ECLI:NL:GHAMS:2021:3117

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
23-002703-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij met gedeelde opbrengst

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal, werd door de politierechter verplicht om € 86.708,55 aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze verplichting.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 september 2021 heeft de advocaat-generaal opnieuw gevorderd dat de betrokkene dit bedrag moet betalen. De raadsman van de betrokkene voerde aan dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel was, omdat de zoon van de betrokkene de hennepplanten had weggeknipt voordat de doorzoeking plaatsvond. Daarnaast werd betoogd dat de opbrengst van de hennepkwekerij gedeeld was met een andere persoon, Alanja, die ook betrokken was bij de hennepkwekerij.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de opbrengst van de hennepkwekerij door twee moest worden gedeeld, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat de betrokkene de opbrengst met Alanja had gedeeld. Het hof heeft de bruto opbrengst van de hennepkwekerij vastgesteld op € 97.278,92, waarna de kosten van € 10.470,37 in mindering zijn gebracht. Uiteindelijk heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 43.000,00, dat de betrokkene aan de Staat moet betalen.

Het hof heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de termijn pas begon te lopen na de aankondiging van de vordering door de officier van justitie op 6 februari 2019. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verplichting tot betaling aan de Staat werd opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002703-20
Datum uitspraak: 20 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-157877-18 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ,
(post)adres: [woonplaats] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van € 86.708,55 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2019 veroordeeld wegens – kort gezegd – het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod en het medeplegen van diefstal door middel van braak en verbreking.
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 9 mei 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 86.708,55 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 september 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene
de verplichting wordt opgelegd tot betaling van € 86.808,55 aan de Staat ter ontneming
van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel is verkregen, omdat de zoon van de betrokkene alles heeft weggeknipt en op straat gezet voorafgaand aan de doorzoeking. Subsidiair heeft hij bepleit dat de opbrengst van de kwekerij gedeeld is met twee andere personen, althans in ieder geval met één persoon, te weten [medepleger]. Zij is veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de hennepkwekerij en het contract van de energieleverancier stond op haar naam. Zij had een relatie met de betrokkene en verbleef ook in de woning. De zoon van de betrokkene was aanvankelijk ook verdachte. Er is een blikje bier aangetroffen in de woning waarop het DNA van de zoon zit.
De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat er meer dan één oogst is geweest.
Grondslag van de vordering
De betrokkene is in de hoofdzaak veroordeeld voor het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. Dit betreft het aanwezig hebben van verboden middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van de Opiumwet.
De ontnemingsvordering wordt gebaseerd op andere feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat die door de veroordeelde zijn begaan als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Wetboek van Strafrecht.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel baseert het hof zich op het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e tweede lid
Wetboek van Strafrecht van 20 februari 2017 (hierna: ontnemingsrapportage), opgesteld door verbalisant C. van Sluis.
Uit het door Liander N.V. ingestelde onderzoek is gebleken dat er in ieder geval een hennepplantage was ingericht in de periode 2 december 2013 tot 7 mei 2014. Daarbij is onder meer acht geslagen op de aangetroffen zeer vuile filters die schoon waren opgehangen, kweekresten, droogrekken met hennepresten en kalkaanslag op de potten. In de ontnemingsrapportage wordt tot de slotsom gekomen dat er vermoedelijk twee keer is geoogst.
Op grond van deze omstandigheden is het aannemelijk dat tweemaal is geoogst.
Het hof acht het niet onaannemelijk dat de betrokkene de opbrengst van de hennepkwekerij heeft gedeeld met Alanja, nu zij – net als betrokkene – is veroordeeld ter zake – kort gezegd – het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de hennepkwekerij, het contract met de energieleverancier op haar naam had staan en in de woning verbleef. Het hof zal de opbrengst van de hennepkwekerij derhalve door twee delen.
Het hof komt tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bruto opbrengst
De hennepkwekerij bestond uit drie ruimtes. Op basis van de ontnemingsrapportage en het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ (hierna: BOOM-rapport) van 1 november 2010 komt het hof tot de volgende berekening per ruimte:
Ruimte A: 144 plantenpotten met aarde en plantenresten. Deze ruimte is 9 m2, dus 16 planten per m2. De opbrengst die daarbij hoort is 27,7 gram per plant, hetgeen neerkomt op 144 x 27,7 = 3.988,8 gram per volledige oogst. De totale opbrengst in grammen is derhalve 2 x 3.988,8 gram =
7.977,6 gram.
Er wordt in de ontnemingsrapportage uitgegaan van
€ 3,28opbrengst per gram hennep.
De opbrengst van de hennep is derhalve 7.977,6 gram x € 3,28 =
€ 26.166,53.
Ruimte B:139 plantenpotten met aarde en plantenresten. Deze ruimte is 9 m2, dus 15,4 planten per m2.
In het voordeel van de betrokkene wordt uitgegaan van 16 planten per m2. De opbrengst die daarbij hoort is 27,7 gram per plant, hetgeen neerkomt op 139 x 27,7 = 3.850,3 gram per volledige oogst. De totale opbrengst in grammen is derhalve 2 x 3.850,3 gram =
7.700,6 gram.
Er wordt in de ontnemingsrapportage uitgegaan van € 3,28 opbrengst per gram hennep.
De opbrengst van de hennep 7.700,6 gram x € 3,28 =
€ 25.257,99.
Ruimte C: 233 plantenpotten met aarde en plantenresten. Deze ruimte is 22 m2, dus 10,6 planten per
m2. In het voordeel van de betrokkene wordt uitgegaan van 11 planten per m2. De opbrengst die daarbij hoort is 30,0 gram per plant, hetgeen neerkomt op 233 x 30,0 = 6.990,0 gram per volledige oogst. De totale opbrengst in grammen is derhalve 2 x 6.990,0 gram =
13.980 gram.
Er wordt in de ontnemingsrapportage uitgegaan van
€ 3,28opbrengst per gram hennep.
De opbrengst van de hennep 13.980 gram x € 3,28 =
€ 45.854,40.
De totale opbrengst van de drie ruimtes =
€ 97.278,92.
Kosten
Het is aannemelijk dat de betrokkene ten behoeve van het verkrijgen van het wederrechtelijk verkregen voordeel kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen. Het hof komt op basis van het ontnemingsrapportage en het BOOM-rapport tot de volgende kosten:
Ruimte A
Bij een aantal planten tot 200 stuks hoort een investering van € 3.000,-.
De totale aftrekbare afschrijvingskosten bedragen (2 oogsten x € 150,- afschrijfkosten)
€ 300,-.
Ruimte B
Bij een aantal planten tot 200 stuks hoort een investering van € 3.000,-.
De totale aftrekbare afschrijvingskosten bedragen (2 oogsten x € 150,- afschrijfkosten)
€ 300,-.
Ruimte C
Bij een aantal planten tot 300 stuks hoort een investering van € 4.000,-.
De totale aftrekbare afschrijvingskosten bedragen (2 oogsten x € 200,- afschrijfkosten)
€ 400,-.
Totale afschrijvingskosten investeringen ruimtes A, B en C:
€ 1.000,-
Uitgaande van (516 planten x 2 oogsten) 1.032 planten zijn de totale variabele kosten
1.032 x € 6,18 =
€ 6.377,76.
Uit de ontnemingsrapportage blijkt dat
€ 3.092,61aan Liander N.V. is voldaan in verband met energiekosten. Deze kosten komen bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor mindering in aanmerking.

Aftrek:Afschrijvingskosten: € 1.000,00Variabele kosten: € 6.377,76Betaling aan Liander: € 3.092,61Totale kosten: € 10.470,37

Wederrechtelijk verkregen voordeel

Het hof stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijke verkregen voordeel wordt geschat, vast op de bruto opbrengst van € 97.278,92 minus de totale kosten van € 10.470,37 =
€ 86.808,55. Dit bedrag gedeeld door twee = € 43.404,28, afgerond
€ 43.000,-.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Overschrijding van de redelijke termijn
De raadsman heeft aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, waarbij als startpunt van de redelijke termijn de doorzoeking van 7 mei 2014 dient te worden genomen, omdat de betrokkene aan die handeling in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem een ontnemingsvordering zou worden ingediend.
Het hof is van oordeel dat de doorzoeking niet als handeling kan worden aangemerkt waaruit de betrokkene in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem een ontnemingsvordering zou worden ingediend. De machtiging tot het binnentreden van de woning is afgegeven op grond van artikel 9, eerste lid, onder b van de Opiumwet. Daaruit volgt dat de machtiging is afgegeven in verband met een (redelijk vermoeden van een) overtreding van de Opiumwet. Dit brengt op dat moment niet zonder meer de redelijke verwachting met zich mee dat een ontnemingsvordering zal worden ingediend.
Het hof is van oordeel dat 6 februari 2019 als aanvangsdatum van de redelijke termijn heeft te gelden, omdat de officier van justitie de vordering op dat moment heeft aangekondigd. De rechtbank heeft op
9 mei 2019 uitspraak gedaan. Namens de betrokkene is vervolgens op 26 november 2020 hoger beroep ingesteld. Het arrest dateert van 20 oktober 2021. Er is dus geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 43.000,-.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
43.000,00 (drieënveertigduizend euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 43.000,00 (drieënveertigduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 840 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. P. Greve en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van mr. N. van Gelder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 oktober 2021.
mr. M. Lolkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[woonplaats]