ECLI:NL:GHAMS:2021:3208

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
23-001639-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 20 juli 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1974, was beschuldigd van diefstal van goederen van een winkelketen in Amsterdam op 8 juli 2020, waarbij geweld zou zijn gebruikt. Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 oktober 2021 heeft de verdachte bekend de diefstal te hebben gepleegd, maar ontkende dat hij geweld had gebruikt. De advocaat-generaal stelde dat de verklaringen van de aangevers en het proces-verbaal bewijs leverden voor het gebruik van geweld door de verdachte. Het hof oordeelde dat, hoewel de diefstal bewezen was, er onvoldoende bewijs was voor het gebruik van geweld zoals bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde geweld, maar de diefstal werd wel bewezen verklaard. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 57 dagen voorwaardelijk. Het hof besloot in hoger beroep de straf te verlagen naar een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan causaliteit tussen de diefstal en de gevorderde schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001639-20
datum uitspraak: 26 oktober 2021
VERSTEK(niet gemachtigde raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-178695-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meerdere goed(eren) van zijn, verdachtes, gading (onder meer: een rugtas en/of een sweater en/of een set batterijen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelketen [winkel] (filiaal: [adres 2]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde] en/of [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door zich (bij aanhouding) (met kracht) uit de greep/grepen van voornoemde [benadeelde] en/of [slachtoffer] los te rukken en/of (bij aanhouding) (met kracht) om zich heen te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bewijsoverweging
De verdachte heeft bekend dat hij de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd, maar stelt dat hij daarbij geen geweld heeft gebruikt.
Volgens de advocaat-generaal blijkt uit de verklaringen van de aangevers [slachtoffer] en [benadeelde] en het proces-verbaal van de ter plaatse aangekomen verbalisanten dat de verdachte wel degelijk geweld heeft gebruikt, bestaande uit het zich losrukken uit de greep van [benadeelde] en/of [slachtoffer].
Het hof acht bewezen dat de verdachte de hem tenlastegelegde diefstal heeft begaan. Het hof heeft echter op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzittingen niet de voor een bewezenverklaring vereiste mate van overtuiging bekomen dat de verdachte zich op een wijze heeft losgerukt die kan worden aangemerkt als geweld als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. Daarvoor is onder meer van belang dat het hof niet kan vaststellen dat de kennelijke val van [benadeelde] en het daarbij opgelopen letsel veroorzaakt is door losrukken door de verdachte. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde geweld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juli 2020 te Amsterdam goederen toebehorend aan winkelketen [winkel] (filiaal: [adres 2]) heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezenverklaarde diefstal met geweld veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 57 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren. Tevens zijn bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met dien verstande dat hij het niet nodig acht dat aan de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden worden verbonden, nu die voorwaarden ook al zijn opgelegd bij het onherroepelijke vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2021.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Met zijn handelwijze heeft de verdachte ervan blijk gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van het gedupeerde winkelbedrijf. Bovendien veroorzaken dergelijke feiten schade en overlast voor winkelbedrijven. Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 september 2021 volgt voorts dat hij eerder meermalen is veroordeeld voor soortgelijke delicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
In beginsel is daarom, mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op haar plaats. Mede gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht zal het hof echter thans volstaan met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 955,19, bestaande uit € 405,19 ter vergoeding van materiële schade en € 550,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 805,99. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen op de wijze zoals de politierechter heeft gedaan, te vermeerderen met de wettelijke rente en dat ter zake daarvan de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Het hof overweegt dat onvoldoende is gebleken van een rechtstreeks verband tussen het bewezen-verklaarde handelen van de verdachte (diefstal) en de gevorderde schade. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen en zal niet-ontvankelijk worden verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 oktober 2021.
mr. H.M.J. Quaedvlieg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]