het plegen van deze feiten niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en mede gezien de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd, enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof met name rekening gehouden met de substantiële rol van de verdachte, de professionaliteit van de samenwerking, de hoeveelheid heroïnetransporten die in een relatief kort tijdsbestek hebben plaatsgevonden en de periode waarin in cocaïne werd gedeald.
Gelet op al deze factoren kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met de door de verdediging bepleite gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest, of een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Alles afwegende acht het hof in beginsel een gevangenisstraf van 73 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) in twee instanties is geschonden, zonder dat deze vertragingen aan de verdediging zijn te wijten. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de termijn voor de berechting in eerste aanleg met bijna 9 maanden is overschreden en dat de termijn voor de berechting in hoger beroep met 1 jaar en ruim 3 maanden is overschreden.
Het hof zal de overschrijding van deze termijnen verdisconteren in de strafmaat en in plaats van een gevangenisstraf van de hiervoor vermelde duur een gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden opleggen, met aftrek van voorarrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 45, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 en in zaak B onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 en in zaak B onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
66 (zesenzestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 februari 2021.