ECLI:NL:GHAMS:2021:318

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
200.278.694/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder en de ontvankelijkheid van hoger beroep

In deze zaak heeft klaagster op 13 mei 2020 een beroepschrift ingediend tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die op 14 april 2020 haar klacht tegen de gerechtsdeurwaarder ongegrond verklaarde. Klaagster heeft op 7 juli 2020 een aanvullend beroepschrift ingediend, maar dit werd door het hof buiten beschouwing gelaten omdat het niet tijdig was ingediend. De gerechtsdeurwaarder heeft geen verweerschrift ingediend. Klaagster heeft het hof op 16 december 2020 geïnformeerd dat zij de geplande zitting op 17 december 2020 niet kon bijwonen wegens ziekte. Met instemming van beide partijen heeft het hof de zaak zonder mondelinge behandeling afgedaan.

Het hof heeft vervolgens de ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep beoordeeld. Klaagster had eerder een klacht ingediend die door de voorzitter van de kamer als kennelijk niet-ontvankelijk was afgewezen. Tegen deze beslissing heeft klaagster verzet ingesteld, maar de kamer heeft dit verzet ongegrond verklaard. Artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer op het verzet voor de klager geen rechtsmiddel openstaat, tenzij er een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Klaagster heeft niet kunnen aantonen dat er een dergelijke schending heeft plaatsgevonden.

Het hof concludeert dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat er geen grond is om af te wijken van het rechtsmiddelenverbod. De beslissing van het hof is op 16 februari 2021 openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.278.694/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/672477 / DW RK 19/503
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 16 februari 2021
inzake
[klaagster],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
tegen
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: [gemachtigde] .
Partijen worden hierna klaagster en de gerechtsdeurwaarder genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Klaagster heeft op 13 mei 2020 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing op verzet van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 14 april 2020. Op 7 juli 2020 heeft klaagster bij het hof een aanvullend beroepschrift - met bijlagen - ingediend. Het bepaalde in artikel 45 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) brengt met zich dat dit aanvullende beroepschrift niet tijdig is ingediend. Dit is aan klaagster bij brief van het hof van 9 juli 2020 medegedeeld. Het hof zal de inhoud van het aanvullende beroepschrift dan ook buiten beschouwing laten.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
1.4.
Op 16 december 2020 heeft klaagster het hof geïnformeerd dat zij de op 17 december 2020 geplande zitting niet kon bijwonen wegens ziekte.
1.5.
Met schriftelijke instemming van beide partijen doet het hof de zaak af zonder mondelinge behandeling.

2.De ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft bij de kamer een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. De voorzitter van de kamer heeft bij beslissing van 10 september 2019 de klacht als kennelijk nietontvankelijk afgewezen. Tegen die beslissing heeft klaagster tijdig verzet ingesteld bij de kamer. Het verzetschrift is behandeld op de terechtzitting van 3 maart 2020. Vervolgens heeft de kamer bij de bestreden beslissing van 14 april 2020 het verzet ongegrond verklaard.
2.2.
Artikel 39 lid 4 Gdw bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer op het verzet voor de klager geen rechtsmiddel openstaat. Dat is ook vermeld onder de beslissing waarvan beroep. Van het in voormeld wetsartikel opgenomen rechtsmiddelenverbod kan slechts worden afgeweken, indien bij de totstandkoming van de beslissing een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
2.3.
Klaagster heeft niet gesteld welk fundamenteel rechtsbeginsel zou zijn geschonden. Dat de kamer volgens klaagster de driejaarstermijn voor het indienen van een klacht op onjuiste wijze heeft toegepast, kan niet als een dergelijke schending worden beschouwd. Het hof constateert ook ambtshalve geen schending. Daarom is er geen reden om af te wijken van de regel dat voor klaagster geen hoger beroep openstaat tegen de beslissing van de kamer die het verzet ongegrond heeft verklaard.
2.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 14 april 2020.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2021 door de rolraadsheer.