ECLI:NL:GHAMS:2021:3155

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
200.278.582/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke aanstelling van een werknemer van een Marokkaanse luchtvaartmaatschappij in Nederland en rechtsgeldigheid van de beëindiging naar Marokkaans recht

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de tijdelijke aanstelling van [appellant], een werknemer van de Marokkaanse luchtvaartmaatschappij Royal Air Maroc S.A., die in Nederland werkzaam was. [appellant] is in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de kantonrechter in Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat zijn aanstelling rechtsgeldig was beëindigd. De zaak betreft de vraag of de beëindiging van de arbeidsovereenkomst naar Marokkaans recht rechtsgeldig was en of de Nederlandse rechter bevoegd was om hierover te oordelen.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat RAM een vestiging in Amsterdam heeft en [appellant] daar te werk was gesteld. Het hof oordeelt dat de arbeidsovereenkomst van [appellant] onder Marokkaans recht valt, aangezien hij voor zijn uitzending naar Nederland in Marokko werkzaam was. De beëindiging van de aanstelling in Nederland per 28 oktober 2015 was niet rechtsgeldig, omdat RAM niet de vereiste opzegtermijn in acht heeft genomen. Het hof concludeert dat de aanstelling pas per 21 april 2016 rechtsgeldig kon eindigen.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst van [appellant] in Marokko per 25 april 2017 rechtsgeldig is beëindigd, omdat hij niet op de oproepen van RAM heeft gereageerd om zich in Marokko te melden voor werkhervatting. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellant] af. De kosten van het geding in hoger beroep worden aan [appellant] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.278.582/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 5886200 CV EXPL 17-8643
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 oktober 2021
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
tevens geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. H.C. Meijer te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
ROYAL AIR MAROC S.A.,
gevestigd te Casablanca, Marokko,
geïntimeerde in principaal appel,
tevens appellante in voorwaardelijk incidenteel appel,
gemachtigde: mr. M.C. Zaal te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en RAM genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 28 april 2020 in hoger beroep gekomen van de tussenvonnissen van 6 oktober 2017, 7 september 2018 en 15 februari 2019 (hierna: de tussenvonnissen) en het eindvonnis van 31 januari 2020 (hierna: het eindvonnis) van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en RAM als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel.
[appellant] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden eindvonnis zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van RAM in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.
RAM heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden eindvonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Voor zover het hof oordeelt dat sprake is van een schadeplichtig ontslag dan wel dat de opzegging moet worden vernietigd naar Marokkaans recht, heeft RAM in voorwaardelijk incidenteel appel geconcludeerd tot gegrondverklaring van haar grieven en verbetering van het bestreden vonnis in die zin dat de kantonrechter niet bevoegd was kennis te nemen van de vorderingen voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst naar Marokkaans recht en dat niet beoordeeld mocht of kon worden dat sprake was van een beroepsziekte naar Marokkaans recht, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
[appellant] heeft in het voorwaardelijk incidenteel appel geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de grieven, met veroordeling van RAM in de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Vervolgens is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden tussenvonnis van 6 oktober 2017 onder 1.1. tot en met 1.17. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2.
RAM is een onderneming die zich bezighoudt met het vervoer van personen door de lucht. Zij heeft een hoofdvestiging in Marokko en, voor zover van belang, een nevenvestiging in Amsterdam.
2.3.
Op 11 juli 2007 is [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1977, in dienst getreden van een rechtsvoorganger van RAM op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van Manager à la Direction Exploitation. Bij (door [appellant] voor akkoord ondertekende) brief van 5 januari 2010 heeft RAM hem meegedeeld dat het dienstverband werd voortgezet door RAM.
2.4.
Met ingang van 1 november 2014 heeft RAM [appellant] overgeplaatst naar Nederland, waar hij de functie van Regionaal Vertegenwoordiger Nederland is gaan bekleden. Zijn salaris bedraagt per 1 november 2014 € 3.404,01 netto per maand en wordt vermeerderd met onder meer een toeslag van € 2.200,00 netto per maand aan vergoeding voor de woonkosten van [appellant] in Nederland. Daarnaast vergoedt RAM aan [appellant] zijn telefoonkosten, premie zorgverzekering voor hem en zijn echtgenote en de kosten van de internationale school van zijn zoon.
2.5.
Van de overplaatsing naar Nederland heeft RAM aan [appellant] een – door beide partijen voor akkoord ondertekende – brief gedateerd 13 oktober 2014 gezonden, waarin de voorwaarden van zijn uitzending zijn neergelegd. In deze brief wordt onder meer vermeld:

Nous vous confirmons qu’il a été décidé de vous affecter en qualité de Représentant Régional Pays Bas Basé à Amsterdam à compter du 1e novembre 2014 pour une durée de quatre années.(…)FIN D’AFFECTATIONVotre affectation à Amsterdam prendra fin sur notification par la Compagnie avec un préavis minimum de 3 mois d’une des deux décisions suivantes:- Votre rapatriement au Maroc ;- Votre affectation dans un autre lieu à l’étranger.
Toutefois votre rapatriement sera prononcé avec effet immédiat et sans préavis en cas d’insuffisance professionnelle ou de faute relevée à votre encontre.(…)COMPETENCETous les litiges relatifs à l’interprétation ou à l’exécution des présentes seront de la compétence des tribunaux de Casablanca. (…)”
2.6.
Bij brief van 21 oktober 2015 heeft RAM aan [appellant] bericht dat hij uiterlijk op 28 oktober 2015 terug dient te keren naar Marokko en dat hij met onmiddellijke ingang is ontheven uit zijn functie van Regionaal Vertegenwoordiger in Amsterdam. Bij brief van 22 oktober 2015 heeft [appellant] hiertegen bezwaar gemaakt en aangevoerd dat hij geen enkele ernstige fout heeft gemaakt. Bij brief van 28 oktober 2015 heeft RAM hem in Marokko aangesteld in de functie van Manager On Duty per 28 oktober 2015.
2.7.
Partijen zijn overeengekomen dat [appellant] van 2 tot en met 29 november 2015 vakantiedagen zou opnemen.
2.8.
Op 25 november 2015 heeft [appellant] zich ziek gemeld. Op 8 januari 2016 is [appellant] gezien door de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft geconcludeerd dat [appellant] op die datum medisch gezien geen mogelijkheden heeft om zijn werkzaamheden op te pakken, met de prognose dat in 2016 omstreeks week 10 meer zicht zou ontstaan op de herstelmogelijkheden en de voortgang daarvan.
2.9.
Vanaf 27 oktober 2015 heeft RAM het salaris van [appellant] niet meer volledig betaald, maar nog slechts voor een deel. Vanaf 1 januari 2016 heeft RAM ook de huurbetalingen, de betaling van schoolgeld en de betaling van de zorgverzekeringspremie stopgezet.
2.10.
[appellant] heeft RAM in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam en gevorderd haar te veroordelen tot onder meer betaling van loon en emolumenten en wedertewerkstelling na de melding van zijn herstel. Bij kortgedingvonnis van 22 februari 2016 (hierna: het kortgedingvonnis) heeft de kantonrechter overwogen dat op de arbeidsovereenkomst tussen partijen Nederlands recht van toepassing is en dat RAM bij de beëindiging van de aanstelling van [appellant] in Nederland in redelijkheid een opzegtermijn van zes maanden in acht had moeten nemen, gedurende welke termijn zij gehouden is tot doorbetaling van ‘het gebruikelijke Nederlandse loon’ alsook wedertewerkstelling van [appellant] na de melding van zijn herstel. De vordering tot loondoorbetaling is toegewezen tot een bedrag van € 3.403,03 netto per maand, te vermeerderen met emolumenten, vanaf 27 oktober 2015 tot 21 april 2016, en tot ‘het overeengekomen salaris’ vanaf laatstgenoemde datum tot het rechtsgeldige einde van de arbeidsovereenkomst. De vordering tot wedertewerkstelling na de melding van zijn herstel is toegewezen tot 21 april 2016. Die datum markeert het einde van de opzegtermijn van zes maanden die RAM naar het oordeel van de kantonrechter in het kort geding in acht had moeten nemen.
Partijen hebben tegen het kortgedingvonnis hoger beroep ingesteld.
2.11.
Bij arrest van 4 oktober 2016 heeft het Gerechtshof Amsterdam het kortgedingvonnis van 22 februari 2016 in hoger beroep van [appellant] bekrachtigd en in hoger beroep van RAM uitsluitend vernietigd voor wat betreft de veroordeling tot betaling van 8% vakantiebijslag over het loon, met afwijzing alsnog van dit deel van de vordering. In het kortgedingarrest is overwogen dat de tijdelijke tewerkstelling in Nederland, gelet op het bepaalde in artikel 6 lid 2 aanhef en onder a van het EVO-Verdrag, wordt beheerst door het Marokkaanse recht (en niet door het Nederlandse recht).
2.12.
Naar aanleiding van het kortgedingvonnis heeft RAM het tot 21 april 2016 verschuldigde loon aan [appellant] betaald.
2.13.
Op 18 april 2016 heeft [appellant] , nadat hij op 29 februari 2016 zijn werkzaamheden had hervat, zich opnieuw ziek gemeld. Nadien is [appellant] op 13 mei 2016, 10 juni 2016, 22 juli 2016, 7 oktober 2016, 29 november 2016, 10 januari 2017 en 7 maart 2017 gezien door de bedrijfsarts op het spreekuur. Hiervan heeft de bedrijfsarts telkens verslag opgemaakt. In deze verslagen heeft de bedrijfsarts steeds geconcludeerd dat er sprake is van werkgerelateerde medische klachten en beperkingen. Daarnaast is sprake van verstoorde arbeidsverhoudingen. Voor het medisch herstel is het essentieel dat er een oplossing komt voor de verstoorde arbeidsverhoudingen, aldus de bedrijfsarts.
2.14.
Bij brief van 24 april 2017 heeft RAM het volgende aan [appellant] meegedeeld:
“(…)Objet : Abandon de poste
Monsieur,
Nous nous référons à notre courrier nº376/17 DRH GSRH&R du 08 février 2017, par lequel nous vous avions invité à rejoindre votre poste et constatons que vous n’avez toujours pas donné suite à aucune de nos relances.
Par conséquent, nous vous informons que vous ne faites plus partie de l’effectif de Royal Air Maroc et que vous pouvez vous présenter à la Direction Ressources Humaines au siège de la Compagnie pour retirer votre certificat de travail et régulariser votre solde de tout compte. (…)”

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg, na eiswijzigingen bij aktes van 29 december 2017 en 19 oktober 2018, in de hoofdzaak samengevat, allereerst gevorderd om te verklaren voor recht:
(1) dat de overeenkomst met betrekking tot de aanstelling in Nederland gedurende de overeengekomen periode van vier jaar wordt voortgezet en subsidiair dat RAM ter zake van de voortijdige opzegging schadeplichtig is;
(2) dat de overeenkomst van 5 januari 2010 tussen partijen nog van kracht is;
(3) dat het tussen partijen overeengekomen loon dient te worden vermeerderd met de door RAM verschuldigde vakantiebijslag;
(4) dat het tussen partijen overeengekomen loon dient te worden vermeerderd met de overeengekomen jaarlijkse variabele toeslag;
daarnaast heeft [appellant] gevorderd om RAM te veroordelen:
(5) primair tot betaling van het salaris van € 3.404,03 per maand en emolumenten en verminderd met hetgeen reeds is voldaan, vanaf 27 oktober 2015 totdat de aanstelling in Nederland rechtsgeldig is geëindigd en van een schadevergoeding gelijk aan het overeengekomen salaris vanaf de tussentijdse beëindiging van de aanstelling in Nederland tot aan 1 november 2018, subsidiair tot betaling van het overeengekomen salaris en emolumenten behorende bij de functie Manager On Duty vanaf 27 december 2016 totdat de overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd, dit alles vermeerderd met vakantietoeslag, wettelijke rente en verhoging;
(6) tot wedertewerkstelling na de melding van zijn herstel in de functie van Regionaal Vertegenwoordiger in Nederland dan wel Manager on Duty te Marokko tegen het gebruikelijke salaris met een retourticket in geval van werkhervatting in Marokko, op straffe van een dwangsom;
(7) tot overlegging van (i) afschriften van de boekhoudkundige bescheiden op grond waarvan de jaarlijkse variabele toeslag wordt vastgesteld en (ii) van een deugdelijke bruto-/netto specificatie van de genoemde bedragen, beide op straffe van een dwangsom;
voorts heeft [appellant] gevorderd om:
(8) de opzegging van 24 april 2017 door RAM van de arbeidsovereenkomst te vernietigen dan wel te verklaren voor recht dat RAM ter zake van die opzegging schadeplichtig is geworden jegens [appellant] ;
(9) RAM te veroordelen tot betaling aan [appellant] van de in r.o. 6 van het tussenvonnis van 7 september 2018 omschreven vergoedingen;
(10) RAM te veroordelen tot afgifte aan [appellant] van een getuigschrift op straffe van een dwangsom;
(11) RAM te veroordelen in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
RAM heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen in de hoofdzaak en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] . RAM heeft in het incident de kantonrechter verzocht preliminair zich onbevoegd te verklaren met betrekking tot de vorderingen van [appellant] terzake de arbeidsovereenkomst naar Marokkaans recht met de Marokkaanse domicilie keuze. Dit alles met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.3.
[appellant] heeft in het incident verweer gevoerd en de kantonrechter verzocht het preliminaire verweer van RAM af te wijzen.
3.4.
Tegen de tussenvonnissen van 6 oktober 2017, 7 september 2018 en 15 februari 2019 zijn geen grieven gericht, zodat deze vonnissen zullen worden bekrachtigd.
3.5.
Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, overwogen dat Marokkaans recht zal worden toegepast en dat RAM de aanstelling van [appellant] in Nederland niet met onmiddellijke ingang per 28 oktober 2015 mocht beëindigen, maar wel met inachtneming van een redelijke opzegtermijn van zes maanden per 21 april 2016. Nu de aanstelling in Nederland per 21 april 2016 is geëindigd, mocht RAM van [appellant] verlangen dat hij zich in Marokko zou melden voor hervatting van zijn werkzaamheden aldaar. Omdat [appellant] dit heeft nagelaten, neemt de kantonrechter naar regels van Marokkaans recht aan dat [appellant] heeft afgezien van voortzetting van zijn arbeidsovereenkomst aldaar en gaat de kantonrechter ervan uit dat de arbeidsovereenkomst op 25 april 2017 is geëindigd. Tot slot heeft de kantonrechter geoordeeld dat de ziekte van [appellant] is te beschouwen als een beroepsziekte naar Marokkaans recht en dat RAM daarom ingevolge de Marokkaanse wettelijke bepalingen gehouden is het aan [appellant] toekomende loon behorende bij de functie Manager on Duty uit te betalen over de periode van 21 april 2016 tot 25 april 2017. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van zijn Marokkaanse salaris over die periode toegewezen.
3.6.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellant] in principaal appel en RAM in voorwaardelijk incidenteel appel met hun grieven op.
3.7.
Het hof stelt vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is te oordelen over deze zaak, aangezien RAM een vestiging in Amsterdam heeft en zij [appellant] daar te werk heeft gesteld bij zijn uitzending naar Nederland. Het geschil tussen partijen moet daarom worden geacht betrekking te hebben op de exploitatie van de vestiging van RAM in Amsterdam, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is (zie artikel 20, lid 2, in combinatie met artikel 21, lid 1, onder a van de herschikte Brussel I verordening).
3.8.
Op de aanstelling van [appellant] in Nederland is het Marokkaans recht van toepassing. Het hof gaat er daarbij van uit dat de arbeidsovereenkomst waarop het geschil tussen partijen betrekking heeft tot stand is gekomen op 11 juli 2007. [appellant] is immers op die datum in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van RAM. RAM heeft dat dienstverband bij brief van 5 januari 2010 voortgezet en bij de uitzending van [appellant] naar Nederland zijn de bepalingen uit dat dienstverband (blijkens de brief van 13 oktober 2014) van kracht gebleven. De vraag welk recht op die overeenkomst van toepassing is moet worden beoordeeld aan de hand van het EVO-verdrag, aangezien dat verdrag van toepassing is op overeenkomsten die voor 17 december 2009 zijn aangegaan. Ingevolge artikel 6 lid 2 aanhef en onder a van het EVO-verdrag wordt de arbeidsovereenkomst bij gebreke van een rechtskeuze beheerst door het recht van het land waar de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Dat land is in dit geval Marokko, omdat [appellant] van 11 juli 2007 tot zijn uitzending naar Nederland per 1 november 2014 steeds in Marokko werkzaam is geweest. Bovendien betrof zijn uitzending een tijdelijke aanstelling die in beginsel voor vier jaar was aangegaan. Uiteindelijk heeft [appellant] in totaal slechts 1,5 jaar in Nederland gewerkt. Gelet hierop is de plaats waar hij gewoonlijk zijn arbeid verricht in Marokko en is Marokkaans recht van toepassing op deze zaak voor zover de vorderingen van [appellant] op de arbeidsovereenkomst zijn gebaseerd.
Voortijdige beëindiging aanstelling in Nederland
3.9.
Met zijn
grieven 1, 2, 3 en 4in principaal appel bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat RAM bevoegd was om zijn aanstelling in Nederland voortijdig (dus eerder dan bij afloop van de overeengekomen duur van vier jaar) te beëindigen. [appellant] stelt dat zijn aanstelling in Nederland als een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd moet worden aangemerkt die voor de volledige overeengekomen periode van vier jaar geldt. Partijen zijn geen tussentijdse beëindigingsmogelijkheid overeengekomen. Volgens [appellant] moest RAM hem minimaal drie maanden voor afloop van die vier jaar laten weten wat er vervolgens zou gebeuren: terug naar Marokko of een aanstelling in een andere plaats in het buitenland. De in de aanstellingsbrief vermelde “préavis minimum 3 mois” is een aanzegtermijn met betrekking tot dat vervolg en geen opzegtermijn met betrekking tot de arbeidsovereenkomst. Volgens [appellant] is de voortijdige beëindiging van de overeenkomst door RAM in strijd met de afspraken in de aanstellingsbrief en met artikel 33 lid 1 van de Code du Travail Marocaine (hierna: CTM). Op grond van het tweede lid van dit artikel is RAM daarom schadeplichtig jegens [appellant] .
3.10.
Ook bij de beoordeling van dit betoog gaat het hof ervan uit dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen op 11 juli 2007, die is voortgezet bij brief van 5 januari 2010. De bepalingen van die brief zijn blijkens de brief van 13 oktober 2014 gedurende de “affectation” (de aanstelling van [appellant] in Nederland als Regionaal Vertegenwoordiger Nederland) van kracht gebleven, voor zover niet anders is bepaald in laatstbedoelde brief. Reeds hierom ligt het niet voor de hand om de “affectation” aan te merken als een afzonderlijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. In de brief is verder vermeld dat de “affectation” met inachtneming van een termijn van minimaal drie maanden (“avec un préavis minimum de 3 mois”) zal eindigen door kennisgeving van RAM van een van de twee volgende beslissingen: terugkeer van [appellant] naar Marokko of “affectation” van [appellant] elders. Indien bedoeld was overeen te komen dat de beëindiging van de “affectation” wegens een van deze twee beslissingen uitsluitend na vier jaar mocht plaatsvinden, had het voor de hand gelegen dat uitdrukkelijk te vermelden. Dat is niet gebeurd. Verder is in de brief vermeld dat in geval van onvoldoende professionaliteit van [appellant] en in geval van fouten die voor rekening van [appellant] komen, RAM hem onmiddellijk en zonder voorafgaand bericht (“sans préavis”) zal terugroepen naar Marokko. Uit dit alles moest [appellant] redelijkerwijs afleiden dat RAM de contractuele bevoegdheid bedong om eerder dan na afloop van vier jaar de “affectation” in Nederland als Regionaal Vertegenwoordiger Nederland te doen eindigen. Indien RAM dat zou doen door mededeling te doen van een van de twee genoemde beslissingen, zou de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd worden voortgezet met een “affectation” (voor bepaalde of onbepaalde tijd) in Marokko of elders. Het hof komt dus tot het oordeel dat partijen geen afzonderlijke arbeidsovereenkomst hebben gesloten voor de duur van vier jaar zonder de mogelijkheid van tussentijdse opzegging. Dit oordeel komt overeen met een (ongedateerd) advies van de Marokkaanse advocaat van RAM (productie 1 bij antwoordakte van 11 oktober 2019), op grond waarvan RAM heeft betoogd dat de “affectation” (ook) naar Marokkaans recht niet als een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd dient te worden aangemerkt, maar (slechts) als een voortzetting (voor vier jaar) in Nederland van een reeds eerder bestaande arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
3.11.
Het enkele feit dat RAM de “affectation” eerder dan na vier jaar heeft beëindigd, brengt dus niet mee dat zij is tekortgekomen in de nakoming van haar verbintenissen uit de brief van 13 oktober 2014. Dat feit brengt evenmin mee dat RAM in strijd heeft gehandeld met artikel 33 lid 1 CTM, want die wetsbepaling heeft uitsluitend betrekking op arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.
3.12.
RAM heeft zich in de brief van 13 oktober 2014 wel verbonden om, indien zij een van de twee genoemde besluiten nam, de “affectation” in Nederland niet eerder te doen eindigen dan na ommekomst van een termijn van minimaal drie maanden na mededeling van het besluit aan [appellant] (behoudens in het zich hier niet voordoende geval van onvoldoende professionaliteit of fouten). In de nakoming van deze verbintenis is RAM tekortgeschoten. Naar het oordeel van het hof zou in dit geval een termijn van zes maanden redelijk zijn geweest. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de aanstelling van [appellant] in Nederland aanvankelijk voor vier jaar was aangegaan, dat [appellant] zich met zijn gezin ten tijde van de beëindiging door RAM nog maar kort in Nederland had gevestigd en dat zijn minderjarige zoon in Nederland ook naar school ging. Dit betekent dat RAM de aanstelling van [appellant] in Nederland eerst per 21 april 2016 mocht beëindigen en tot die datum aan [appellant] het aan hem verschuldigde loon diende door te betalen. Niet is in geschil dat RAM – na een veroordeling daartoe bij kortgedingvonnis – inmiddels het uit dien hoofde verschuldigde loon heeft betaald. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, was RAM niet verplicht om de beëindiging later dan op 21 april 2016 te doen ingaan en is RAM uit dien hoofde niet gehouden tot (verdere) schadevergoeding.
3.13.
De vorderingen van [appellant] die zien op een voortzetting van zijn aanstelling in Nederland (doorbetaling van het loon en wedertewerkstelling) dan wel (subsidiair) om te verklaren voor recht dat sprake is van een schadeplichtige opzegging, worden daarom afgewezen. De
grieven 1, 2, 3 en 4in principaal appel falen.
Beëindiging Marokkaanse arbeidsovereenkomst per 25 april 2017
3.14.
Met
grief 5in principaal appel bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat zijn arbeidsovereenkomst is geëindigd per 25 april 2017 op de grond dat hij heeft afgezien van voortzetting van zijn arbeidsovereenkomst door na te laten zich in Marokko te melden voor werkhervatting. Vanaf zijn laatste ziekmelding van 18 april 2016 is hij door de bedrijfsarts onafgebroken arbeidsongeschikt geacht en ook op 30 mei 2017 was hij nog steeds arbeidsongeschikt. [appellant] stelt dat RAM daarom niet van hem kon verlangen dat hij zich in Marokko zou melden voor hervatting van zijn werkzaamheden daar.
3.15.
Het hof stelt vast dat uit de opzeggingsbrief van RAM van 24 april 2017 (met als onderwerp “abandon de poste”) blijkt dat RAM de Marokkaanse arbeidsovereenkomst met [appellant] per direct heeft opgezegd, op de grond dat zij [appellant] meerdere malen heeft opgedragen om zich te melden op zijn werkplek in Marokko maar hij daar steeds niet op heeft gereageerd. [appellant] heeft dit niet betwist, maar stelt dat hij vanwege zijn arbeidsongeschiktheid niet in staat was om zich in Marokko te melden.
3.16.
Naar het oordeel van het hof mocht RAM redelijkerwijs van [appellant] verlangen dat hij zich naar aanleiding van de oproepen zou melden op zijn werkplek in Marokko. Hieraan doet niet af dat de bedrijfsarts in Nederland hem sinds zijn ziekmelding veelvuldig heeft gezien en telkens heeft gerapporteerd dat [appellant] werkgerelateerde medische klachten en beperkingen had en ook dat de arbeidsverhoudingen verstoord waren. [appellant] is eind 2016 en begin 2017 naar Marokko gevlogen. Hij moet dus, ondanks zijn arbeidsongeschiktheid, geacht worden in staat te zijn geweest om naar Marokko te reizen om zich daar te melden. Dat wil niet zonder meer zeggen dat hij zijn werk in Marokko had moeten hervatten, maar wel dat hij zich op zijn werkplek in Marokko had moeten melden, mogelijkerwijs voor re-integratie. In elk geval had hij moeten reageren op de oproepen van zijn werkgever om zich in Marokko te melden. Dat heeft hij niet gedaan. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en RAM per 25 april 2017 (naar Marokkaans recht) rechtsgeldig is beëindigd.
3.17.
De vorderingen van [appellant] die zien op de geldigheid en voortzetting van zijn Marokkaanse arbeidsovereenkomst na 25 april 2017 (doorbetaling van het loon en wedertewerkstelling) worden daarom afgewezen.
Grief 5in principaal appel faalt.
In voorwaardelijk incidenteel appel
3.18.
Het incidenteel appel is ingesteld onder de voorwaarde dat wordt geoordeeld dat sprake is van een schadeplichtig ontslag dan wel dat de opzegging moet worden vernietigd. Deze voorwaarde is niet vervuld, zodat het hof niet toekomt aan beoordeling van het incidenteel appel.
3.19.
In het incidenteel appel zal geen kostenveroordeling worden uitgesproken.
Slotsom
3.20.
De slotsom is dat alle grieven in principaal appel tevergeefs zijn voorgesteld. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij in principaal appel zal [appellant] worden veroordeeld in de proceskosten.

4.Beslissing

Het hof:
in principaal appel:
bekrachtigt de bestreden vonnissen
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van RAM begroot op € 760,= aan verschotten en € 1.114,= voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
in voorwaardelijk incidenteel appel:verstaat dat de voorwaarde waaronder het appel is ingesteld, niet is vervuld.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, G.C.C. Lewin en J.H. Broek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2021.