In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 20 juli 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1974, was beschuldigd van diefstal van goederen van een winkelketen in Amsterdam op 8 juli 2020, waarbij geweld zou zijn gebruikt. Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 oktober 2021 heeft de verdachte bekend de diefstal te hebben gepleegd, maar ontkende dat hij geweld had gebruikt. De advocaat-generaal stelde dat de verklaringen van de aangevers en het proces-verbaal bewijs leverden voor het gebruik van geweld door de verdachte. Het hof oordeelde dat, hoewel de diefstal bewezen was, er onvoldoende bewijs was voor het gebruik van geweld zoals bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde geweld, maar de diefstal werd wel bewezen verklaard. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 57 dagen voorwaardelijk. Het hof besloot in hoger beroep de straf te verlagen naar een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan causaliteit tussen de diefstal en de gevorderde schade.