ECLI:NL:GHAMS:2021:307

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
23-000757-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling van buurtgenoten met vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 10 maart 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1981, was aangeklaagd voor mishandeling van twee buurtgenoten. De tenlastelegging omvatte twee incidenten: de eerste vond plaats op 13 november 2017, waarbij de verdachte [slachtoffer] meerdere keren met gebalde vuist op het gezicht sloeg, en de tweede op 21 januari 2020, waarbij hij [benadeelde] in het gezicht sloeg. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en de verklaringen van de verdachte en de advocaat-generaal.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van beide slachtoffers. Het vonnis van de politierechter is vernietigd, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de maatschappelijke onrust die dergelijke feiten veroorzaken. De verdachte heeft de slachtoffers pijn en letsel toegebracht, wat ook gevoelens van angst in de buurt heeft veroorzaakt.

Daarnaast heeft de benadeelde partij [benadeelde] een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in eerste aanleg gedeeltelijk was toegewezen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde] in hoger beroep opnieuw beoordeeld en een bedrag van € 311,14 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de wettelijke rente te betalen vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis. De beslissing van het hof is genomen in het kader van de rechtsbescherming van slachtoffers en de noodzaak om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000757-20
datum uitspraak: 21 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 maart 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-227861-17 en 15-018014-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-227861-17:hij op of omstreeks 13 november 2017 te Kreileroord, gemeente Hollands Kroon [slachtoffer] heeft mishandeld door meerdere malen dan wel eenmaal (met gebalde vuist) op/ tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of te stompen;
Zaak met parketnummer 15-018014-20 (gevoegd):hij op of omstreeks 21 januari 2020 te Kreileroord, gemeente Hollands Kroon [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] (meermalen) in zijn gezicht te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 15-227861-17:hij op 13 november 2017 te Kreileroord, gemeente Hollands Kroon, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem meermalen met gebalde vuist op het gezicht te slaan.
Zaak met parketnummer 15-018014-20 (gevoegd):hij op 21 januari 2020 te Kreileroord, gemeente Hollands Kroon, [benadeelde] heeft mishandeld door [benadeelde] in zijn gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
telkens: mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van twee buurtgenoten door hen in het gezicht te slaan. Hierdoor hebben zij pijn en letsel ondervonden en heeft de verdachte inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Daarnaast veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van angst en onrust in de samenleving, met name nu beide mishandelingen overdag op straat in de eigen woonomgeving hebben plaatsgevonden. Deze feiten rechtvaardigen een taakstraf. Eén van de slachtoffers woont nog steeds in de buurt van de verdachte, zodat allerminst is uitgesloten dat beiden elkaar in de toekomst zullen tegenkomen. Om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan, niet in de laatste plaats tegen dit slachtoffer, zal het hof een deel van die straf in voorwaardelijke zin opleggen.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in de zaak met parketnummer 15-227861-17 in eerste aanleg is overschreden. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn is aangevangen op 13 november 2017 (de datum waarop de verdachte is aangehouden en een bekennende verklaring heeft afgelegd). Op 10 maart 2020 heeft de politierechter vonnis gewezen. Aldus is in eerste aanleg sprake geweest van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer vier maanden. Gelet op de beperkte mate van de termijnoverschrijding en de relatief beperkte straf, zal het hof hieraan geen gevolgen verbinden en zal het volstaan met het constateren van de overschrijding.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 533,74, bestaande uit € 183,74 aan materiële schade en € 350,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 511,14. Tevens is een bedrag van € 22,60 aan proceskosten toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-018014-20 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 311,14. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Daartoe geldt het volgende.
Het bedrag van € 22,60 aan materiële schade komt niet voor vergoeding in aanmerking omdat deze kosten niet rechtstreeks uit het feit voortvloeien. In zoverre zal het hof de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering. Deze kosten komen echter wel voor vergoeding in aanmerking als zijnde proceskosten, zodat het hof overeenkomstig zal beslissen.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof als volgt. Het hof begrijpt dat voorafgaand aan het bewezenverklaarde reeds sprake was van een lopend conflict tussen de verdachte en de benadeelde partij. De gevorderde immateriële schade is mede gebaseerd op dit conflict en is daardoor niet uitsluitend het gevolg van het bewezenverklaarde feit. Het hof zal de omvang van de (wel) door dit feit geleden immateriële schade op de voet van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 150,-. Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De vordering zal daarom voor het overige worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-018014-20 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 311,14 (driehonderdelf euro en veertien cent), bestaande uit € 161,14 (honderdeenenzestig euro en veertien cent) aan materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
22,60 (tweeëntwintig euro en zestig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-018014-20 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 311,14 (driehonderdelf euro en veertien cent), bestaande uit € 161,14 (honderdeenenzestig euro en veertien cent) aan materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 21 januari 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. P.F.E. Geerlings en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van I.A. de Bruijne en mr. R.L. Vermeulen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 januari 2021.
De voorzitter, de oudste raadsheer en mr. R.L. Vermeulen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]