In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 juli 2014 in Hem, gemeente Drechterland, met zijn bestelauto opzettelijk een persoon, de aangeefster, heeft weggeduwd terwijl zij met haar handen op de motorkap stond. De verdachte had de intentie om de aangeefster te verplaatsen, maar het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij opzettelijk de intentie had om haar te doden, waardoor hij werd vrijgesproken van poging doodslag.
Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schade claimde, niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met een voorwaardelijke hechtenis van 30 dagen, en het hof heeft de eerder opgelegde straf verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor zowel strafbare feiten als schadeclaims in het strafrecht.