ECLI:NL:GHAMS:2021:3109

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
23-002336-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een geweldszaak tegen politieambtenaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte op 8 oktober 2020 was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De verdachte, geboren in 2000, werd beschuldigd van openlijk geweld tegen politieambtenaren op 10 april 2019 tijdens een wedstrijd tussen Ajax en Juventus. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte bij zijn voorgeleiding om rechtsbijstand had verzocht, maar deze niet had gekregen, waardoor zijn consultatierecht was geschonden. Dit leidde tot de uitsluiting van zijn bekentenis als bewijs. Het hof oordeelde dat het bewijs onvoldoende was om de verdachte te veroordelen, en sprak hem vrij van het ten laste gelegde feit. De advocaat-generaal had een taakstraf van 180 uren geëist, maar het hof besloot tot een taakstraf van 100 uren, voorwaardelijk, rekening houdend met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn eerdere strafrechtelijke onbesprokenheid. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en deed opnieuw recht, waarbij het bewezen verklaarde werd gekwalificeerd als openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002336-20
datum uitspraak: 19 oktober 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-112402-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 april 2019 te Amsterdam openlijk, te weten op de Arena Boulevard, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer politieambtenaren, welk geweld bestond uit het gooien van vuurwerk en/of flessen (drank) en/of stenen en/of blikjes en/of andere voorwerpen naar die politieambtenaren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
a. De (bekennende) verklaring van de verdachte moet worden uitgesloten van het bewijs omdat de verdachte bij zijn voorgeleiding heeft verzocht om bijstand van een advocaat, maar deze bijstand voorafgaand aan en tijdens het verhoor niet heeft gekregen, terwijl hij niet vrijwillig en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van deze rechtsbijstand.
b. Het door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 11 april 2019 is niet opgemaakt op ambtseed en moet daarom worden aangemerkt als een geschrift in de zin van artikel 344, lid 1, onder 5°, Sv. Het door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal van 12 oktober 2020 kan dit gebrek niet herstellen.
Voormeld geschrift vindt geen steun in ander bewijsmateriaal, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken als gevolg van een gebrek aan wettig bewijs.
c. Het bewijs is niet overtuigend en het dossier is te summier om tot de overtuiging te komen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Ad a.
De verdachte is op 10 april 2019 aangehouden en om 22.47 uur voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. De verdachte is op zijn rechten gewezen en heeft daarbij verklaard een toegewezen piketadvocaat te willen consulteren. Nog geen half uur daarna, om 23.14 uur, is met het verhoor van de verdachte aangevangen. Nadat de verdachte de cautie had gekregen, heeft hij desgevraagd verklaard het niet nodig te vinden eerst met een advocaat te overleggen. Dat de verdachte tegen de verhorende politiemedewerkers deze laatste verklaring heeft afgelegd is vervolgens, zo lijkt het, als aanvullende opmerking van verbalisant in het proces-verbaal van voorgeleiding opgenomen.
Nu de verdachte tijdens de voorgeleiding heeft verklaard een advocaat te willen consulteren voorafgaand aan zijn verhoor, en er aanwijzingen zijn dat het verhoor van de verdachte is aangevangen terwijl aan die wens geen gehoor is gegeven, is het consultatierecht van de verdachte geschonden. Hierdoor zijn vormen verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken, terwijl de verdachte hierdoor in zijn verdediging is geschaad. Gelet op het fundamentele karakter van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat de verdachte hierdoor heeft geleden – waarbij nog van belang is dat hier sprake is van een relatief jonge verdachte, die destijds achttien jaren oud was – moet op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering het proces-verbaal van verhoor van de verdachte worden uitgesloten van het bewijs van het ten laste gelegde.
Ad b.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], brigadier respectievelijk inspecteur van politie, hebben op 11 april 2019 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin zij hun waarnemingen op 10 april 2019 betreffende de verdachte relateren. In dit proces-verbaal ontbreekt de mededeling dat dit op ambtseed of ambtsbelofte door verbalisanten is opgemaakt. Dit proces-verbaal moet daarom worden aangemerkt als een ‘ander geschrift’ in de zin van artikel 344, lid 1 onder 5°, Sv.
Het hof heeft een proces-verbaal van bevindingen van 12 oktober 2020 ontvangen dat op ambtseed is opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1]. Daarin is met betrekking tot het proces-verbaal betreffende aanhouding van de verdachte gerelateerd: “Abusievelijk staat onder dat proces-verbaal van bevindingen niet vermeld dat het proces verbaal opgemaakt is op ambtseed van ons verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1]”. Het hof begrijpt dat bedoeld is het proces-verbaal van 11 april 2019, dat ziet op de gebeurtenissen van 10 april 2019.
Naar het oordeel van het hof is het proces-verbaal van 12 oktober 2020 afdoende om het gebrek in het proces-verbaal van 11 april 2019 – het ontbreken van de mededeling dat het proces-verbaal op ambtseed is opgemaakt – te herstellen, echter uitsluitend voor zover het de ondertekening en de waarnemingen van verbalisant [verbalisant 1] betreft. Het hof verwerpt daarom in zoverre dit verweer.
Ad c.
Uit het proces-verbaal van 11 april 2019 blijkt het volgende. Op 10 april 2019 vond de wedstijd Ajax-Juventus in Amsterdam plaats. Verbalisant [verbalisant 1] heeft waargenomen dat een groep voetbalsupporters op de Arena Boulevard stond. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat vanuit deze groep stenen, vuurwerk en andere voorwerpen richting de mobiele eenheid werden gegooid. Zij zag dat een man gekleed in een rode trui (model Hoody) een baksteen van de grond pakte. Deze jongeman stond op 2 meter afstand van haar en haar collega. Het was op dat moment daglicht en er stonden geen personen tussen haar en deze jongeman. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat deze jongeman de steen in zijn hand had en dat hij deze steen richting de mobiele eenheid wilde gooien. Vervolgens zag verbalisant [verbalisant 1] dat de steen, die de jongeman gooide, op een ME-voertuig terechtkwam. Na aanhouding door andere opsporingsambtenaren bleek de jongeman de verdachte te betreffen.
Het hof acht deze waarnemingen betrouwbaar nu de verbalisant zich tijdens haar waarnemingen op slechts twee meter afstand van de verdachte bevond. Het hof verwerpt daarom dit verweer en acht bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hieronder in de bewezenverklaring is opgenomen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 april 2019 te Amsterdam openlijk, te weten op de Arena Boulevard, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen politieambtenaren, welk geweld bestond uit het gooien van vuurwerk en flessen en stenen naar die politieambtenaren.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdtachtig uren, subsidiair negentig dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich begeven in een grote groep mensen die zich buiten de Johan Cruijff Arena bevond en voorwerpen gooide naar de politie. Hij heeft zelf een steen in de richting van de politie gegooid. Hij heeft zich daarom mede schuldig gemaakt aan het verstoren van de openbare orde. Van zulke groepen joelende en voorwerpen gooiende mensen gaat bovendien een enorme dreiging uit, niet alleen naar de politie maar ook naar omstanders, stadionbezoekers en omwonenden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 16 september 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld en is hij na dit feit niet opnieuw met politie of justitie in aanraking gekomen, zodat hij als een zogeheten ‘first offender’ wordt aangemerkt. Het hof heeft ook ten voordele van de verdachte rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd, de duur van zijn ophouding op het politiebureau op 10 en 11 april 2019 (de verdachte heeft een nacht op het politiebureau verbleven) en hetgeen overigens omtrent de persoon van de verdachte naar voren is gebracht. Het bewezenverklaarde lijkt een eenmalig incident te betreffen van een jongvolwassene, die zijn leven voor het overige goed op orde lijkt te hebben, door het volgen van een opleiding en een (betaalde) stage.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een taakstraf voor de duur van honderd uren passend en geboden en ziet aanleiding te bepalen dat de straf voorwaardelijk niet ten uitvoer wordt gelegd. Daarmee wordt enerzijds de ernst van het feit benadrukt, en anderzijds beoogd de verdachte ervan te doordringen zich in de toekomst niet opnieuw met strafbare feiten in te laten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. C.N. Dalebout en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 oktober 2021.
Mrs. Van Woensel en Dalebout zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]