ECLI:NL:GHAMS:2021:3156

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
200.280.041/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een overeenkomst van opdracht en aansprakelijkheid voor schade

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een overeenkomst van opdracht tussen [appellant] EEMLAND WERKT en de publiekrechtelijke rechtspersoon OMGEVINGSDIENST DE VALLEI. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn vorderingen tot schadevergoeding zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen feitelijke grondslag was voor de gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad, omdat de beëindiging van de overeenkomst niet eenduidig kon worden vastgesteld.

De feiten zijn als volgt: [appellant] was werkzaam als vergunningsverlener en had een overeenkomst van opdracht met De Vallei. Op 21 november 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden waarin de overeenkomst zou zijn beëindigd. [appellant] stelt dat deze beëindiging eenzijdig was, terwijl De Vallei aanvoert dat dit met wederzijds goedvinden is gebeurd. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd, wat leidde tot de afwijzing van zijn vorderingen.

In hoger beroep heeft [appellant] vijf grieven ingediend, maar het hof concludeert dat hij niet voldoende feiten heeft aangedragen om zijn stellingen te onderbouwen. Het hof kan niet vaststellen dat De Vallei tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. De vorderingen van [appellant] worden daarom ook in hoger beroep afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.280.041/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/665024 HA ZA 19-419
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 oktober 2021
inzake
[appellant]handelend onder de naam
EEMLAND WERKT,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. L.C.L. Bults te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
OMGEVINGSDIENST DE VALLEI,
zetelend te Ede,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.C.C. Balke te Zwolle.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en De Vallei genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 12 mei 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen hem als eiser en De Vallei als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 14 juli 2021 doen bepleiten door voornoemde advocaten, mr. Bults aan de hand van pleitnotities die hij aan het hof en aan de wederpartij ter hand heeft gesteld. Bij deze gelegenheid hebben partijen verder vragen van het hof beantwoord. Beide partijen hebben nog een productie overgelegd.
[appellant] heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – zijn vordering zal toewijzen en De Vallei zal veroordelen om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan haar heeft voldaan aan hem terug te betalen, met wettelijke rente, met beslissing over de proceskosten, met inbegrip van nakosten en wettelijke rente.
De Vallei heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen.
2.2.
Voor zover [appellant] er bij grief I over klaagt dat die feiten onvolledig zijn en dat de rechtbank niet alle door [appellant] bij die grief aangevoerde feiten en omstandigheden in haar beoordeling heeft betrokken, miskent hij dat een rechterlijk vonnis geen naar volledigheid strevende opgave behoeft te bevatten van al hetgeen tussen partijen in enig opzicht is voorgevallen, maar uitsluitend de feiten waarop de beslissing rust. In de bepaling daarvan is de rechter in beginsel vrij. De klacht gaat van een ander uitgangspunt uit en faalt daarom.
2.3.
Over de juistheid van de door de rechtbank vastgestelde feiten bestaat verder geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Het hof zal mede acht slaan op enkele andere, hierna te noemen, feiten die tussen partijen niet in geschil zijn.

3.Beoordeling

3.1.
Kern van de zaak is de vraag of De Vallei aansprakelijk is voor schade die [appellant] stelt te hebben geleden als gevolg van het volgens hem ten onrechte beëindigen van een overeenkomst van opdracht tussen partijen door De Vallei. Aanleiding tot deze vraag zijn, verkort weergegeven, de volgende feiten.
3.2.
[appellant] is beroepsmatig werkzaam als vergunningsverlener/coördinator op het gebied van de Wet algemene betalingen omgevingsrecht en werkt als zzp-er. Op 1 juli 2017 is [appellant] op grond van een overeenkomst van opdracht begonnen met het verrichten van werkzaamheden voor De Vallei (hierna: de overeenkomst). Op dat moment werkte hij ook als zzp-er voor Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (hierna: NZKG). NZKG heeft op 21 november 2017 [appellant] meegedeeld dat zijn opdracht beëindigd werd, onder meer wegens verdenking van valsheid in geschrifte. De Vallei heeft vervolgens ook op 21 november 2017 een gesprek met [appellant] gehad. Tijdens dat gesprek (hierna: het gesprek) is de overeenkomst van opdracht tussen [appellant] en De Vallei tot een einde gekomen. [appellant] heeft vervolgens, na verloop van tijd, De Vallei aansprakelijk gesteld voor het volgens hem ten onrechte beëindigen van de overeenkomst door De Vallei.
3.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld, kort samengevat, dat partijen ieder een andere lezing hebben van hoe de overeenkomst is geëindigd. [appellant] stelt dat De Vallei de overeenkomst eenzijdig heeft beëindigd. Volgens De Vallei is de overeenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] zijn stelling dat de overeenkomst eenzijdig is beëindigd, in het licht van het verweer van De Vallei, onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Daarom is niet vast komen te staan dat De Vallei is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst of onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 84.816,00 aan schade en kosten van de procedure zijn daarom door de rechtbank afgewezen.
3.4.
In hoger beroep heeft [appellant] , naast de onder 2.2 reeds besproken grief over de feiten, vijf grieven aangevoerd tegen de beslissingen van de rechtbank bij het bestreden vonnis en tegen de overwegingen waarop deze berusten. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking en leiden ertoe dat de grondslag van de vordering opnieuw beoordeeld moet worden.
3.5.
[appellant] stelt De Vallei aansprakelijk voor schade die hij zegt te hebben geleden als gevolg van het ten onrechte beëindigen van de overeenkomst van opdracht door De Vallei. Volgens [appellant] is De Vallei tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst doordat zij daaraan na 21 november 2017 geen uitvoering meer heeft willen geven. Omdat [appellant] stelt dat er sprake is van een tekortkoming en hij zich beroept op de rechtsgevolgen hiervan, zal hij moeten onderbouwen dat er inderdaad sprake is van een tekortkoming.
3.6.
[appellant] licht zijn stelling dat sprake is van een tekortkoming toe als volgt. NZKG heeft [appellant] ten onrechte beschuldigd van fraude en heeft hierover contact gehad met De Vallei. Vervolgens heeft De Vallei tijdens het gesprek de overeenkomst met [appellant] beëindigd. Volgens [appellant] werd als reden gegeven dat De Vallei door NZKG was gewaarschuwd dat [appellant] een fraudeur zou zijn. Als gevolg hiervan zou het vertrouwen bij De Vallei weg zijn en was verdere samenwerking onmogelijk. [appellant] werd nog verzocht om een overdrachtsnotitie te schrijven zodat zijn dossiers konden worden overgenomen. Daarna moest hij via een andere verdieping het pand verlaten zonder afscheid te nemen van zijn collega’s, aldus nog steeds [appellant] .
3.7.
De Vallei betwist gemotiveerd dat sprake is van een tekortkoming. Zij heeft de overeenkomst in het gesprek niet eenzijdig beëindigd. Volgens De Vallei is het als volgt gegaan. Het was voor De Vallei van belang dat [appellant] voldoende uren beschikbaar was voor De Vallei. Op een eerder moment heeft De Vallei [appellant] niet aangenomen voor opdrachten omdat [appellant] ook 36 uur per week bij NZKG werkte en daarom te weinig uren beschikbaar was voor De Vallei. Vervolgens is er in juli 2017 toch een overeenkomst tussen [appellant] en De Vallei tot stand gekomen, waarbij [appellant] heeft toegezegd zijn uren bij NZKG te gaan terugbrengen. Nadat De Vallei van NZKG hoorde dat [appellant] nog steeds 36 uur per week bij NZGK werkte, en zijn uren dus niet conform zijn toezegging had afgebouwd, was er sprake van een gebrek aan vertrouwen. In het gesprek hebben de heren [A] en [B] dit namens De Vallei met [appellant] besproken. [appellant] kon zich het gebrek aan vertrouwen voorstellen en stemde in met het beëindigen van de samenwerking, aldus De Vallei. De Vallei heeft schriftelijke verklaringen van [A] en [B] overgelegd die de door De Vallei geschetste gang van zaken tijdens het gesprek grotendeels bevestigen.
3.8.
Zoals hiervoor in 3.5 overwogen moet [appellant] onderbouwen dat De Vallei is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Dat is in zijn visie het geval omdat De Vallei de overeenkomst niet meer heeft willen uitvoeren. De Vallei heeft naar zijn zeggen, ten onrechte, de overeenkomst eenzijdig beëindigd. De Vallei heeft de door [appellant] gestelde wijze van beëindiging van de overeenkomst gemotiveerd betwist en uiteengezet, ondersteund door twee schriftelijke verklaringen, dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd. Beide partijen hebben een andere lezing van hoe de overeenkomst is geëindigd. De gedragingen van [appellant] na het eindigen van de overeenkomst steunen echter meer de door De Vallei geschetste dan de door [appellant] geschetste gang van zaken. De Vallei heeft daar terecht op gewezen. Zo heeft [appellant] na het eindigen van de overeenkomst een jaar lang niet geprotesteerd tegen het beëindigen en/of ontbreken van verdere uitvoering van de overeenkomst, terwijl hij bij andere instanties – naar aanleiding van de fraudebeschuldiging door NZKG – wel schriftelijke bezwaren heeft geuit. Na het gesprek heeft [appellant] bovendien nimmer aangedrongen op verdere nakoming van de overeenkomst. Hij heeft slechts, zonder enige nadere toelichting, facturen aan De Vallei toegezonden voor de vóór de beëindiging reeds door hem gewerkte uren.
3.9.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door De Vallei heeft [appellant] de door hem gestelde tekortkoming onvoldoende onderbouwd. Dat het volgens [appellant] niet aannemelijk is dat hij heeft ingestemd met het beëindigen van de overeenkomst omdat hij daardoor geen inkomsten meer had, draagt onvoldoende bij. Deze gestelde onaannemelijkheid laat de door De Vallei gegeven, onder 3.7 weergegeven, verklaring voor de gang van zaken op zichzelf onverlet. [appellant] had nader moeten concretiseren waaruit blijkt dat de beëindiging van de overeenkomst in weerwil van die verklaring is gegaan zoals hij heeft gesteld. Hij heeft kortom, ook in hoger beroep, onvoldoende feiten tegenover de lezing van De Vallei gesteld. Het hof kan daarom niet vaststellen dat het inderdaad zo is gegaan als [appellant] stelt en kan niet vaststellen dat er sprake is geweest van de beweerde eenzijdige opzegging van de overeenkomst. Daarmee kan het hof evenmin de gevolgtrekking maken dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door De Vallei. De tekortkoming waarop [appellant] zich beroept en waaraan hij een vordering wil ontlenen, ontbeert aldus een toereikende feitelijke grondslag.
3.10.
Het bewijsaanbod van [appellant] wordt gepasseerd. [appellant] biedt aan te bewijzen dat De Vallei voorafgaand aan het beëindigingsgesprek contact heeft gehad met NZKG - hetgeen overigens niet wordt betwist - en dat er bij De Vallei na dat gesprek een vacature openstond en dat De Vallei daarom geen belang had bij het wegsturen van hem. Een en ander is echter niet van belang voor de beoordeling van de zaak, omdat het onvoldoende concreet ziet op hoe het eindigen van de overeenkomst feitelijk is verlopen.
3.11.
Nu niet kan worden geoordeeld dat De Vallei de overeenkomst eenzijdig heeft beëindigd komt het hof ook niet toe aan de beoordeling of er sprake is van een onrechtmatige daad van De Vallei, alleen al omdat de gestelde onrechtmatige daad steunt op dezelfde feitelijke grondslag als de gestelde tekortkoming. Verder hoeft het hof gelet op het hierboven overwogene niet te beoordelen of een beëindiging van de overeenkomst door De Vallei naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn of dat De Vallei misbruik gemaakt zou hebben van haar bevoegdheid om de overeenkomst te beëindigen.
3.12.
De vorderingen van [appellant] in eerste aanleg zijn terecht afgewezen en zijn ook in hoger beroep niet toewijsbaar. Eveneens terecht is [appellant] , als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding in eerste aanleg veroordeeld.
3.13.
De slotsom uit het bovenstaande is dat de grieven falen, het hoger beroep tevergeefs is ingesteld en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van De Vallei begroot op € 2.071,00 aan verschotten en € 4.062,00 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen vier weken na de datum van dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, D. Kingma en J.H. Broek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2021.