ECLI:NL:GHAMS:2021:3213

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
23-003198-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling poging zware mishandeling met vrijspraak poging doodslag en niet-ontvankelijkheid vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 juli 2014 in Hem, gemeente Drechterland, met zijn bestelauto opzettelijk een persoon, de aangeefster, heeft weggeduwd terwijl zij met haar handen op de motorkap stond. De verdachte had de intentie om de aangeefster te verplaatsen, maar het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij opzettelijk de intentie had om haar te doden, waardoor hij werd vrijgesproken van poging doodslag.

Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schade claimde, niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met een voorwaardelijke hechtenis van 30 dagen, en het hof heeft de eerder opgelegde straf verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor zowel strafbare feiten als schadeclaims in het strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003198-18
datum uitspraak: 26 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-142582-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 juli 2014 te Hem, gemeente Drechterland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met de door hem bestuurde bestelauto/voertuig gasgevend en oprijdend de voor zijn bestelbus/voertuig staande/zich bevindende [benadeelde] (die beide handen op de motorkap van dat voertuig/die bestelbus had) wegduwde/end, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juli 2014 te Hem, gemeente Drechterland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met de door hem bestuurde bestelauto/voertuig gasgevend en oprijdend de voor zijn bestelbus/voertuig staande/zich bevindende [benadeelde] (die beide handen op de motorkap van dat voertuig/die bestelbus had) wegduwde/end, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juli 2014 te Hem, gemeente Drechterland [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met de door hem bestuurde bestelauto/voertuig, (gasgevend en oprijdend), de voor zijn bestelbus/voertuig staande/zich bevindende [benadeelde] (die beide handen op de motorkap van dat voertuig/die bestelbus had) weggeduwd/voortgeduwd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging en tot een andere beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij komt dan de politierechter.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde

Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd. Daarom zal de verdachte hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde

Het hof gaat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van navolgende feiten en omstandigheden.
Op 3 juli 2014 hadden de verdachte en de aangeefster onenigheid over de omgangsregeling aangaande hun twee kinderen. De verdachte meende - in tegenstelling tot de aangeefster - dat hij die dag de zorg voor de kinderen zou hebben en is, tegen de wil van de aangeefster, met hen in zijn voertuig (een bus merk Volkswagen Transporter) gestapt met de bedoeling naar zijn woning te rijden. De aangeefster ging voor het voertuig staan, blokkeerde de doorgang en plaatste haar hand op de motorkap. Vervolgens liet de verdachte het voertuig doorrollen, waardoor de aangeefster met het voertuig over enige afstand achteruit moest meebewegen. Op enig moment gaf de verdachte gas en sprong de aangeefster opzij.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast betwist de verdediging de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen van [getuige], nu hij inconsistent zou hebben verklaard. Dat maakt dat zijn verklaringen niet aan het bewijs kunnen bijdragen.
Het hof overweegt als volgt.
Betrouwbaarheid
Het is juist dat de verklaringen van de getuige [getuige] onderlinge verschillen bevatten. Naar het oordeel van het hof heeft [getuige] evenwel in hoofdlijnen consistent verklaard en zijn die verschillen niet van dien aard dat de afgelegde verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden bestempeld. Bovendien vinden deze verklaringen steun in de aangifte en deels ook in de verklaringen van de verdachte. Omdat er ook overigens geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen, kunnen zij worden gebruikt voor het bewijs.
Voor een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde dient bij de verdachte sprake te zijn geweest van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet
Het hof is van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster. De verdachte heeft, als bestuurder van een Volkswagen Transporter, deze vooruit laten rollen terwijl de aangeefster, zich al achteruitlopend en met de hand tegen de motorkap, voor dat voertuig bevond. Dat de aangeefster zich daar bevond en achteruitliep, wist de verdachte. Op enig moment heeft hij gas gegeven en de snelheid zodanig verhoogd dat de aangeefster opzij moest springen om te voorkomen dat zij onder het voertuig zou belanden. Door zo te handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat de aangeefster ten val zou komen en onder het zich voortbewegende voertuig terecht zou komen. Naar het oordeel van het hof volgt uit algemene ervaringsregels dat hierdoor tevens de kans op het ontstaan van ernstig lichamelijk bij de aangeefster aanmerkelijk was.
Het hof is voorts van oordeel dat het handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard. Van concrete indicaties waaruit aannemelijk zou worden dat de verdachte die aanmerkelijke kans niet bewust heeft aanvaard, is niet gebleken. Het feit dat de verdachte naar eigen zeggen niet langer met zich wilde laten sollen en ‘gewoon’ zijn kinderen mee naar huis wilde nemen, wijst veeleer op het tegendeel.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 juli 2014 te Hem, gemeente Drechterland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met het door hem bestuurde voertuig gasgevend en oprijdend de voor zijn voertuig zich bevindende [benadeelde] (die een hand op de motorkap van dat voertuig had) wegduwde, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat hij strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 75 uren, subsidiair 37 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en in het verlengde daarvan verzocht geen straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De verdachte wilde, tegen de wil van de aangeefster, met hun beider kinderen wegrijden in zijn Volkswagen Transporter. De aangeefster blokkeerde verdachtes rijweg en legde een hand op de motorkap, waarop deze zijn voertuig vooruit heeft laten rollen. De aangeefster was daardoor genoodzaakt achteruit te bewegen en, toen de verdachte gas gaf en de snelheid van het voertuig verhoogde, opzij te springen. De verdachte heeft door aldus te handelen een zeer gevaarlijke situatie in het leven geroepen waarbij de aangeefster ernstig gewond had kunnen raken. De verdachte heeft zich op deze zeer onverantwoorde wijze gedragen terwijl de kinderen van hem en aangeefster zich in zijn voertuig bevonden en in ieder geval het oudste kind aldus getuige was van het voorval. Het hof rekent dit de verdachte ten zeerste aan.
Het hof acht, alles afwegende, en gelet op het tijdsverloop sinds de pleegdatum, een taakstraf van 70 uren passend. Het hof ziet geen reden daarnaast een voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het hof constateert dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De verdachte heeft op 13 september 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof doet heden uitspraak, derhalve drie jaar en 43 dagen na het instellen van het hoger beroep. De redelijke termijn is dus overschreden met ruim 13 maanden. Hierin ziet het hof reden de eerder genoemde taakstraf met tien uren te verminderen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00 bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De vordering van de benadeelde partij is gebaseerd op aantasting in haar persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Voor de toewijsbaarheid van een dergelijke vordering is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). Het hof ziet geen aanleiding om in het onderhavige geval een uitzondering te maken op dat uitgangspunt, ook niet gelet op de aard van de normschending. Dat sprake is van geestelijk letsel, kan het hof onvoldoende vaststellen op grond van de stukken die de benadeelde partij ter ondersteuning van haar vordering in het geding heeft gebracht. Daarmee is de vordering onvoldoende onderbouwd en zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Abels, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 oktober 2021.
mr. H.M.J. Quaedvlieg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.