ECLI:NL:GHAMS:2021:3211
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in hoger beroep van eenvoudige mishandeling met niet-ontvankelijkheid vordering benadeelde partij
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was beschuldigd van eenvoudige mishandeling van de benadeelde partij, die zou hebben plaatsgevonden op 13 november 2016 te 's-Gravenhage. De verdachte heeft de beschuldiging ten stelligste ontkend, terwijl de benadeelde partij verklaarde dat hij door de verdachte in het gezicht was geslagen. Het hof heeft de verklaringen van zowel de aangever als de verdachte in overweging genomen, evenals die van omstanders, en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof oordeelde dat de verklaringen niet met de vereiste mate van zekerheid konden worden vastgesteld, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 250,00 voor immateriële schade, die in eerste aanleg was toegewezen. Aangezien de verdachte echter niet schuldig werd bevonden aan de mishandeling, verklaarde het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij, waarbij het ook bepaalde dat de kosten voor zowel de benadeelde partij als de verdachte voor eigen rekening komen. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op de zitting van 26 oktober 2021.