ECLI:NL:GHAMS:2021:3218

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
23-003465-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling, veroordeling bedreiging en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling en mishandeling. Het hof heeft geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte met een mes heeft geprobeerd te steken of te snijden, en heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat er sprake was van een noodweersituatie. De feiten vonden plaats op 26 mei 2019 in Zaandam, waar de verdachte in een conflict met twee aangevers betrokken raakte. De verdachte heeft wel bewezen verklaard dat hij de aangever [benadeelde 1] heeft bedreigd met een mes en dat hij [benadeelde 2] heeft mishandeld door in diens hand te bijten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vordering van [benadeelde 2] tot een bedrag van € 735,00 is toegewezen. Het hof heeft de strafmaat gematigd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003465-19
datum uitspraak: 26 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-142418-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 26 mei 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen in de richting van het hoofd, althans het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] heeft gestoken/gesneden met een mes, althans een met (scherp) voorwerp, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met eens mes, althans een (scherp) voorwerp op voornoemde [benadeelde 1] af te rennen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad [benadeelde 2] heeft mishandeld door in de (linker)hand van voornoemde [benadeelde 2] te bijten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren met betrekking tot feit 1

De raadsman heeft primair betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken (het hof begrijpt: van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde), nu er verschillende lezingen bestaan van het voorval en niet bewezen kan worden dat de verdachte met een mes heeft gestoken of een mes heeft getoond. Subsidiair komt de verdachte een succesvol beroep toe op noodweer of putatief noodweer. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat op grond van de verklaring van getuige [getuige 1], de daarmee overeenstemmende verklaring van de verdachte en de verklaring van getuige [getuige 2] sprake was van een alternatief scenario, waarin de verdachte eerst in zijn woning door de aangevers van buitenaf door een raam in zijn gezicht werd geslagen, er vervolgens werd gebonkt op de muren van de woning en bij de verdachte het vermoeden bestond dat de aangevers in het bezit waren van een vuurwapen.
Het hof overweegt als volgt.
Tussen de verdachte en de aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] is een ruzie ontstaan nadat de aangevers een matras tegen het raam van de woning van de verdachte hadden geplaatst. De verdachte heeft een mes gepakt, is daarmee naar buiten gegaan en is op [benadeelde 1] afgerend. Het hof acht niet overtuigend bewezen dat de verdachte met het mes heeft geprobeerd [benadeelde 1] te steken of te snijden. De belastende verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] vinden onvoldoende steun in ander, objectief bewijs, terwijl die verklaringen worden tegengesproken door de verdachte en diens partner [getuige 1]. De verdachte wordt daarom van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken.
Het hof acht wel bewezen dat de verdachte door zijn handelen [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Noodweer en putatief noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed, of een dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding. Dat sprake is geweest van een dergelijke aanranding van de verdachte is niet aannemelijk geworden. Daartoe is het volgende redengevend.
De verdachte heeft eerst ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij door de aangevers via het raam zou zijn geslagen. Het had in de rede gelegen dat hij hierover al eerder, bij zijn politieverhoor, zou hebben verklaard. Ook heeft hij in dat eerdere politieverhoor niet verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat sprake was van een (vuur)wapen van de zijde van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2]. Hoewel de raadsman heeft gesteld dat de verdachte op het moment van het verhoor door de politie verward was en dat – naar het hof begrijpt – zijn verklaring zoals daar afgelegd daarom niet als uitgangspunt moet worden genomen, acht het hof de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaring wel betrouwbaar. De verdachte heeft tijdens dat verhoor coherent en gedetailleerd verklaard en zijn verklaring over hetgeen zich tijdens het begin van het voorval in de woning heeft afgespeeld vindt steun in ander bewijs. Voorts acht het hof van betekenis dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij te fel naar buiten is gegaan en gevraagd heeft waarom tegen zijn gevel werd gebonkt.
Het hof acht de verklaringen van [getuige 1], de vriendin van de verdachte, onvoldoende betrouwbaar om steun te bieden aan de (latere) verklaring van de verdachte, nu zij wisselende verklaringen heeft afgelegd over wat precies is voorgevallen. De getuigen die niet tot een van beide kampen behoorden hebben het begin van het conflict niet waargenomen. Anders dan wat de raadsman heeft bepleit is de verklaring van [getuige 2] daarom niet relevant voor de vraag of sprake is van noodweer. Het voorwaardelijke verzoek om [getuige 2] als getuige te horen wordt om die reden en omdat haar verklaring niet voor het bewijs wordt gebezigd, afgewezen.
De raadsman heeft tevens naar voren gebracht dat de aangevers gebonkt hebben op de woning. Niet aannemelijk is geworden dat het bonken op (de muren van) de woning van dien aard was dat het een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed meebracht die verdediging noodzakelijk maakte. Evenmin is aannemelijk geworden dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij zich moest verdedigen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het bestaan van een (putatieve) noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 26 mei 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een mes op voornoemde [benadeelde 1] af te rennen;
2.
hij op 26 mei 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [benadeelde 2] heeft mishandeld door in de linkerhand van voornoemde [benadeelde 2] te bijten.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft meer subsidiair aangevoerd dat sprake was van noodweerexces.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat op geen enkel moment sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het verweer wordt verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot 60 uren taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling. De verdachte is op een van de slachtoffers afgerend met een groot mes in de hand en heeft hem daardoor in een levensbedreigende situatie gebracht. In de daarop ontstane vechtpartij heeft de verdachte een ander gebeten in de linkerhand. De verdachte heeft het slachtoffer daardoor pijn en letsel toegebracht. Slachtoffers van dergelijk geweld en bedreiging kunnen zich nog lang angstig voelen. Ook bij omstanders die getuige zijn van dergelijke feiten kunnen gevoelens van onveiligheid ontstaan of worden versterkt.
Het hof houdt er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat de onderhavige feiten een incident lijken te zijn geweest, nu de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld en hij ook nadien niet met justitie in aanraking is geweest. Het hof ziet daarom geen noodzaak een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het hof matigt daarnaast de gevorderde taakstraf nu het hof tot een andere, lichtere, bewezenverklaring komt.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt, na een mondelinge matiging van de schriftelijke vordering ter terechtzitting van de politierechter, € 20.343,77. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.670,55. De benadeelde partij heeft deze vordering in hoger beroep gehandhaafd tot het oorspronkelijk gevorderde bedrag.
De raadsman heeft betoogd dat deze vordering dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt het volgende.
Door de benadeelde partij wordt gesteld dat hij lijdt aan psychische klachten als gevolg van een steekincident. Naar het hof uit de onderbouwing van de vordering begrijpt vloeien de gevorderde materiële kosten hieruit voort. Het hof spreekt de verdachte vrij van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Uit de vordering blijkt niet welke schade het directe gevolg is van het bewezenverklaarde handelen, te weten de bedreiging. Het hof kan daarom de vordering thans niet beoordelen. Omdat een nadere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 785,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 735,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij heeft ten gevolge van het onder 2 bewezenverklaarde handelen letsel geleden. Als gevolg hiervan vordert de benadeelde partij € 400,00 aan immateriële schade en € 385,00 aan materiële schade.
De materiële schade is niet betwist en deze komt het hof niet onrechtmatig dan wel ongegrond voor zodat de vordering van die schade zal worden toegewezen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 350,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard van de inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij, de agressieve wijze waarop dit is gebeurd, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De verdachte is tot dat bedrag vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ten aanzien van dit onderdeel in zoverre zal worden toegewezen.
De vordering wordt derhalve toegewezen tot een totaalbedrag van € 735,00.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 735,00 (zevenhonderdvijfendertig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 735,00 (zevenhonderdvijfendertig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 mei 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.L.M. van der Voet en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van J.L. Sterkenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 oktober 2021.
Mr. S.M.M. Bordenga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.