ECLI:NL:GHAMS:2021:3133

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
200.261.899/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging arbitraal vonnis en terugverwijzing naar scheidsgerecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vernietiging van een arbitraal vonnis. De zaak was eerder terugverwezen naar het scheidsgerecht om een ondertekeningsgebrek te herstellen, aangezien het arbitraal vonnis niet door alle arbiters was ondertekend. Eiseres betoogde dat dit gebrek zich niet leende voor de remission procedure, maar het hof oordeelde dat de terugverwijzing de rechterlijke inmenging in de arbitrale procedure beperkt en het scheidsgerecht de kans biedt om het gebrek te herstellen. Het hof benadrukte dat de wetgever met artikel 1065a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de efficiënte procesvoering beoogt en dat gebreken die verband houden met de openbare orde niet voor de terugverwijzingsprocedure in aanmerking komen. Het hof concludeerde dat het scheidsgerecht op 18 januari 2021 het gebrek had hersteld door het vonnis aan te vullen met de vereiste ondertekening, waardoor de nietigheidsgrond was weggevallen. Eiseres had voldoende gelegenheid tot hoor en wederhoor, en de aangevoerde vernietigingsgronden werden afgewezen. Eiseres werd als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.261.899/01
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 september 2021
inzake
[eiseres] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M. Buitelaar te Naaldwijk,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. P. Geervliet te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding

Partijen worden wederom [eiseres] respectievelijk [gedaagde] genoemd.
Verwezen wordt naar het tussenarrest van 3 november 2020 waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast beschouwd dient te worden. Ingevolge hetgeen onder 4.5 tot en met 4.7 van het tussenarrest is overwogen is de zaak op grond van artikel 1065a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) terugverwezen naar het scheidsgerecht teneinde dit in staat te stellen de grond voor vernietiging ongedaan te maken. Het scheidsgerecht heeft partijen bij brief van 1 december 2020 in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het voornemen van de arbiters mr. ing. H. Kasperts en mr. drs. H. Vegter om het arbitraal vonnis (alsnog) mede te ondertekenen. [gedaagde] heeft bij brief van 11 december 2020 gereageerd naar het scheidsgerecht en [eiseres] op 4 januari 2021. Het scheidsgerecht heeft op 18 januari 2021 uitspraak gedaan. [eiseres] heeft na hiertoe in de gelegenheid gesteld te zijn op 2 maart 2021 een akte genomen, waarna [gedaagde] op 30 maart 2021 een antwoordakte heeft genomen. Hierna is arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij voornoemd tussenarrest is de zaak terugverwezen teneinde het scheidsgerecht in staat te stellen de grond voor vernietiging ex artikel 1065 lid 1 sub d Rv en artikel 1057 lid 2 Rv, kort samengevat inhoudende dat het arbitraal vonnis van 27 maart 2019 niet door alle arbiters is ondertekend, te herstellen. Het scheidsgerecht heeft bij beslissing van 18 januari 2021 uitspraak gedaan en voor zover hier relevant daarbij onder 3.1 het volgende overwogen en beslist:
“Het vonnis van 27 maart 2019 wordt alsnog door onderstaande arbiters ondertekend, tezamen met het onderhavige vonnis ter griffie van de rechtbank Amsterdam gedeponeerd en aan het Gerechtshof Amsterdam toegezonden met kopie aan beide advocaten”
2.2
[eiseres] heeft bij akte van 2 maart 2021 betoogd (i) dat een ondertekeningsgebrek zoals bedoeld in artikel 1057 lid 2 en 3 Rv zich niet leent voor de “remission procedure” ex artikel 1065a Rv, (ii) dat de vernietigingsgrond niet deugdelijk is weggenomen nu het vonnis van het scheidsgerecht van 18 januari 2021 niet voldoet aan de eisen van artikel 1065a lid 3 Rv en (iii) dat sprake is van schending van hoor en wederhoor doordat tussen [gedaagde] en het scheidsgerecht na het wijzen van de uitspraak van 27 maart 2019 is gecorrespondeerd en [eiseres] daarin niet is gekend.
Ad (i)2.3 [eiseres] betoogt dat uit de memorie van toelichting bij artikel 1065a Rv, en uit artikel 1060 lid 2 a contrario, volgt dat gebreken in de ondertekening ex artikel 1057 lid 2 en lid 3 Rv niet voor verbetering op grond van artikel 1065a Rv in aanmerking komen. Dit betoog faalt. De terugverwijzingsregeling van artikel 1065a Rv is gebaseerd op artikel 34 lid 4 van de UNCITRAL Model Law on Commercial Arbitration (de “Modelwet”). Dit artikel luidt als volgt:
“The court, when asked to set aside an award, may, where appropriate and so requested by a party, suspend the setting aside proceedings for a period of time determined by it in order to give the arbitral tribunal an opportunity to resume the arbitral proceedings or to take such other action as in the arbitral tribunal’s opinion will eliminate the grounds for setting aside.”
Een terugverwijzing beperkt de rechterlijke inmenging in de arbitrale procedure en draagt ertoe bij dat het door partijen in de arbitrageovereenkomst gekozen forum van het scheidsgerecht het primaat krijgt. Bovendien beoogt de wetgever met artikel 1065a Rv de efficiënte procesvoering te bevorderen. Blijkens de Parlementaire Geschiedenis bij de totstandkoming van artikel 1065a Rv komen gebreken die verband houden met de openbare orde (artikel 1065 lid 1 sub e) niet voor de terugverwijzingsprocedure in aanmerking. Het onderhavige gebrek (arbitraal vonnis is niet door alle arbiters ondertekend, artikel 1065 lid 1 sub d Rv) wordt niet uitgesloten in artikel 1065a Rv. Anders dan [eiseres] heeft gesteld zijn noch in de parlementaire toelichting noch in de rechtspraak aanwijzingen voor de juistheid van het standpunt van [eiseres] dat een ondertekeningsgebrek niet geheeld kan worden in de remission procedure.
Ad (ii)
2.4
[eiseres] betoogt dat het vonnis dat op 18 januari 2021 is gewezen door het scheidsgerecht, niet voldoet aan de eisen die artikel 1065a lid 3 Rv daaraan stelt:
“Indien het scheidsgerecht van oordeel is dat de grond tot vernietiging ongedaan kan worden gemaakt, wijst het een dienovereenkomstig arbitraal vonnis dat in plaats komt van het vonnis waarvan vernietiging is gevorderd.”Het betoog strekt ertoe dat het scheidsgerecht op grond van artikel 1065a lid 3 Rv een geheel nieuwe uitspraak had moeten doen in plaats van de hiervoor onder 2.1 vermelde aanvulling van de uitspraak van 27 maart 2019. Het hof is van oordeel dat de strekking van artikel 1065 lid 3 Rv duidelijk is, namelijk dat indien zich een vernietigingsgrond voordoet, het scheidsgerecht de gelegenheid krijgt die grond weg te nemen behalve wanneer de grondslag voor arbitrage ontbreekt doordat er geen ondertekende arbitrageovereenkomst is, of wanneer de openbare orde in het geding is. Deze strekking past bij het hiervoor weergegeven uitgangspunt van de wetgever om ruimte te geven aan het door partijen overeengekomen forum van arbitrage. Dit uitgangspunt brengt met zich dat een ruime uitleg gegeven dient te worden aan artikel 1065 lid 3 Rv. Het scheidsgerecht heeft er in de onderhavige procedure voor gekozen om het op 27 maart 2019 gewezen vonnis bij vonnis van 18 januari 2021 aan te vullen met de vereiste ondertekening. Voor het hof is daarmee de nietigheidsgrond weggevallen. Het feit dat het arbitraal vonnis thans in twee delen is gewezen, doet daaraan niet af.
Ad (iii)
2.5
[eiseres] betoogt, onder verwijzing naar correspondentie tussen [gedaagde] en het scheidsgerecht die is overgelegd als productie bij akte van 2 maart 2021 en die betrekking heeft op de periode gelegen na de uitspraak van het scheidsgerecht van 27 maart 2019, dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Hiermee doet zich, aldus [eiseres] , de vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 1 sub e Rv voor (de wijze waarop het arbitraal vonnis tot stand is gekomen is in strijd met de openbare orde). Ook dit betoog faalt. De desbetreffende correspondentie dateert van na de eerste uitspraak van het scheidsgerecht van 27 maart 2019, zodat de klachten van [eiseres] geen betrekking kunnen hebben op deze uitspraak. Voor zover [eiseres] stelt dat zij gehoord had moeten worden ten aanzien van de desbetreffende correspondentie voorafgaand aan de beslissing van het scheidsgerecht van 18 januari 2021, overweegt het hof dat het scheidsgerecht bij brief van 1 december 2020 beide partijen in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over het voornemen van het scheidsgerecht om de arbitrale beslissing van 27 maart 2019 alsnog door alle drie de arbiters te laten ondertekenen. Het feit dat [gedaagde] na ontvangst van de beslissing van het scheidsgerecht en de dagvaarding in de onderhavige procedure, contact heeft gezocht met het scheidsgerecht over het feit dat de beslissing van 27 maart 2019 niet door alle drie de arbiters was ondertekend, en dat [eiseres] (mogelijk) geen afschrift van de desbetreffende correspondentie heeft gekregen, doet hieraan niet af. [eiseres] heeft voorafgaand aan de beslissing van 18 januari 2021 de gelegenheid gehad haar zienswijze kenbaar te maken, hetgeen zij ook heeft gedaan. Aldus is van schending van hoor en wederhoor geen sprake.
Conclusie2.6 Onder verwijzing naar hetgeen in het tussenarrest en hierboven is overwogen, concludeert het hof dat alle aangevoerde vernietigingsgronden falen. [eiseres] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Nu de voorwaarde waaronder [gedaagde] een incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv heeft opgeworpen niet in vervulling is gegaan, behoeft die vordering verder geen bespreking.

3.Beslissing

Het hof:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 332,- aan verschotten en op € 2.785,- aan salaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, G.C. Boot en T.S. Pieters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 september 2021.