Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
LIDL NEDERLAND GmbH,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
‘Meerdere van deze werknemers verklaarden dat jij een film/afbeeldingen met pornografisch materiaal, waarbij een jongetje van omstreeks 2 jaar in beeld was, hebt getoond. Daarnaast hebben wij ook gehoord dat jij een film/afbeeldingen hebt getoond van een wapen waarbij de munitie wordt verwisseld. Ook heb jij als profielfoto op jouw Whatsapp een afbeelding getoond waarbij je een wapen vast hield. Ook verklaarden meerdere werknemers dat jij regelmatig schietgebaren maakte naar jouw collega’s en heb jij meerdere ongepaste opmerkingen gemaakt zoals onder meer: ‘ik snij je keel door’
en‘ik verkracht jouw vrouw voor de ogen van jouw kinderen’
. Lidl kan dit gedrag absoluut niet tolereren. (…) De bovengenoemde feiten en omstandigheden vormen zowel ieder voor zich, als tezamen, en zowel objectief als subjectief een dringende reden in de zin der wet om je met onmiddellijke ingang op staande voet te ontslaan. Hierbij hebben wij jouw persoonlijke omstandigheden meegewogen. (…)’
‘(…) [E]r werd geen kinderporno aangetroffen. Dus geen zaak.’Er is geen strafrechtelijke vervolging ingesteld tegen [appellant] voor het bezit of het tonen van afbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij een minderjarige is betrokken.
3.Beoordeling
‘een film/afbeeldingen met pornografisch materiaal, waarbij een jongetje van omstreeks 2 jaar in beeld was’door [appellant] aan collega’s. Lidl heeft deze reden in ieder geval bij de onder 2.7 aangehaalde brief van 3 december 2019 aan [appellant] meegedeeld en zij heeft in dezelfde brief vermeld dat de daarin beschreven feiten en omstandigheden
‘zowel ieder voor zich, als tezamen, en zowel objectief als subjectief een dringende reden in de zin der wet’waren om [appellant] op staande voet te ontslaan. Uit deze mededelingen volgt dat er bij [appellant] in redelijkheid geen twijfel over kan hebben bestaan dat Lidl hem ook zou hebben ontslagen wegens het tonen van bovenbedoelde beeldopnamen aan collega’s, indien de andere, onder 2.7 aangehaalde, in de brief van 3 december 2019 genoemde gedragingen niet zouden komen vast te staan. Het tonen van die beeldopnamen moet daarom zelfstandig als dringende reden voor het gegeven ontslag worden beschouwd. De kantonrechter is hiervan ook uitgegaan en [appellant] heeft dit in hoger beroep terecht niet bestreden.