ECLI:NL:GHAMS:2021:310

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
23-001754-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met onvoldoende bijdrage aan geweld en vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1974, was betrokken bij een incident op 19 november 2018 te Purmerend, waarbij hij samen met een medeverdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen een aangever. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld en dat hij geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de gewelddadige confrontatie. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte, door samen met de medeverdachte op de aangever af te lopen en de stok van de aangever weg te gooien, wel degelijk een significante bijdrage heeft geleverd aan de geweldsdaad. Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen en geoordeeld dat de verdachte opzet had op het in vereniging plegen van openlijk geweld.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 3.394,74 had ingediend, niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet was komen vast te staan dat het letsel van de aangever was ontstaan door het bewezenverklaarde geweld. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001754-19
datum uitspraak: 21 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-039321-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 november 2018 te Purmerend, openlijk, te weten, op de openbare weg, de Burgemeester D. Kooimanweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde], door: - meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde] te slaan en/of stompen en/of schoppen - die [benadeelde] vast te pakken en op de grond te duwen en/of gooien;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte geweld heeft gebruikt tegen de aangever. Daarnaast is er geen sprake van openlijk geweld, aangezien de verdachte geen wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld; de verdachte is slechts bij de confrontatie aanwezig geweest.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op de aangifte en de verklaring van de verdachte zoals ter terechtzitting in hoger beroep afgelegd, heeft bij de bushalte aan de Burgemeester D. Kooimanweg in Purmerend, net voorbij de rotonde, een confrontatie plaatsgevonden tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] enerzijds en de aangever anderzijds. Dit naar aanleiding van een voorafgaand verkeersconflict tussen de aangever en [medeverdachte]. Bij de bushalte heeft de aangever zijn auto gestopt en [medeverdachte] heeft als bestuurder zijn auto, waarin de verdachte als bijrijder zat, achter die auto tot stilstand gebracht. Toen de aangever uitstapte en een soort stok uit zijn kofferbak pakte, stapten de verdachte en [medeverdachte] ook uit de auto en liepen beiden op de aangever af. [medeverdachte] duwde met een worp de aangever tegen de grond. De verdachte pakte de stok van de aangever en gooide deze weg.
Met het gezamenlijk met [medeverdachte] toelopen op de aangever heeft de verdachte bijgedragen aan het versterken van de dreigende situatie voor de aangever. Direct daarop heeft [medeverdachte] de aangever op de grond geduwd. Door het afpakken en weggooien van de stok heeft de verdachte meer gedaan dan de aanwezigheid van [medeverdachte] getalsmatig te versterken. Hij heeft immers door zelf te handelen ook bijgedragen aan het geweld tegen de aangever. Daarmee staat voor het hof vast dat de verdachte opzet had op het in vereniging plegen van openlijk geweld en dat hij hieraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 november 2018 te Purmerend openlijk, te weten op de openbare weg, de Burgemeester D. Kooimanweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde], door die [benadeelde] vast te pakken en op de grond te duwen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft verzocht de straf te matigen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte first offender is en dat de aangever ook de confrontatie met de verdachte is aangegaan. Bovendien zijn er inmiddels ruim twee jaar verstreken sinds het incident.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen de aangever. Na een conflictsituatie in het verkeer is een confrontatie ontstaan waarbij de aangever tegen de grond is gewerkt. Een dergelijk feit maakt inbreuk op de lichamelijke integriteit van de aangever en kan gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving versterken. Het hof houdt rekening met de omstandigheid dat (zoals bij de bespreking van de vordering benadeelde partij wordt uiteengezet) niet is komen vast te staan dat het letsel van de verdachte is ontstaan door het bewezenverklaarde en dat het bewezen verklaarde geweld beperkt is gebleven. Het hof ziet in het vorenstaande aanleiding een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schade-vergoeding. Deze bedraagt € 3.394,74. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.416,74. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft verzocht de materiële posten toe te wijzen en de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 750,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft de vordering betwist. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de kosten voor de autoschade afgewezen dienen te worden wegens het ontbreken van een rechtstreeks verband. De medische kosten dienen niet-ontvankelijk verklaard te worden, nu onduidelijk is hoe het letsel van de aangever is ontstaan. Het verlies aan arbeidsvermogen is onvoldoende onderbouwd en dient daarom eveneens niet-ontvankelijk verklaard te worden. De immateriële schade dient gematigd te worden, nu deze post onvoldoende is onderbouwd en de aangever ook de confrontatie met de verdachte is aangegaan.
Naar het oordeel van het hof is de vordering voor zover die betreft de schade aan de auto niet voor toewijzing vatbaar, nu deze niet in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde. Waar het het overige deel van de vordering betreft, overweegt het hof dat niet met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat het letsel van de verdachte, waarop dit deel van de vordering is gebaseerd, is ontstaan door het bewezenverklaarde. Dit leidt ertoe dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 januari 2021.
De oudste raadsheer en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]